Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6691

Datum uitspraak2008-03-13
Datum gepubliceerd2008-03-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3749 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verlaging ouderdomspensioen. Beslaglegging op het AOW-pensioen. Svb treedt niet in de geldigheid van een executoriaal derdenbeslag en is gehouden volledige medewerking aan het beslag te verlenen. Dit is voorbehouden aan de burgerlijke rechter.


Uitspraak

06/3749 AOW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 mei 2006, 05/2386 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 13 maart 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer van de Raad op 10 mei 2007. Appellant is verschenen en de Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz. Na de behandeling ter zitting is het onderzoek heropend en is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de Raad. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 20 december 2007. Appellant is verschenen en de Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Bij besluit van 5 september 2003 heeft de Svb aan appellant met ingang van februari 2004 het maximale pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ten bedrage van € 627,04 bruto per maand. Bij besluit van 18 maart 2005 heeft de Svb de uitbetaling van het ouderdomspensioen aan appellant verlaagd van een bedrag van € 636,81 naar een bedrag van € 517,43 per maand. Daarbij is aangegeven dat door Van Gompel & Van Ooijen Gerechtsdeurwaarders beslag is gelegd op het AOW-pensioen van appellant. Bij besluit van 15 juni 2005 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 maart 2005 ongegrond verklaard. Hieraan ligt - onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad - het standpunt ten grondslag dat de Svb niet treedt in de geldigheid van een executoriaal derdenbeslag en gehouden is volledige medewerking aan het beslag te verlenen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 15 juni 2005 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het executoriaal (derden)beslag op zijn AOW-pensioen is gebaseerd op een valselijk opgemaakt geschrift beweerdelijk zijnde een grosse van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 januari 2004 (rolnummer 809/03). Dit arrest is in strijd met artikel 230, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) niet door de voorzitter en de griffier ondertekend en overigens reeds nietig omdat het in strijd met artikel 5 van de Wet op de rechtelijke organisatie en artikel 121 van de Grondwet niet in het openbaar is uitgesproken. Onder deze omstandigheden heeft de Svb ten onrechte meegewerkt aan het door Van Gompel & Van Ooijen Gerechtsdeurwaarders - ten verzoeke van de Stichting Geschillencommissies Onderwijs - onder de Svb gelegde executoriaal beslag en is de maandelijkse inhouding op het AOW-pensioen van appellant onrechtmatig. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De Raad stelt voorop dat het besluit van de Svb van 18 maart 2005 is gericht op rechtsgevolg en dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant zag zich geconfronteerd met een lager uitkeringbedrag dan waarop hij voorheen recht kon doen gelden. Executoriaal beslag onder derden is geregeld in de artikelen 475 en volgende Rv. Hierin zijn onder meer voorschriften gegeven over de wijze waarop een deugdelijk beslag wordt gelegd, de omvang daarvan en de gevolgen voor de daarbij betrokkenen. Artikel 476a Rv bepaalt dat de derde-beslagene verplicht is verklaring te doen van de vorderingen die door het beslag worden getroffen. Op grond van artikel 477, eerste lid, Rv is de derde-beslagene voorts verplicht de volgens voornoemde verklaring verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen, waarbij ingevolge artikel 475c, aanhef en onder b, Rv aan een uitkering op grond van sociale zekerheidswetten een beslagvrije voet is verbonden. Artikel 475i Rv bepaalt dat de executant – in dit geval de Stichting Geschillencommissies Onderwijs - verplicht is om binnen acht dagen na het leggen van het beslag het beslagexploit aan de geëxecuteerde te doen betekenen. Artikel 438, eerste lid, Rv bepaalt dat geschillen die in verband met een executie rijzen worden gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of de rechtbank in welker rechtsgebied de executie plaatsvindt. Op grond van artikel 438, tweede lid, Rv kan het geschil ook worden gebracht in kort geding voor de voorzieningenrechter van de volgens het eerste lid bevoegde rechtbank. De voorzieningenrechter kan desgevorderd onder meer de executie schorsen voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist. De Raad stelt vast dat appellant de grieven die hij naar voren heeft gebracht heeft kunnen inbrengen in een door hem aan te spannen civiele procedure tegen het arrest van het gerechtshof van 8 januari 2004 en/of in een civiele procedure tegen de executie. Desgevraagd heeft appellant ter zitting meegedeeld dat door hem geen procedure als bedoeld in artikel 438 Rv is gestart. De Raad is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de Svb zich, met inachtneming van de vaste jurisprudentie van de Raad, terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij gehouden is aan het beslag medewerking te verlenen en dat het niet op zijn weg ligt de geldigheid van het door de deurwaarder gelegde beslag te beoordelen. Dit is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. De toetsing van de Raad kan derhalve niet verder strekken dan het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. de Mooij en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2008. (get.) T.L. de Vries. (get.) M. Pijper. RB