Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6412

Datum uitspraak2008-03-12
Datum gepubliceerd2008-03-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705783/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 oktober 2005 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) geweigerd het verzoek van [appellanten]om toestemming tot opneming van een buitenlands kind ter adoptie (hierna: beginseltoestemming) in behandeling te nemen.


Uitspraak

200705783/1. Datum uitspraak: 12 maart 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3200 van de rechtbank Utrecht van 23 juli 2007 in het geding tussen: [appellanten], en de minister van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 oktober 2005 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) geweigerd het verzoek van [appellanten]om toestemming tot opneming van een buitenlands kind ter adoptie (hierna: beginseltoestemming) in behandeling te nemen. Bij besluit van 20 juli 2006 heeft de minister het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 juli 2007, verzonden op 25 juli 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2008, waar [appellanten], bijgestaan door mr. B.F.M. Bos, advocaat te Nijmegen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bitter, advocaat te Den Haag, en mr. A.W.M. Kouwenhoven, juridisch medewerker van het ministerie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: de Wobka) is opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie uitsluitend toegestaan, indien van de minister een voorafgaande schriftelijke mededeling is verkregen, dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder c, ten tweede, van de Wobka wordt een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan slechts in behandeling genomen, indien de aspirant-adoptiefouders daarbij de verklaring dat zij bereid zijn het buitenlandse kind de gangbare preventieve en curatieve behandelingen te doen ondergaan die van levensbelang zijn voor het kind hebben overgelegd. 2.2. De minister heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit geweigerd het verzoek om beginseltoestemming in behandeling te nemen omdat [appellanten] in de aanvraag ter verkrijging van beginseltoestemming hebben vermeld dat zij hun kind alle best mogelijke medische zorg geven, maar dat bloedtransfusies daar naar hun mening niet toe behoren. 2.3. De rechtbank heeft overwogen dat, mede gelet op de wetsgeschiedenis, bloedtransfusies zijn aan te merken als gangbare medische behandelingen van preventieve en curatieve aard als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder c, ten tweede, van de Wobka. Zij heeft geoordeeld dat de minister op goede gronden heeft geweigerd hun verzoek in behandeling te nemen omdat [appellanten] hebben aangegeven geen toestemming te geven voor het ondergaan van bloedtransfusies, ook in het geval een arts deze noodzakelijk mocht achten. 2.4. [appellanten] bestrijden dit oordeel. Zij betogen dat er goede gronden zijn om bloedtransfusie niet langer als een curatieve en preventieve behandelmethode aan te merken die in het belang van het kind zou zijn, aangezien met het voortschrijden van de medische kennis is gebleken dat aan het toedienen van bloedtransfusie en/of bloedbestanddelen bevattende producten ernstige risico's kleven terwijl er andere, betere behandelmethoden zijn die tot een beter resultaat leiden. 2.5. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4, aanhef en onder c, ten tweede, van de Wobka dat onder gangbare preventieve en curatieve behandelingen als bedoeld in die bepaling ook bloedtransfusies moeten worden begrepen (Kamerstukken II 1987/88, 20 046, nr. 6, p. 31). [appellanten] hebben hun betoog dat de (medische) inzichten hierover zijn gewijzigd niet met objectieve gegevens onderbouwd en hebben ter zitting doen weten niet langer te bestrijden dat sprake is van een gangbare medische behandeling. Uit het Protocol voor medische behandeling van minderjarige Jehovah's Getuigen kan worden afgeleid dat voor bloedtransfusies niet in alle gevallen een alternatief mogelijk is. Dit protocol voorziet immers in een procedure die kan worden gevolgd in gevallen waarin er voor bloedstransfusies geen medische alternatieven zijn terwijl de wettelijk vertegenwoordiger(s) weigeren toestemming te geven voor deze behandeling. Door [appellanten] is ter zitting desgevraagd bevestigd dat de hun bekende alternatieven niet als gangbare behandelmethoden kunnen worden aangemerkt. [appellanten] kunnen dan ook niet worden gevolgd in hun betoog dat de minister de beginseltoestemming ten onrechte heeft geweigerd omdat in bepaalde gevallen wel goede alternatieven voor bloedtransfusies voorhanden zijn. Deze omstandigheid doet er immers niet aan af dat [appellanten], nu zij niet bereid zijn een te adopteren kind bloedtransfusies te laten ondergaan, niet voldoen aan artikel 4, aanhef en onder c, ten tweede, van de Wobka, welke bepaling dwingend is geformuleerd. Het betoog faalt. 2.6. Het hoger beroep houdt voorts een verwijzing in naar het bezwaarschrift. Op de argumenten die [appellanten] daarin hebben aangevoerd, is in de beslissing op bezwaar ingegaan en die beslissing is in de aangevallen uitspraak getoetst. [appellanten] hebben geen argumenten aangevoerd, op grond waarvan de overwegingen van de rechtbank dienaangaande onjuist moeten worden geoordeeld. Voor zover [appellanten] in hoger beroep hebben verwezen naar hun beroepschrift bij de rechtbank, moet worden geoordeeld dat zij ook op dit punt geen argumenten hebben aangevoerd, anders dan hiervoor besproken, die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de overwegingen van de rechtbank dienaangaande onjuist zijn. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. Mathot voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008 413.