Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6869

Datum uitspraak2008-03-17
Datum gepubliceerd2008-03-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/994715-07 en 635348-05 (tul)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor overtreding van voorschriften uit de Regeling identificatie en registratie van dieren. Daarnaast heeft de rechtbank een onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging bevolen van stillegging van de onderneming voor de duur van 6 maanden.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 18/994715-07 en 635348-05 (tul) datum uitspraak: 17 maart 2008 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Groningen, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [adres]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 maart 2008. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat 1. hij in of omstreeks de periode van 8 juni 2007 tot en met 21 juni 2007, althans op of omstreeks 21 juni 2007, in de gemeente Grootegast, althans in het arrondissement Groningen, dieren, te weten 18, althans één of meer, rund(eren), in leeftijd ouder dan drie werkdagen die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en/of geregistreerd heeft gehouden en/of verhandeld en/of vervoerd en/of aangevoerd en/of afgevoerd, aangezien hij dit/deze rund(eren) geen merk(en) heeft aangebracht binnen drie werkdagen na de geboorte, immers was/waren bij dit/deze rund(eren) in het geheel geen merk(en) aangebracht; 2. hij in of omstreeks de periode van 8 juni 2007 tot en met 21 juni 2007, althans op of omstreeks 21 juni 2007, in de gemeente Grootegast, althans in het arrondissement Groningen, dieren, te weten 46, althans één of meer, schaap/schapen, die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en/of geregistreerd heeft gehouden en/of verhandeld en/of vervoerd en/of aangevoerd en/of afgevoerd, aangezien - hij zich niet binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop hij het/de dier(en) is gaan houden, heeft aangemeld bij de minister; en/of - hij, als houder van het/de dier(en) niet van iedere wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 2, lid 3 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, binnen drie weken nadat deze wijziging zich heeft voorgedaan, opgave heeft gedaan, onder vermelding van het UBN van het betrokken bedrijf; 3. hij op of omstreeks 21 juni 2007, in de gemeente Grootegast, toen de aldaar dienstdoende [agent 1] en/of [agent 2], beiden ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, door geweld en/of bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, bestaande uit het (door met een emmer met brokjes te rammelen) wegleiden van een of meer schapen en/of lammeren van de vrachtwagen waar die [agent 1] en/of die [agent 2] die schapen en/of die lammeren naartoe hadden gedreven en/of waarin die [agent 1] en/of die [agent 2] die schapen en/of die lammeren wilden wegvoeren, die [agent 1] en/of die [agent 2] heeft gedwongen genoemde rechtmatige ambtsverrichting(en) na te laten; 4. hij in of omstreeks de periode van 22 maart 2007 tot en met 27 april 2007, althans op of omstreeks 27 april 2007, in de gemeente Grootegast, althans in het arrondissement Groningen, dieren, te weten 21, althans één of meer, schaap/schapen, in leeftijd ouder dan één maand, die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en/of geregistreerd heeft gehouden en/of verhandeld en/of vervoerd en/of aangevoerd en/of afgevoerd, aangezien hij bij dit/deze schaap/schapen geen eerste merk heeft aangebracht binnen één maand na de geboorte, immers was/waren bij dit/deze schaap/schapen in het geheel geen merk(en) aangebracht; 5. hij op of omstreeks 2 maart 2007, in de gemeente Grootegast, als houder van runderen, in de situatie als bedoeld in artikel 1 lid 1 en/of artikel 3 en/of artikel 4 van verordening (EG) nr. 494/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad wat de toepassing van de minimale administratieve sancties in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen betreft (PbEG L 060), twee (2), althans één of meer, rund(eren) van zijn bedrijf heeft afgevoerd, immers heeft verdachte gedurende een (zogenaamde) bedrijfsblokkade toch (een) rund(eren) afgevoerd; Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een stillegging van de onderneming voor de duur van zes maanden. Daarnaast heeft hij de verbeurdverklaring gevorderd van de inbeslaggenomen dieren. Voorts heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de economische politierechter d.d. 18 december 2006 voorwaardelijk opgelegde stillegging van de onderneming voor de duur van zes maanden. Vrijspraak Feit 3 Verdachte heeft met