Jurisprudentie
BC6768
Datum uitspraak2008-02-05
Datum gepubliceerd2008-03-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers03/3493
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-03-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers03/3493
Statusgepubliceerd
Indicatie
Op grond van artikel 38, lid 1, van de Douanewet is een verzuimboete opgelegd. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt verworpen. De Douanekamer acht de boete passend en geboden. De boete wordt onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37.984, met 10 percent gematigd, aangezien de Douanekamer bijna vijf jaar na de kennisgeving van de boete uitspraak doet.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 03/3493 DK
de dato 5 februari 2008
1. De procedure
1.1. Op 18 september 2003 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna:de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van mr. R.G.A. Tusveld en mr. D.L.L. van den Berg (PriceWaterhouseCoopers Belastingadviseurs te Rotterdam) ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprake¬lijk¬heid […], belanghebbende.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belasting¬dienst/¬Douane Zuid, kantoor Heerlen Huskensweg (hierna: de inspecteur), gedagtekend 21 augustus 2003, kenmerk […], waarbij het bezwaar van belanghebbende, gedagtekend 7 maart 2003 en ingekomen 10 maart 2003, tegen de opgelegde verzuimboete, ongegrond werd verklaard. De litigieuze verzuimboete van € 90 werd opgelegd bij beschikking op 5 maart 2003. Tegelijkertijd met de oplegging van de verzuimboete werden uitnodigingen tot betaling, eveneens gedagtekend 5 maart 2003, uitgereikt inzake verschuldigde douanerechten, omzetbelasting en anti-dumpingheffingen dan wel compenserende heffingen.
1.2. Van belanghebbende is een griffierecht van € 232 geheven. Het beroepschrift is nader gemotiveerd bij brief van 22 december 2003. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer op 31 maart 2005. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de zaak nr. 03/3492 DK. Bij brief van 15 maart 2005 heeft belanghebbende meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Namens de inspecteur is verschenen mr. T.J.W. Spanbroek.
1.4. De Douanekamer heeft een afschrift van het dossier inzake de zaak nr. 03/3492 DK gezonden naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven te ’s-Gravenhage (hierna: het College) met het verzoek de behandeling over te nemen voor zover het beroep inzake de zaak met kenmerk 03-3492 DK, betrekking had op de uitnodiging tot betaling inzake anti-dumpingheffingen dan wel compenserende heffingen. Zowel de zaak met kenmerk 03/3492 DK als de litigieuze zaak met kenmerk 03/3493 DK, zijn in afwachting van de uitspraak van het College aangehouden. Partijen zijn hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
1.5. Op 30 juni 2006 heeft het College onder nummer AWB 05/248, 23510, uitspraak gedaan, waarbij het beroep inzake de anti-dumpingheffingen dan wel compenserende heffingen ongegrond is verklaard. De inspecteur heeft daarna aangegeven prijs te stellen op een tweede mondelinge behandeling.
1.6 Op 30 april 2007 en op 5 november 2007 is een brief gezonden aan gemachtigde met het verzoek alsnog een schriftelijke machtiging over te leggen.
Op 13 november 2007 is deze machtiging ingekomen.
1.7. Naar aanleiding van het verzoek van de inspecteur en in verband met de gewijzigde samenstelling van de raadkamer heeft op 11 december 2007 een nadere zitting plaatsgevonden. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de zaak nr. 03/3492 DK. Bij brief van 12 november 2007 heeft belanghebbende meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Namens de inspecteur is verschenen mr. T.J.W. Spanbroek.
2. De feiten
2.1. Op 24 april 2002 heeft belanghebbende, in haar hoedanigheid van toegelaten afzender, goederen geplaatst onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer. Op het afgegeven document T1, nr. […], staan de goederen omschreven als “10 Karton(s) Twee wielers, kleding en accessoires”. De goederen waren bestemd voor [geadresseerde] te Ljubljana, Slovenië. Als kantoor van bestemming is ook Ljubljana vermeld.
2.2. Op 3 juli 2002 heeft de Belastingdienst/ Douane Post zuivering belanghebbende een “Mededeling niet beëindiging regeling Douanevervoer” gezonden, waarin belanghebbende de gelegenheid krijgt om binnen zes weken het bewijs te leveren dat de regeling beëindigd is dan wel om informatie en/of bescheiden te verschaffen zodat de nasporingsprocedure kan worden ingeleid.
Op 23 juli 2002 heeft belanghebbende een afschrift van het afgestempelde vierde exemplaar van het T1 document aan de inspecteur gezonden.
2.3. Op verzoek van de inspecteur heeft de Oostenrijkse douane het onder 2.2. vermelde document onderzocht. Op 25 juli 2002 heeft de Oostenrijkse douane de inspecteur meegedeeld dat de stempelafdruk op het exemplaar van het T1 document is vervalst. De inspecteur heeft vervolgens een verzoek tot nasporing aan het douanekantoor Spielfeld te Oostenrijk gezonden, welk kantoor in evenvermelde stempel stond vermeld.
