Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6909

Datum uitspraak2008-01-09
Datum gepubliceerd2008-03-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers76196 ha za 06-133
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dexia-zaak


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 76196 ha za 06-133 datum vonnis: 9 januari 2008 (mlj) Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: X, wonende te Enschede, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, verder te noemen: X, procureur: mr. E.H. Hoeksma, tegen de naamloze vennootschap DEXIA Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur: mr. J. Vestering, advocaat: mr. H. Post. Het procesverloop In conventie en in reconventie: X heeft bij inleidende dagvaarding van 10 januari 2006 gedagvaard. Na een akte van schorsing zijdens Dexia, is de procedure middels een akte tot hervatting voortgezet en heeft Dexia een conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie genomen. X heeft vervolgens een conclusie van repliek in conventie tevens houdende akte tot vermeerdering van eis en conclusie van antwoord in reconventie genomen en Dexia een conclusie van dupliek in conventie tevens houdende antwoordakte vermeerdering van eis en conclusie van repliek in reconventie. Na een conclusie van dupliek in reconventie zijdens X, hebben partijen vonnis verzocht. Waarvan kan worden uitgegaan In conventie en in reconventie: 1. X is begin 2000 benaderd door ene Sonsbeek van Spaar Select, een cliëntenremisier van Dexia, die X voorhield producten te verkopen, waarmede aan vermogensopbouw kon worden gedaan. 2. Op 5 november 1999 sloot X een tweetal Capital Effect’s af, onder de nummers 21600094 en 21600105 met maandbetaling van respectievelijk € 44,25 en € 68,59 (bijlagen 2 en 3 bij conclusie van eis). Op beide overeenkomsten heeft zij 61 termijnen betaald, te weten in totaal respectievelijk € 2.699,25 en € 4.183,99. 3. Het aankoopbedrag van de (achterliggende) aandelen bedroeg in totaal respectievelijk € 4.149,80 en € 6.432,19, de totaal te betalen rente tijdens de looptijd van de overeenkomst bedroeg respectievelijk € 6.470,20 en € 10.029,41, zodat de totaal overeengekomen leasesom respectievelijk bedroeg € 10.620,00 en € 16.461,60. 4. Verdere gelijkluidende voorwaarden zijn (voor zover van belang): 2. Deze lease-overeenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 240 maanden, te rekenen vanaf de aankoopdag van de waarde, behoudens tussentijdse opzegging. 3. Lessee kan deze lease-overeenkomst na 60 maanden dagelijks met onmiddelijke ingang en zonder annuleringskosten beëindigen, onder betaling of verrekening van de restant-hoofdsom op dat moment. (“....”). 4. De lease-som bedraagt het totaal van 240 gelijke termijnen van: € 44,25 (respectievelijk: € 68,59; toevoeging van de rechtbank). (“….”). 7. Zodra lessee al datgene aan de Bank heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden. 5. Vanaf maart/april 2005 is X opgehouden aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Dexia heeft vervolgens per 13 juni 2005 beide Capital Effect’s beëindigd. De opbrengsten van de aandelen bleken echter niet toereikend om de leningen te voldoen. Reden waarom Dexia de eindafrekeningen heeft opgemaakt die als bijlage 6 en 7 zijn gevoegd bij de conclusie van eis in conventie. De aldus berekende restschulden bedragen respectievelijk € 931,82 (21600094) en € 1.383,83 (21600105), welke bedragen niet door X aan Dexia zijn voldaan. 6. Aan X is aan dividend uitgekeerd respectievelijk € 471,79 en € 731,32. Voorts zijn € 58,80 en € 91,15 aan dividend voldaan door deze laatstgenoemde bedragen te betalen middels verrekening “met door X niet betaalde termijnen”. 7. Bij brief van 16 maart 2005 heeft X Dexia aansprakelijk gesteld, de Capital Effect’s buitengerechtelijk ontbonden en vernietigd en gesommeerd tot terugbetaling van steeds de inleg met toepassing van een door deze rechtbank in enige andere zaken gehanteerde billijkheidsformule (bijlage 4 bij conclusie van eis). Het voorgaande baseert X onder meer op de bepalingen van de volgens hem ten deze toepasselijke Wet Consumenten Krediet respectievelijk het ontbreken van de benodigde vergunning ex artikel 9 dezer wet zulks in de zin van de aandelenleasejurisprudentie dezer rechtbank (Dexia-Cosar LJN AS 4746 e.v.). 