betrekking tot feit 3 gesteld dat hij niet inziet hoe het rondlopen en rammelen met een emmer brokjes kan worden opgevat als geweldpleging of bedreiging. Om deze reden heeft hij, naar zijn mening, dus ook geen feitelijkheden gepleegd waarmee hij de opsporingsambtenaren heeft gedwongen de rechtmatige ambtsverrichtingen na te laten. Verdachte stelt dat hij van dit feit dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte de ambtsverrichtingen van de ambtenaren heeft belemmerd en dat het strafbare feit op grond van de inhoud van het dossier bewezen kan worden. De rechtbank overweegt hieromtrent dat aan verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij ambtenaren heeft gedwongen tot het nalaten van een ambtsverrichting door met een emmer met brokjes te rammelen. De rechtbank kan niet tot het oordeel komen dat de in de tenlastelegging opgenomen gedraging een dwingen bevat. Verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken. Overwegingen Feit 1 Verdachte ontkent niet dat de in de tenlastelegging bedoelde runderen niet gemerkt waren. Hij heeft aangevoerd dat, na de geboorte, het kraakbeen in de oren van de kalveren nog week is en het daarom veel moeite kost om daar binnen drie werkdagen na de geboorte met een oormerktang een gat in te maken. Verdachte heeft aangevoerd dat hij de kalveren daarom ongeveer drie maanden na de geboorte merkt en daarbij handelt uit dierenwelzijn. Hij stelt dat hij om die reden van dit feit dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte zich aan de geldende regelgeving dient te houden en de kalveren dus binnen drie dagen moet merken en dit niet heeft gedaan. De rechtbank overweegt hieromtrent dat verdachte, met zijn handelwijze, zich niet aan de geldende regelgeving houdt inhoudende dat bij runderen binnen drie werkdagen na de geboorte merken moeten worden aangebracht. De opsporingsambtenaren van de AID hebben met behulp van de stallijst en de gegevens uit door hen uitgevoerde controles vastgesteld dat de niet-gemerkte runderen in de tenlastegelegde periode ouder waren dan drie werkdagen. De enkele stelling van verdachte, dat hij handelt uit dierenwelzijn, verwerpt de rechtbank als in het geheel niet feitelijk onderbouwd. Derhalve faalt het verweer van verdachte. Feit 2 Verdachte heeft met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat de schapen vanaf 1998 eigendom zijn van [de erven] en altijd op het UBN-nummer van zijn vader zijn blijven staan. Alle benodigde informatie, onder andere voor de landbouwtelling, werd steeds doorgegeven aan het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) op naam van [de erven]. Volgens verdachte heeft dit nog nooit een probleem opgeleverd. Het ministerie van LNV was er dus van op de hoogte dat er schapen werden gehouden op naam van [de erven]. De officier van justitie heeft hiertoe gesteld dat de schapen juridisch gezien niet gehouden kunnen worden op naam van [de erven] aangezien de erven geen schuren en gronden bezitten. Bovendien is verdachte voor dit feit meermalen door de ambtenaren van de AID mondeling gewaarschuwd en vervolgens nog een keer schriftelijk gewaarschuwd door de officier van justitie. De rechtbank overweegt hieromtrent dat [de erven] geen schapen kunnen houden, aangezien zij niet in het bezit zijn van schuren en landerijen. Met verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet de volledige eigendom bezit van de schapen, maar hij was in juridische zin de houder van de schapen. Deze vaststelling maakt dat verdachte gehouden was de schapen binnen drie werkdagen na de dag waarop hij ze is gaan houden, aan te melden en wijzigingen door te geven onder vermelding van zijn UBN-nummer. Vast staat dat verdachte dit, ook na daartoe herhaaldelijk te zijn aangespoord, niet heeft gedaan. Feit 4 Verdachte heeft met betrekking tot feit 4 gesteld dat alle gemerkte schapen en lammeren binnen een maand na de geboorte waren voorzien van een oormerk. Daarnaast stelt hij dat de niet gemerkte lammeren nog geen maand oud waren en dus nog niet gemerkt hoefden te worden. Volgens verdachte blijkt dit uit de overzichtslijst van de in beslag genomen schapen, zodat hij van dit feit dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de opsporingsambtenaren van de AID bij meerdere controles hebben vastgesteld dat de schapen in de tenlastegelegde periode op het bedrijf van verdachte waren en in deze periode niet waren gemerkt, terwijl ze wel ouder dan een maand waren. Feit 5 Verdachte heeft met betrekking tot feit 5 gesteld dat na het vonnis van de politierechter van 18 december 2006 alle tekortkomingen inzake de registratie en identificatie van de runderen in zijn bedrijf waren