Uit een bericht van 16 januari 2003 van laatstvermeld douanekantoor blijkt dat de goederen aldaar nooit zijn aangebracht en dat er geen nadere gegevens bekend zijn over deze zending.
2.4. Belanghebbende heeft inmiddels bij de brief van 3 december 2002 een nieuw bescheid overgelegd, te weten een Sloveense aangifte van 12 maart 2001. De inspecteur heeft op 9 december 2002 belanghebbende schriftelijk meegedeeld dat het ingezonden stuk niet als bewijs kan dienen omdat deze aangifte is afgegeven op 12 maart 2001, terwijl het T1 document, nummer [..] is afgegeven op 24 april 2002.
2.5. Op 5 maart 2003 zijn, verenigd op een aanslagbiljet, onder nummer [...]A, uitnodigingen tot betaling uitgereikt voor een bedrag van € 1.941,90 aan douanerechten en € 3.581,31 aan omzetbelasting en onder nummer […]B voor een bedrag van € 3.961,48 aan anti-dumpingheffingen dan wel compenserende heffingen. Tegelijkertijd heeft de inspecteur bij beschikking de litigieuze verzuimboete van € 90 opgelegd.
2.6. Bij brief van 7 maart 2003 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de uitnodigingen tot betaling en de opgelegde verzuimboete. Daarbij heeft zij het origineel van het vierde exemplaar van het document T1, nummer […], overgelegd. Naar aanleiding hiervan is door het Team Falsificaten-Onderzoek van de belastingdienst een ambtsedig relaas van bevinding opgemaakt waarin voor zover hier van belang het volgende staat vermeld:
“De achterzijde van onderhavig kopie-document is voorzien van een valse stempelafdruk van het Zollamt Spielfeld met nummer 024. (…)
Vervolgens wordt (…) in het kader van de bezwaarprocedure (…) het originele vierde exemplaar van het document (…) ontvangen. Na onderzoek blijkt dat het exact hetzelfde document betreft, als waarvoor in de niet-zuiveringsprocedure een fotokopie werd toegezonden.”
2.7. Belanghebbende heeft naar aanleiding van de mededeling van de inspecteur, gedagtekend 26 maart 2003, dat hij voornemens was het bezwaar inzake de uitnodigingen tot betaling af te wijzen, bij twee brieven van 10 april 2003 nadere stukken ingezonden waaronder een kopie van een Sloveense aangifte. Nadat het bezwaar door de inspecteur ongegrond is verklaard heeft belanghebbende op 10 oktober 2003 alsnog het originele exemplaar van voornoemde aangifte aan de inspecteur gezonden. De inspecteur heeft dit document vervolgens ter controle aan de Sloveense douaneautoriteiten gezonden. Bij brief van 3 maart 2004 hebben de Sloveense douaneautoriteiten de inspecteur meegedeeld dat de aangifte niet een door Sloveense douaneautoriteiten geaccepteerde officiële invoeraangifte is en het document ook niet als zodanig staat geregistreerd.
2.8. Op 21 augustus 2003 heeft de inspecteur het bezwaar inzake de boete ongegrond verklaard.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht een verzuimboete van € 90 heeft opgelegd.
4. Het standpunt van belanghebbende
Na de bezwaarprocedure heeft belanghebbende documenten weten te bemachtigen, waaruit blijkt dat de douaneregeling extern communautair douanevervoer alsnog materieel als gezuiverd moet worden aangemerkt. Deze documenten voldoen aan de in artikel 365 van de Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (hierna: de UCDW) gestelde eisen. Deze documenten zijn naar de inspecteur gezonden.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het T1 document ten onrechte als niet gezuiverd is aangemerkt en dat, mitsdien, de boete ten onrechte is opgelegd.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Het door belanghebbende na de bezwaarprocedure overgelegde bescheid betrof het achtste exemplaar van een Sloveense aangifte met een originele stempelafdruk. Deze aangifte is ingezonden voor nader onderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat het overgelegde bescheid niet kan dienen als alternatief bewijs in de zin van artikel 365 van het UCDW. Ten eerste is de overgelegde aangifte ten invoer niet officieel in Slovenië geregistreerd. Verder wijkt de op deze aangifte geplaatste stempel af van de authentieke stempel van de Sloveense autoriteiten en is laatstgenoemde stempel door de Sloveense autoriteiten al eerder uit de roulatie genomen.
5.2. Volgens de criteria van het Hof van Justitie in het arrest van 12 februari 2001, Wandel, nr. C-66/99, UTC 2001/61*, is er in een situatie als de onderhavige sprake van onttrekking in de zin van artikel 203 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW), waardoor er een douaneschuld is ontstaan. Belanghebbende is op grond van artikel 203, derde lid, vierde streepje van het CDW terecht aansprakelijk gesteld.