8. X heeft een verklaring afgelegd zoals is bedoeld in artikel 7:908 BW en heeft daarmee te kennen gegeven dat zij niet aan de Duisenberg-regeling gebonden wil zijn. De standpunten van partijen In conventie: 9. X vordert (na wijziging/vermeerdering van eis bij conclusie van repliek): I. Voor recht te verklaren dat de beide overeenkomsten Capital Effect nietig zijn. II. Dexia te veroordelen aan X te voldoen tegen bewijs van kwijting: € 5.725,41. III. Voornoemd bedrag vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dagen dat de onderscheiden deelbetalingen zijn verricht althans vanaf de datum van verzuim (1 mei 2005) althans vanaf de dag van de dagvaarding, (10 januari 2006) tot aan de dag der betaling. IV. Dexia op straffe van een dwangsom te bevelen het BKR op te dragen de A-notering op naam van X ongedaan te maken. V. Dexia te veroordelen in de proceskosten. VI. Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. 10. Bij repliek vult X de grondslag van zijn vordering aan met de stelling dat Dexia jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld vanwege het feit dat het optreden van Spaar Select als zodanig is te kwalificeren en Dexia in het verlengde daarvan eveneens, dit in de zin van een viertal vergelijkbare uitspraken van deze rechtbank (punt 7 CvR) en vermeerdert de eis (onder I.) bij wijze van alternatief, met verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens X heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is, en met verklaring voor recht dat de restschulden van X zijn vervallenverklaard althans om deze vervallen te verklaren. 11. Dexia stelt dat deze twee aandelenleaseovereenkomsten Capital Effect zijn afgesloten via de assurantietussenpersoon Spaar Select die X ter zake heeft geïnformeerd en geadviseerd. Na getoonde interesse van X heeft Spaar Select haar twee aanvraagformulieren verschaft en de Bank heeft die door X ondertekend retour ontvangen. Vervolgens heeft de Bank de overeenkomsten aan Spaar Select verstuurd. Dexia stelt daarmede aan haar zorgplicht ten opzichte van X te hebben voldaan. 12. Voor deze contracten wordt voorzien in aflossing van de aankoopsom en diende X uit hoofde van deze overeenkomsten gedurende de looptijd een maandelijks bedrag, bestaande uit rente en aflossing over de aankoopsom van de portefeuille, aan de Bank te voldoen. Volledigheidshalve wijst de Bank erop dat hierbij na het verstrijken van de looptijd van deze overeenkomsten geen zogenaamde restschuld kan ontstaan. Slechts in het geval deze tussentijds worden beëindigd, hetgeen in casu het geval is geweest, bestaat de mogelijkheid dat X nog een bedrag verschuldigd is. 13. Dexia betwist hier de toepasselijkheid van de Wet Consumenten Krediet, stelt dat wettelijke rente in voorkomend geval eerst verschuldigd is vanaf het moment dat er verzuim aan de orde is, verzet zich tegen kostenveroordeling en concludeert tot afwijzing van de vordering van X. 14. Ten aanzien van het optreden van Spaar Select als effectenbemiddelaar zodanig dat die niet (meer) was vrijgesteld van de vergunningsplicht ex artikel 12 van de vrijstellingsregeling Wet Toezicht effectenverkeer 1995 zulks vanwege de omstandigheid dat Spaar Select niet enkel X als klant bij de Bank heeft aangebracht, maar zich ook heeft beziggehouden met advisering en/of aanbevelen van specifieke effectentransacties, stelt Dexia dat dit nog niet tot nietigheid van de overeenkomsten leidt: niet de overeenkomsten zelf zijn strijdig met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, hoogstens het handelen van de tussenpersoon. 15. Het ontbreken van een vergunning op basis van de Wck acht Dexia geheeld vanwege het feit dat Dexia ingaande 1 januari 2006 beschikt over een vergunning ex artikel 10 van de Wet financiële Dienstverlening, die blijkens artikel 102 Wfd de Wck-vergunning vervangt en mitsdien ex artikel 32:58 BW het eerder ontbreken van een vergunning repareert. 