opgeheven. Daarnaast ontving hij niet meer elke twee weken de brieven van het ministerie van LNV. Hieruit leidde hij af dat de blokkade was opgeheven. Hij stelt dat hij gerechtigd was om dieren van zijn bedrijf af te voeren en daarom ook van dit feit dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hieromtrent dat het weliswaar lang zo is geweest dat het ministerie gewoon was om elke 14 dagen een brief te sturen ter herinnering van het feit dat het bedrijf aan een blokkade onderhevig was, maar dat door een administratieve verandering het ministerie deze brieven niet meer stuurde. Voor zover verdachte heeft bedoeld dat hij er, gelet op het ontbreken van de herinneringsbrieven, op mocht vertrouwen dat er geen blokkade meer op het bedrijf rustte, verwerpt de rechtbank dat verweer. Verdachte wist, althans behoorde te weten, dat hij eerst aan de vereisten van de Regeling identificatie en registratie van dieren (hierna: de Regeling) moest voldoen voordat de blokkade door het ministerie opgeheven zou kunnen worden. Op het moment dat hij de twee runderen verkocht en liet afvoeren van zijn bedrijf werd aan de vereisten van de Regeling niet voldaan, zodat de blokkade nog onverkort van toepassing was. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 8 juni 2007 tot en met 21 juni 2007 in de gemeente Grootegast dieren, te weten 18 runderen, in leeftijd ouder dan drie werkdagen die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en geregistreerd heeft gehouden, aangezien hij deze runderen geen merken heeft aangebracht binnen drie werkdagen na de geboorte, immers waren bij deze runderen in het geheel geen merken aangebracht. 2. hij in de periode van 8 juni 2007 tot en met 21 juni 2007 in de gemeente Grootegast dieren, te weten 46 schapen, die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en geregistreerd heeft gehouden aangezien - hij zich niet binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop hij de dieren is gaan houden, heeft aangemeld bij de minister; en - hij, als houder van de dieren niet van iedere wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 2, lid 3 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, binnen drie weken nadat deze wijziging zich heeft voorgedaan, opgave heeft gedaan, onder vermelding van het UBN van het betrokken bedrijf. 4. hij in de periode van 22 maart 2007 tot en met 27 april 2007 in de gemeente Grootegast dieren, te weten 21 schapen, in leeftijd ouder dan één maand, die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en geregistreerd heeft gehouden aangezien hij bij deze schapen geen eerste merk heeft aangebracht binnen één maand na de geboorte, immers waren bij deze schapen in het geheel geen merken aangebracht. 5. hij op 2 maart 2007 in de gemeente Grootegast, als houder van runderen, in de situatie als bedoeld in artikel 1 lid 1 en artikel 3 en artikel 4 van verordening (EG) nr. 494/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 1998 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad wat de toepassing van de minimale administratieve sancties in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen betreft (PbEG L 060), twee runderen van zijn bedrijf heeft afgevoerd, immers heeft verdachte gedurende een bedrijfsblokkade toch runderen afgevoerd. De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad. Strafbaarheid van het feit Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op: feit 1, 2, en 4 telkens: opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd feit 5: opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Strafbaarheid van verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Motivering straf Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede van de vordering van de officier van justitie. Stillegging van de onderneming Bij het bepalen van de strafmaat (waarbij de rechtbank tevens de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging meeneemt) heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft voor de manier van bedrijfsvoering op zijn boerderij gedurende de afgelopen jaren veel waarschuwingen gehad. Hij heeft zich, blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister, diverse malen schuldig gemaakt aan het plegen van economische en milieudelicten. Ook na het laatste vonnis van de economische politierechter (van 18 december 2006 waarbij hij veroordeeld is voor soortelijke feiten) heeft hij van de ambtenaren van de AID nog drie waarschuwingen gekregen dat hij het merken van de runderen en schapen in orde moest maken. Hij heeft hier geen gehoor aan gegeven. Vastgesteld kan dan ook worden dat sprake is van hardnekkige recidive ingegeven door de onwil van