Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6280

Datum uitspraak2008-03-03
Datum gepubliceerd2008-03-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers06/00080 en 06/00081
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vervolgingskosten. Belastingschuldige is “in gebreke” nu aanslagen en aanmaningen op juiste wijze zijn bekendgemaakt.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Sector belasting nummers 06/00080 06/00081 uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van X B.V. gevestigd te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 19 januari 2006, nummers AWB 05/2812 en AWB 05/2813, in het geding tussen belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst te P (hierna: de Ontvanger) 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Aan belanghebbende is op 14 juni 2005 een dwangbevel uitgevaardigd met bevel tot betaling van een bedrag van € 34.517 aan vennootschapsbelasting voor het jaar 2003, € 14 aan aanmaningskosten en € 2.333 aan kosten van betekening van het dwangbevel, tezamen € 36.864. Op diezelfde datum is aan belanghebbende een dwangbevel uitgevaardigd met bevel tot betaling van een bedrag van € 33.353 aan vennootschapsbelasting voor het jaar 2004, € 14 aan aanmaningskosten en € 2.255 aan kosten van betekening van het dwangbevel, tezamen € 35.622. 1.2 Op 20 juni 2005 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in de dwangbevelen genoemde kosten van betekening. Bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Ontvanger van 23 juni 2005 zijn de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. 1.3 Het beroep tegen de uitspraken van de Ontvanger is door de Rechtbank bij de hiervoor genoemde uitspraken ongegrond verklaard. 1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep aangetekend. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend. 1.5 Bij brief van 27 december 2006 heeft de Ontvanger nadere stukken ingezonden aan het Hof. Afschriften daarvan zijn aan belanghebbende gezonden. 1.6 De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 januari 2007 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende vertegenwoordigd door A en zijn echtgenote en de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Ontvanger. 1.7 Partijen hebben bij deze mondelinge behandeling elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s wordt als hier ingelast aangemerkt. 1.8 Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens zijn van partijen schriftelijke inlichtingen ingewonnen. 1.9 De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 november 2007 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, vertegenwoordigd door A en de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Ontvanger, bijgestaan door B. 1.10 Van het verhandelde tijdens beide zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die aan deze uitspraak zijn gehecht. 2. De vaststaande feiten 2.1 Belanghebbende is het gehele jaar 2005 gevestigd op de a-straat 1, te Q. Op dit adres is tevens C B.V. gevestigd. Ook is dit het woonadres van A. 2.2 Met dagtekening 22 januari 2005 heeft de Inspecteur ten name van belanghebbende een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 vastgesteld naar een bedrag van € 34.517. Op diezelfde datum is ten name van belanghebbende een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 vastgesteld naar een bedrag van € 33.353. De betalingstermijn bedroeg voor beide aanslagen twee maanden. 2.3 Belanghebbende heeft de aanslag niet binnen de gestelde termijn betaald. 2.4 Aan belanghebbende is op 14 juni 2005 een tweetal dwangbevelen betekend met bevel tot betaling van de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 en de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2004, vermeerderd met de vervolgingskosten. 2.5 Na ontvangst van de dwangbevelen, heeft belanghebbende de aanslagen onmiddellijk voldaan. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1 Tussen partijen is in geschil of aan belanghebbende terecht een dwangbevel is uitgevaardigd, waarbij kosten van betekening in rekening zijn gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Ontvanger bevestigend. 3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in de aan deze uitspraak gehechte processen-verbaal van het verhandelde tijdens de zittingen. 3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de beschikkingen waarbij de kosten van betekening van de dwangbevelen in rekening zijn gebracht. 3.4 De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. 4. Beoordeling van het geschil 4.1 Ingevolge artikel 8 van de Invorderingswet 1990 maakt de ontvanger de belastingaanslag bekend door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. 4.2 Artikel 11, van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen tien dagen na de dagtekening van de aanmaning te betalen, onder kennisgeving dat de belastingschuldige anders door de middelen bij de wet bepaald tot betaling zal worden gedwongen. De aanmaning kan betrekking hebben op verschillende belastingaanslagen. 4.3 Indien de belastingplichtige na de aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering ingevolge artikel 12, van de Invorderingswet geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel. Het dwangbevel kan betrekking hebben op verschillende belastingaanslagen. 4.4 Ingevolge artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen worden ter zake van het verrichten van werkzaamheden voor de invordering van bedragen op grond van de bepalingen van de Invorderingswet 1990 aan degene die in gebreke is gebleven het verschuldigde tijdig te betalen kosten in rekening gebracht. 