16. Naar aanleiding van de door X nader gestelde grondslag van onrechtmatige daad stelt Dexia dat alleen al de tekst van de overeenkomst duidelijk maakt dat het hier niet om een spaarvorm gaat maar over een geldlening, de door X ingeroepen bepalingen van NR 99 omtrent zorgplicht en schriftelijke informatieverschaffing op (het afsluiten van) deze overeenkomsten niet van toepassing zijn en overigens wel degelijk onderzoek naar diens financiële positie middels de BKR-registratie heeft plaatsgevonden. Voor wat betreft het van Dexia gevorderde bevel richting BKR, voert Dexia aan daaraan onmogelijk te kunnen voldoen omdat het BKR op dat punt zelfstandig is. 17. Betreffende de schade wijst Dexia erop dat X niet door hem genoten fiscale of andere voordelen verdisconteert in zijn vordering zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onrechtmatig handelen ontbreekt. In reconventie: 18. In reconventie vordert Dexia de na het aflopen van de overeenkomsten nog openstaande bedrag van respectievelijk € 931,82 en € 1.383,83, zijnde in totaal € 2.315,65, met daarover de contractuele rente ad 0,96% althans de wettelijke rente. Dit met veroordeling van X in de kosten van dit geding. Een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. 19. Dexia stelt daartoe dat X voormeld totaalbedrag verschuldigd is geworden op basis van de bovengenoemde twee eindafrekeningen. 20. X heeft geconcludeerd tot afwijzing van het in reconventie gevorderde onder aanvoering van hetgeen van de zijde van X in conventie is aangevoerd. Het bedrag van de restschuld lost zich op in de door de rechtbank toe te passen formule. De vervallenverklaring van de restschuld is onderdeel van wat in conventie wordt gevorderd. De beoordeling In conventie: Wet Consumenten krediet 21. De rechtbank handhaaft haar standpunt dat de Wet op het Consumentenkrediet (hierna: WCK) op aandelenleaseovereenkomsten als deze van toepassing is, als na te melden. De rechtbank oordeelt de WCK op deze beide tegelijk afgesloten overeenkomsten Capital Effect niet van toepassing, nu sprake is van overschrijding (totaal van de leasesommen: € 27.081,60) van het hier voor de toepassing van de WCK geldende “beschermingsplafond” van € 22.652,--. Zorgplicht/onrechtmatige daad/Spaar Select 22. De rechtbank heeft vervolgens de nader gestelde onrechtmatige daad als grondslag voor de vordering van X te beoordelen. 23. Met betrekking tot de gedragingen van Spaar Select en de aansprakelijkheid van Spaar Select voor de schade van X, overweegt de rechtbank het volgende: a. Spaar Select is een zogenaamde cliëntenremisier en is als zodanig weliswaar aan te merken als een effectenbemiddelaar als bedoeld in artikel 1 sub b Wte, maar is op grond van artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de vergunningplicht. De belangrijkste van die voorwaarden is dat zij haar activiteiten beperkt tot het aanbrengen van klanten bij de in dat artikel genoemde instellingen. b. Dat Dexia een instelling als bedoeld in artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit is, staat niet ter discussie. Nagegaan moet derhalve slechts worden of Spaar Select zich beperkt heeft tot het aanbrengen van X als klant bij Dexia of dat Spaar Select verdere, voor een cliëntenremisier ontoelaatbare bemoeienis met de zaak gehad heeft. Daarvoor is het nodig om vast te stellen wat er onder aanbrengen wordt verstaan. c. Een wettelijke definitie van het begrip aanbrengen in het kader van de Wte en de daarop gegronde regelgeving bestaat niet. Wel wordt er op haar website (www.afm.nl) een uiteenzetting van het begrip gegeven door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daar is, voor zover hier van belang, te lezen: Cliëntenremisiers mogen alleen cliënten aanbrengen bij effecteninstellingen die een vergunning hebben van de AFM. Cliëntenremisiers mogen bijvoorbeeld geen vermogensbeheer verrichten, orders van cliënten doorgeven of geld van cliënten onder zich houden. Daarnaast mogen zij geen cliënten aanbrengen bij andere cliëntenremisiers. Cliëntenremisiers mogen wel