verdachte om de wet na te leven. Tegen die achtergrond is de door de officier van justitie gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 18 december 2006 opgelegde voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor de duur van zes maanden zonder meer voor toewijzing vatbaar. Toewijzing van de eis van de officier van justitie om daarnaast de onderneming stil te leggen gedurende zes maanden acht de rechtbank thans te ver voeren, mede gelet op de hierna te bespreken vordering tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen vee. Bovendien wordt verdachte nu voor het eerst geconfronteerd met daadwerkelijke stillegging van zijn bedrijf en heeft de rechtbank ter zitting bespeurd dat verdachte inziet èn van zins is de wet voortaan na te leven. De rechtbank ziet hierin aanleiding om stillegging van de onderneming voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur om verdachte nog één maal de kans te bieden zijn bedrijf volgens de vereisten van de wet- en regelgeving te runnen, nadat de zes maanden van de stillegging van de onderneming van de tenuitvoerlegging zijn geëindigd. Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten 18 runderen (Groninger blaarkop) en 46 schapen (Texels/swifter), moet worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat de strafbare feiten zijn begaan met betrekking tot deze dieren. Vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer: 18/635348-05 De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van de economische politierechter in bovengenoemde rechtbank d.d. 18 december 2006 gevorderd dat door deze rechtbank een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven. Veroordeelde is bij voormeld vonnis veroordeeld tot een stillegging van de onderneming voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Blijkens in genoemde vordering vermeld dossier onder parketnummer 18/994715-07 heeft de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan diverse overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, waarvoor nu een veroordeling volgt. De rechtbank is, zoals hiervoor reeds overwogen, van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, alsnog tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. De rechtbank zal hierbij op grond van artikel 7 aanhef en onder c, in samenhang met artikel 10 van de Wet op de economische delicten, als bijzonderheden die voor de tenuitvoerlegging geregeld dienen te worden, bevelen dat veroordeelde zal meewerken aan een algehele inventarisatie van de veestapel van zijn bedrijf en daarnaast zal meewerken aan de verkoop van het nog in zijn bedrijf aanwezige vee, voor zover dat vee valt onder de Regeling identificatie en registratie van dieren. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op: - de artikelen 14g, 33, 33a en 62 van het Wetboek van Strafrecht; - de artikelen 1, 2 en 4 van de Verordening (EG) nr. 494/98; - artikel 96 en 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; - artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren; - de artikelen 2, 4, 13, 34, 39 en 40 van de Regeling identificatie en registratie van dieren; - de artikelen 1, 2, 6, 7 en 10 van de Wet op de economische delicten. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het onder feit 3 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. - verklaart het onder feit 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar. - verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. - verklaart het onder feit 1, 2, 4 en 5 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. - veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: Stillegging van de onderneming van de veroordeelde, waarin het economische delict is begaan voor de duur van zes maanden. Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Verklaart verbeurd: - 18 runderen, Groninger blaarkop, niet voorzien van (juiste) oormerken; - 46 schapen, Texels/swifter. Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling Gelast de tenuitvoerlegging van het vonnis van de economische politierechter in bovengenoemde rechtbank d.d. 18 december 2006 onder parketnummer 18/635348-05, voorzover betreft de toen voorwaardelijk opgelegde stillegging van de onderneming voor de duur van zes maanden. Beveelt daarbij dat veroordeelde zal meewerken aan een algehele inventarisatie van de veestapel van zijn bedrijf en daarnaast zal meewerken aan de verkoop van het nog in zijn bedrijf aanwezige vee, voor zover dat vee valt onder de Regeling identificatie en registratie van dieren. Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, R. Depping en L.T. de Jonge, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 maart 2008.