Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6770

Datum uitspraak2008-03-17
Datum gepubliceerd2008-03-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/994616-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kernenergiewet Opzettelijk zonder vergunning invoeren en vervoeren van verarmd uranium


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 18/994616-06 datum uitspraak: 17 maart 2008 op tegenspraak raadsman: mr. W.F.W. Timmer VONNIS van de rechtbank Groningen, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], gevestigd te [adres]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 juni 2007 (economische politierechter) en 3 maart 2008. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd, dat zij in de gemeente Groningen, althans in Nederland, in of omstreeks juni 2003, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk zonder vergunning van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, splijtstof, namelijk (ongeveer) 4,797 kilogram verarmd uranium, binnen het grondgebied van Nederland hebben/heeft gebracht en/of hebben/heeft doen brengen en/of voorhanden hebben/heeft gehad en/of hebben/heeft vervoerd, hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s) die (ongeveer) 4,797 kilogram verarmd uranium, zijnde splijtstof, op of omstreeks 12 juni 2003, althans in juni 2003, van [leverancier] te [plaats] in Engeland (via Rotterdam) naar Groningen gebracht en/of doen brengen en aldus binnen het grondgebied van Nederland gebracht en/of in Nederland vervoerd en/of in Groningen voorhanden gehad en/of (vervolgens) in of omstreeks juni 2003 van Groningen naar (het bedrijf [verwerkingsbedrijf] te) [plaats] vervoerd Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie Verdachte is van mening dat zij niet opzettelijk artikel 15 van de Kernenergiewet heeft overtreden, aangezien er geen opzet was op alle delictsbestanddelen. Zonder dit opzet gaat het slechts om een overtreding. Het recht van vervolging daarvan is verjaard ingevolge artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit opzettelijk is begaan en derhalve een misdrijf is. De rechtbank passeert het verweer van verdachte. Ingevolge artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering dient de rechtbank de zaak te onderzoeken op grondslag van de tenlastelegging. De tenlastelegging behelst primair een misdrijf. De verjaringstermijn voor het tenlastegelegde misdrijf is nog niet verstreken zodat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering. Of het primair tenlastegelegde bewezen kan worden doet aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie niet af. Bewijsvraag Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer zonder de vereiste vergunning van 4,797 kilogram verarmd uranium in Nederland en het vervoer daarvan binnen Nederland. De officier van justitie is de mening toegedaan dat verdachte zich beter in de regelgeving had moeten verdiepen voordat ze het verarmd uranium bestelde. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft ter verdediging met betrekking tot de invoer van het verarmd uranium aangevoerd dat verdachte dat uranium niet zelf heeft ingevoerd, maar dat [leverancier] het via haar vestiging in Almelo aan verdachte zou leveren. Bovendien, zo stelt de raadsman, heeft [leverancier] het volledige transport verzorgd, niet enkel van [plaats] naar Rotterdam, maar ook van Rotterdam naar Groningen. Met betrekking tot het voorhanden hebben van splijtstof stelt de raadsman dat het verdachte is toegestaan om splijtstof voorhanden te hebben op basis van de Complexvergunning Kernenergiewet nummer 2000/70287. Verdachte dient dan ook, volgens de raadsman, van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Met betrekking tot het vervoer van het verarmd uranium binnen Nederland wordt door verdachte toegegeven dat, door een onzorgvuldigheid, voor het vervoer van Groningen naar [verwerkingsbedrijf] te [plaats] geen vergunning is aangevraagd. Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. [nummer] d.d. 16 januari 2006, pagina 1 t/m 14, inhoudende de verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]: Op 27 september 2005 heb ik [verbalisant 1] een controle uitgevoerd bij [afdeling] (hierna: [afdeling]) van [verdachte] (hierna: [verdachte]). [werknemer 1] vertelde mij dat [verdachte] een uraniumblok van ongeveer 5 kilogram kon kopen bij [leverancier] in Engeland. Voor het verspanen van het uranium moest [afdeling] op zoek naar een nieuw bedrijf. Dit werd [verwerkingsbedrijf] te [plaats]. [wernemer 1] verklaarde dat zij zelf met een speciaal transport voor radioactieve stoffen het blok uranium naar [verwerkingsbedrijf] heeft