cliënten uitleggen wat een aandeel of een obligatie is. Echter zij mogen niet een specifiek aandeel, obligatie, effectenleaseproduct etc. beroeps- of bedrijfsmatig adviseren. d. Uitgaande van deze uitleg -en de rechtbank gaat bij gebrek aan een andere gezaghebbende uitleg van deze uitleg, die zij ook onderschrijft, uit- was het aan Spaar Select toegestaan om X te informeren mits die informatie beperkt was tot kenmerken van beleggingscategoriën en om hem door te verwijzen naar Dexia, maar niet om X te adviseren. e. Een andere voorwaarde is dat de cliëntenremisier zich houdt aan enkele specifieke gedragsregels die voortvloeien uit het Bte en dan hoofdzakelijk uit artikel 24 daarvan en uit de NR, in dit geval de NR 99. Dat zijn, voor zover in deze specifieke zaak van belang, dat hij handelt in het belang van de cliënt en de adequate functionering van de effectenmarkten, in het belang van de cliënt kennis neemt van diens financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstelling voor zover dat redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van zijn diensten, de cliënt de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door hem aangeboden diensten en de effecten waarop die diensten betrekking hebben en een verbod op het zogenaamde “cold calling” i.e. een verbod om hen die nog geen cliënt zijn telefonisch of persoonlijk te benaderen anders dan in het geval de betrokkenen daar vooraf schriftelijk dan wel telefonisch mee heeft ingestemd dan wel in het contact slechts wordt aangeboden om schriftelijke of elektronische informatie te verschaffen. f. Op grond van het op dit punt door X onweersproken gestelde moet worden aangenomen dat Spaar Select het cold calling-verbod heeft overtreden. Het is immers eerst “een dame” van Spaar Select geweest die kennelijk telefonisch en ongevraagd contact heeft opgenomen met X om te kijken of ze alles goed voor elkaar had voor haar oude dag. In dat telefonische contact is aangedrongen op de noodzaak van een gesprek van X met een financieel adviseur van Spaar Select. Vervolgens is de afspraak gemaakt voor het gesprek aan huis bij X op 12 oktober 1999 (zie “afspraakbevestiging” van 27 september 1999; bijlage 1 bij de conclusie van eis). g. Met betrekking tot hetgeen verricht is door Spaar Select om zich een beeld te vormen van X, haar financiële positie, beleggingsdoelstellingen en beleggingservaring, is door X onweersproken gesteld dat zij, X, aan Fred van Sonsbeek, medewerker van Spaar Select, naar aanleiding van diens vragen verteld heeft dat zij geen gokker was en alleen safe en zonder risico’s wilde sparen. Schriftelijke productinformatie, van Spaar Select, zegt zij niet gekregen te hebben. Voorafgaand aan het gesprek aan huis is haar een Presentatiegids 1999 toegezonden, maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt nergens uit dat daarin specifieke voor dit beleggingsproduct bedoelde informatie staat vermeld. Naar aanleiding van vragen bij het tekenen van de overeenkomst over de looptijd van 240 maanden, is haar meegedeeld dat die duur niets te betekenen had omdat de overeenkomst na 60 maanden kon worden beëindigd. X heeft voorts verklaard wel te hebben gevraagd “hoezo geld lenen”, maar dat daarop zonder het verschaffen van enige nadere duidelijkheid, is geantwoord dat met de lening wordt gewerkt en dat daar goede resultaten mee worden behaald. X heeft voorts aangevoerd dat het voor haar nooit duidelijk is geweest dat zij een lening is aangegaan, dat zij daar niet op gewezen is, dat zij dat uit de tekst van de overeenkomst niet heeft kunnen opmaken, dat weliswaar over een maandbedrag, maar niet over leasen, koersdaling en over een restschuld gesproken is, en dat ook nooit aan de orde is geweest dat zij alles kon kwijtraken. h. Deze hiervoor onder g weergegeven stellingen van X zijn weliswaar, naar uit de overgelegde producties en dan met name de overeenkomsten Capital Effect moet worden afgeleid, niet allemaal juist, maar niettemin kan er de conclusie uitgetrokken worden dat X niet voldoende begrepen heeft wat haar is voorgehouden alsmede dat ook de voorlichting