4.5 Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat zij om onverklaarbare redenen de voorlopige aanslagen, de betalingsherinneringen en de aanmaningen niet heeft ontvangen. Gelet op het feit dat belanghebbende registeraccountant is en gewend is om met belangrijke stukken om te gaan, kan zij niet anders dan concluderen dat de desbetreffende bescheiden niet aan haar zijn verzonden. Nu zij geen kennis heeft kunnen nemen van de belastingschuld is zij niet in gebreke in de zin van de Kostenwet. Daar voegt belanghebbende aan toe dat nu de Belastingdienst ervoor kiest om dergelijke stukken niet aangetekend te versturen, het risico dat belangrijke stukken een belastingplichtige niet bereiken voor rekening van de Belastingdienst dient te komen. Tevens dient in aanmerking te worden genomen – aldus nog steeds belanghebbende - dat zij haar fiscale verplichtingen altijd correct nakomt en ook geen enkele financiële reden had om betaling van de aanslagen achterwege te laten. 4.6 Indien belanghebbende de aanslagen en aanmaningen niet heeft ontvangen, is in beginsel de conclusie gerechtvaardigd dat belanghebbende van het niet tijdig betalen van de belastingschuld geen verwijt kan worden gemaakt en dat zij derhalve niet in gebreke is in de zin van artikel 1 van de Kostenwet. Artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet belet echter dat belanghebbende zich erop beroept het aanslagbiljet of de aanmaning niet te hebben ontvangen. Blijkens de parlementaire geschiedenis heeft de wetgever het risico van het niet-ontvangen van aanslagbiljetten of aanmaningen bewust bij de belastingplichtige willen leggen, om vertraging van de invordering als gevolg van een eenvoudig in te nemen maar moeilijk op waarheid te controleren stelling te voorkomen. 4.7 Artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet brengt naar oordeel van het Hof met zich dat een belastingplichtige geacht wordt kennis te hebben genomen van zijn belastingschuld en derhalve in gebreke te zijn in de zin van de Kostenwet, indien de aanslagen en aanmaningen op de juiste wijze aan hem bekend zijn gemaakt maar hem desondanks niet hebben bereikt. Op de Ontvanger rust – bij betwisting door belanghebbende – de bewijslast om aannemelijk te maken dat de aanslagen en aanmaningen daadwerkelijk aan het juiste adres zijn verzonden. 4.8 Naar oordeel van het Hof is de Ontvanger in de onderhavige situatie in die bewijslast geslaagd. Het Hof neemt daarbij de volgende - niet betwiste dan wel door de Ontvanger gestelde en door het Hof aannemelijk geachte, in hun onderlinge samenhang te beschouwen - feiten en omstandigheden in aanmerking: ? de verklaring van B omtrent de wijze waarop het proces van het opmaken, het uitprinten en verzenden van de aanslagen c.q. aanmaningen is vormgegeven en de waarborgen waarmee dit systeem is omkleed, acht het Hof geloofwaardig (voor de inhoud van deze verklaring verwijst het Hof naar het procesverbaal van het verhandelde tijdens de tweede zitting); ? de door de Ontvanger aan de Rechtbank en dit Hof toegezonden bescheiden ondersteunen de verklaring van B; ? op 24 mei 2005 – dezelfde dag als waarop blijkens de door de Ontvanger overgelegde bescheiden de aanmaningen zijn verzonden – is een betalingsherinnering verzonden voor de aanslag vennootschapsbelasting 2005. Deze is door belanghebbende wel ontvangen; ? belanghebbende was gedurende de gehele periode op hetzelfde adres gevestigd, te weten a-straat 1, te Q; ? belanghebbende staat in het bestand Beheer Van Relaties sinds 17 februari 2001 ingeschreven op bovengenoemd adres; ? op dit adres werd de post ontvangen voor drie belastingplichtigen. 4.9 Gelet op het hiervoor overwogene is aan belanghebbende terecht een dwangbevel betekend, waarbij kosten in rekening zijn gebracht. De kosten van betekening zijn, gelet op het bepaalde in artikel 3 van de Kostenwet, op het juiste bedrag vastgesteld. Het is niet aan het Hof om de redelijkheid of billijkheid van een wet in formele zin te toetsen. 4.10 Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat aan de betekeningskosten een boete-element kleeft, waardoor de waarborgen van artikel 6 EVRM moeten worden gerespecteerd. Het Hof volgt belanghebbende niet in deze opvatting. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat aan de tariefstelling voor de kostenheffing de overweging ten grondslag ligt dat deze in het geheel genomen kostendekkend zou moeten zijn, omdat het onrechtvaardig is van goedwillende belastingbetalers te verlangen dat zij de kosten dragen die worden veroorzaakt door hen die het met de wettelijke verplichting tot tijdige betaling van hun belastingschuld minder nauw nemen. Met de hoogte van de tarieven is beoogd een synthese tot stand te brengen tussen het aan iedere nalatige in rekening brengen van de door hem individueel veroorzaakte kosten en het geven van een met de hoogte van het gevorderde belastingbedrag variërende betalingsprikkel. Dat het in rekening gebrachte bedrag daardoor in een individuele situatie hoger kan zijn dan de kosten die daadwerkelijk met de betekening gemoeid zijn, maakt naar oordeel van het Hof niet dat van een boete sprake is. 4.11 Het hoger beroep is ongegrond. 5. Kosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Deze uitspraak is op 3 maart 2007 gedaan door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier. De griffier, De voorzitter, (S. Darwinkel) (C.M. Ettema) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 maart 2008 Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.