gebracht. Door [verdachte] kon geen in- en vervoersvergunning worden overgelegd voor het binnen Nederlands grondgebied brengen en het over de weg vervoeren van het verarmd uranium. Op 21 november 2005 heb ik navraag gedaan bij de afdeling Straling Nucleaire en Bioveiligheid, directie Stoffen Afvalstoffen Straling van het Directoraat Generaal Milieubeheer van het Ministerie van VROM. Deze afdeling verzorgt de afgifte van kernenergiewetvergunningen voor het binnen Nederlands grondgebied brengen en het vervoer binnen Nederland van radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen. Op basis van de verstrekte informatie is gebleken dat geen kernenergiewetvergunning was afgegeven voor het binnen Nederlands grondgebied brengen en het over de weg in Nederland vervoeren van het verarmd uranium. Een geschrift, te weten een document betreffende de invoer van het verarmd uranium nummer [nummer], opgemaakt door [naam], [functie] bij [leverancier] d.d. 11 juni 2003, als bijlage 18 bij het hiervoor genoemde proces-verbaal gevoegd: Uit dit document blijkt dat [leverancier] 4,797 kilogram "Radioactive Material Excepted Package" heeft geëxporteerd van Hull (Engeland) naar Europoort Rotterdam, met als eindbestemming Groningen. Als geadresseerde (consignee) wordt [werknemer 2] genoemd van [verdachte]. Een geschrift, te weten een vrachtbrief nummer [nummer], opgemaakt door [naam], [functie] bij [leverancier] d.d. 11 juni 2003, als bijlage 18 Uit dit geschrift valt op te maken dat [werknemer 2] op 12 juni 2003 heeft getekend voor de ontvangst van "1 drum excepted package uranium billet". Een verklaring door [werknemer 1] op 17 januari 2008 bij de rechter-commissaris afgelegd: Ik heb van [werknemer 2] de opdracht gekregen om samen met de vervoersdienst het verarmd uranium dat bij ons was binnengekomen naar het bedrijf van [eigenaar verwerkingsbedrijf], namelijk [verwerkingsbedrijf], te brengen. Een verklaring door [vertegenwoordiger van verdachte] op 11 januari 2008 bij de rechter-commissaris afgelegd: [afdeling] van [verdachte] heeft van het bedrijf [leverancier] te [plaats] in Engeland de beschikking gekregen over ruim 4,7 kg verarmd uranium. Dit is vanuit Groningen naar het bedrijf van [eigenaar verwerkingsbedrijf] gebracht, [verwerkingsbedrijf] te [plaats]. Op 12 juni 2003 is het uranium onmiddellijk door onze vervoerders vanuit Groningen naar het bedrijf in [plaats] gebracht. [verdachte] had formeel een vergunning nodig voor het vervoer van het verarmd uranium van Groningen naar [plaats] en retour. Ten onrechte is deze onzorgvuldigheid begaan. In deze zaak gaat het om splijtstoffen in de zin van de Kernenergiewet, dat ontkennen we niet. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank verstaat de tenlastelegging aldus dat er drie verwijten worden gemaakt aan verdachte, namelijk dat zij, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), zonder de vereiste vergunning a. verarmd uranium binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht; b. verarmd uranium voorhanden heeft gehad; c. verarmd uranium heeft vervoerd. Aangezien vastgesteld kan worden dat verdachte over een geldige Complexvergunning Kernenergiewet beschikte op grond waarvan zij gerechtigd was over verarmd uranium te beschikken, zal verdachte van het onder b bedoelde verwijt worden vrijgesproken. Vaststaat dat er 4,797 kilogram verarmd uranium Nederland is binnengekomen en dat dit uraniumblok door [leverancier] naar Groningen is gebracht en vervolgens bij verdachte is aangekomen. Met betrekking tot het onder a bedoelde verwijt overweegt de rechtbank het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het verarmd uranium op instigatie van verdachte naar Nederland is gekomen, aangezien zij het uraniumblok rechtstreeks van [leverancier] in Engeland heeft gekocht. [leverancier] heeft het uranium vervolgens naar Nederland vervoerd met het doel om dit af te leveren aan verdachte. Hieruit leidt de rechtbank af dat er sprake is van tezamen en in vereniging met [leverancier] invoeren van het verarmd uranium in Nederland. Verdachte heeft bekend zich aan het onder c bedoelde verwijt te hebben schuldig gemaakt. Met betrekking tot het verweer dat verdachte niet het tenlastegelegde opzet zou hebben gehad overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2007 (NJ 2007, 544) behoeft opzet in zijn algemeenheid niet op het overtreden van het verbod te zijn gericht, in casu het zonder vergunning invoeren en vervoeren van verarmd uranium, ook niet in de gevallen waarin de strafbepaling is geformuleerd in de vorm van opzettelijke overtreding van een wettelijk voorschrift. Daargelaten dat van verdachte een zekere deskundigheid moet worden verwacht met betrekking tot de regels omtrent invoer/vervoer van verarmd uranium, gelet op het terrein waarop zij, althans [afdeling], zich beweegt, staat het ontbreken van kennis van de niet nageleefde wettelijke verplichting niet aan bewijs van het opzet op het ontbreken van de vereiste vergunning in de weg. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in Nederland in juni 2003 tezamen en in vereniging met een ander en alleen, opzettelijk zonder vergunning van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, splijtstof, namelijk 4,797 kilogram verarmd uranium, (a) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en (c) heeft vervoerd, hebbende verdachte en/of verdachtes mededader die 4,797 kilogram verarmd uranium, zijnde splijtstof, op 12 juni 2003 van [leverancier] te [plaats] in Engeland (via Rotterdam) naar Groningen gebracht en aldus binnen het grondgebied van Nederland gebracht en in Nederland vervoerd, en (c) vervolgens in juni 2003 van Groningen naar het bedrijf [verwerkingsbedrijf] te [plaats] vervoerd. Strafbaarheid van het feit Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op: medeplegen van opzettelijke overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 15 van de Kernenergiewet, terwijl het strafbare feit wordt begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd en opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 15 van de Kernenergiewet, terwijl het strafbare feit wordt begaan door een rechtspersoon Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Strafbaarheid van verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafoplegging Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van € 12.000,-. De officier van justitie heeft hierbij aangegeven dat het invoeren van splijtstoffen zonder een vergunning gevaarlijke situaties had kunnen opleveren. Verdachte had daarom zorgvuldiger met door de wetgever gestelde eisen met betrekking tot splijtstoffen om moeten gaan. Standpunt van de verdediging Verdachte heeft met betrekking tot de straftoemeting naar voren gebracht dat er geen nadelige gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu zijn geweest, dat zij haar (interne) procedures heeft aangescherpt, dat zij vrijwel geen economisch voordeel heeft gehad en dat er inmiddels voor haar de nodige nadelige publiciteit over deze zaak is geweest. Op grond van deze argumenten meent verdachte dat volstaan kan worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf dan wel een substantieel lagere geldboete. Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft samen met [leverancier] 4,797 kilogram verarmd uranium, zijnde een splijtstof, in Nederland ingevoerd en vervolgens vervoer van Rotterdam naar Groningen. Daarna heeft verdachte het verarmd uranium van Groningen naar [plaats], naar het bedrijf [verwerkingsbedrijf], vervoerd. Blijkens het door verdachte zelf overgelegde rapport van stralingsdeskundige [deskundige] wordt (verarmd) uranium gezien als een strategisch goed dat in principe kan worden gebruikt voor de productie van een atoombom. Het is daarom van belang dat de overheid weet dat er uranium het land binnen komt, en waarvoor en door wie het gebruikt wordt. Dit geldt ook voor verarmd uranium. De Kernenergiewet geeft regels die het invoeren en vervoeren van dergelijke stoffen omgeven met de nodige waarborgen. De rechtbank houdt, in het voordeel van verdachte, rekening met het feit dat het vervoer overigens wel met de nodige zorgvuldigheid is geschied en het feit dat er geen economisch voordeel is beoogd en gerealiseerd. Voorts houdt de rechtbank rekening met de voor verdachte negatieve publiciteit die aan deze zaak is gegeven. Verdachte heeft nog betoogd dat de protocollen zijn aangepast, doch dit is niet een omstandigheid die bij de strafoplegging zal worden meegenomen, nu dit op voorhand al van haar verwacht mocht worden. De rechtbank zal aan verdachte een geldboete opleggen ter normhandhaving van na te melden hoogte. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op: - de artikelen 23 (oud), 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht; - artikel 15 van de Kernenergiewet; - de artikelen 1a (oud), 2 (oud) en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar. - verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. - verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. - veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: een geldboete van € 12.000,- (zegge: twaalfduizend euro). Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, R. Depping en L.T. de Jonge, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 maart 2008.