5.3. De hiervoor omschreven onttrekking levert op grond van artikel 18, eerste lid, letter c, juncto artikel 22 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) en gelet op artikel 7 en 10, derde lid, van de Zesde Richtlijn, ook een belastbaar feit op voor de omzetbelasting. Dit wordt bevestigd in het arrest van het Hof van Justitie van 11 juli 2002, nr. C-371/99 (Liberexim), BNB 2003/158. De Hoge Raad heeft deze lijn in zijn arresten overgenomen. Belanghebbende is op grond van artikel 21, vierde lid, van de Wet OB terecht aangesproken als belastingplichtige.
5.4. Nu belanghebbende niet de formaliteiten heeft vervuld ter beëindiging van de regeling douanevervoer is haar terecht een verzuimboete opgelegd.
5.5. Ter zitting van 31 maart 2005 heeft de inspecteur hieraan het volgende toegevoegd. Belanghebbende is terecht aangesproken door de belastingdienst om de verschuldigde rechten te betalen.
5.6. Ter zitting van 11 december 2007 heeft de inspecteur hieraan het volgende toegevoegd.
Er is sprake van een zuiver geval van niet-zuivering. Belanghebbende heeft tot vier keer toe bescheiden overgelegd maar telkens bleek sprake van onjuistheden. Gelet op de behandelingstermijn dient een korting te worden verleend.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Vooropgesteld zij dat in de zaak met kenmerk 03/3492 DK is geoordeeld dat belanghebbende als aangever voor de regeling communautair douanevervoer niet voldaan heeft aan de op haar op grond van de artikelen 92 en 96, eerste lid, van het CDW rustende verplichtingen de onder de regeling gebrachte goederen binnen de gestelde termijn samen met de vereiste documenten ongeschonden bij de douane aan te brengen op het kantoor van bestemming met inachtneming van de door de douaneautoriteiten getroffen identificatiemaatregelen. In evenvermelde zaak heeft de Douanekamer geconcludeerd dat de goederen zijn onttrokken aan het aan het douanevervoer verbonden douanetoezicht in de zin van artikel 203 van het CDW en in de zin van artikel 18, eerste lid, letter c, van de Wet OB. De onder 1.1. vermelde uitnodigingen tot betaling inzake douanerechten en omzetbelasting zijn derhalve terecht aan belanghebbende uitgereikt.
6.2. Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Douanewet kan de inspecteur een verzuimboete van maximaal € 90 opleggen indien voor de goederen, welke zijn geplaatst onder de douaneregeling douanevervoer, de formaliteiten ter beëindiging van die regeling in strijd met wettelijke bepalingen niet of niet tijdig worden vervuld. De boete wordt opgelegd aan degene die de formaliteiten dient te vervullen.
6.3. Belanghebbende heeft aangevoerd dat het document ten onrechte als niet gezuiverd is aangemerkt. Zoals volgt uit het onder 6.1. overwogene deelt de Douanekamer dit oordeel niet. Belanghebbende heeft de formaliteiten ter beëindiging van de regeling extern communautair douanevervoer niet vervuld. Dit brengt mee dat aan belanghebbende terecht een verzuimboete is opgelegd. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die een gehele of gedeeltelijke vermindering van de boete wegens afwezigheid van alle schuld of verminderde schuld rechtvaardigen. De Douanekamer acht de opgelegde boete ook passend en geboden.
6.4. De boete is opgelegd bij beschikking van 5 maart 2003 en het beroepschrift tegen de uitspraak op het bezwaarschrift is ingekomen op 18 september 2003. De eerste behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2005, waarna de behandeling in afwachting van een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven inzake de anti-dumpingheffingen dan wel compenserende heffingen, is aangehouden. Nadat het College op 30 juni 2006 uitspraak heeft gedaan zijn partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de uitspraak. Op 11 december 2007 heeft de tweede mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Nu de Douanekamer heden, bijna vijf jaar na de kennisgeving van de boete, uitspraak doet, moet worden geoordeeld dat de redelijke termijn als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr 37.984, V-N 2005/22.6, is overschreden. De Douanekamer vindt hierin reden de boete met 10% te matigen.
6.5. Het beroep is ten dele gegrond.
7. De proceskosten
In de omstandigheid dat het beroep gegrond is vindt de Douanekamer aanleiding om de inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten. Met inachtneming van het Besluit proceskosten
bestuursrecht komt voor vergoeding in aanmerking 1 (beroepschrift) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) ofwel € 483.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 81;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 483 en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden het gestorte griffierecht ad € 232 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 5 februari 2008 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. E.M. Vrouwenvelder en mr. K. Kooijman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.