tekortgeschoten is. Onjuist is immers dat er niet over leasen gesproken is, want de door X ondertekende overeenkomsten zijn lease-overeenkomsten, evenals dat X niet uit de overeenkomsten had kunnen opmaken dat er sprake van een lening was, want er is immers sprake van rente in die overeenkomst, en dat over een maandbedrag anders dan een spaarbedrag, niet gesproken is, want dat maandbedrag is in de overeenkomst vermeld. Dat de voorlichting tekortgeschoten is, blijkt genoegzaam uit het feit dat Spaar Select, naar niet dan wel onvoldoende onweersproken gesteld is, in de vooraf mondelinge aan X verstrekte informatie er kennelijk geen aandacht aan het break-evenrendement geschonken is en de omstandigheid dat X, die geen beleggingservaring had, van de hele opzet kennelijk niets begrepen heeft, zoals uit haar persoonlijke statements (vervat in de tekst van de conclusie van repliek in conventie en in de bijbehorende bijlage 8) blijkt en gezien haar opleidingsniveau (LBO) ook niet verwonderlijk is. Dat er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst concreet gewezen is op de mogelijkheid van verlies is gesteld noch gebleken. In ieder geval blijkt daarvan niets uit de door X overgelegde stukken afkomstig van Spaar Select, waaronder de twee aanvraagformulieren met steeds het hoofd “Aanvraagformulier Labouchere Effecten Lease”(gevoegd bij de bijlagen 4 en 5 bij de conclusie van antwoord in conventie). i. Uit die twee aanvraagformulieren van 2 november 1999 van Spaar Select die voorafgegaan zijn aan deze twee overeenkomsten Capital Effect van 4/5 november 1999 blijkt dat er toen al een keuze moet zijn gemaakt voor deze beleggingsconstructie. Op die formulieren afkomstig van Spaar Select met steeds de naam van haar adviseur Sonsbeek en steeds de handtekening van X, is namelijk steeds vermeld dat X gekozen heeft voor een Capital Effect, met maandbetaling van NLG 100,- respectievelijk NLG 150,-. De rechtbank leidt ook daaruit en uit het feit dat er geen daaraan voorafgaande correspondentie tussen X en Labouchère is overgelegd af, dat Spaar Select degene is die geadviseerd heeft over de wijze van beleggen en tot welk bedragen. Dat levert een handelen in strijd met de Vrijstellingsregeling op, immers is meer dan aanbrengen en is als beroeps- of bedrijfsmatig adviseren aan te merken. j. De conclusie tot zover is dat Spaar Select in haar relatie tot X niet alleen onrechtmatig gehandeld heeft door te handelen in strijd met de voorschriften van de Vrijstellingsregeling en daarmee in strijd met artikel 7 Wte, maar zich ook niet gedragen heeft als een goed opdrachtnemer overeenkomstig de bepalingen van titel 7:7 BW, immers niet gehandeld heeft als een redelijk handelend bekwaam vakgenoot dient te handelen, hetgeen, naast een contractuele tekortkoming ook weer als onrechtmatig handelen is aan te merken. Spaar Select is daarmee aansprakelijk voor de door X als gevolg van haar onrechtmatig handelen opgekomen schade. 24. Daarmee komt de rechtbank toe aan de aansprakelijkheid van Dexia, zowel voor zover die een gevolg is van haar eigen gedragingen als op grond van het bepaalde in artikel 6:76 BW voor gedragingen van Spaar Select. Dienaangaande wordt het volgende overwogen: a. De rechtbank stelt voorop dat tussenpersonen -en dus ook cliëntenremisiers- een belangrijke instrument voor financiële instellingen zijn om hun producten in de markt te (kunnen) zetten. Dat legt op de instelling die van de diensten van een cliëntenremisier gebruik maakt en hem doorgaans -zoals dat ook in dit geval kennelijk is gebeurd nu op dit punt niets anders is gesteld of gebleken- ook middels de toekenning van provisie betaalt, een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot de selectie van de tussenpersoon van wie hij cliënten en opdrachten accepteert. b. Een en ander blijkt ook uit het bepaalde in artikel 41 NR 99 dat de effecteninstelling onder andere gebiedt om zich met betrekking tot de onder i, ii en iii van dat artikel genoemde effecteninstellingen te onthouden van een aantal zaken waaronder het verrichten van effectentransacties voor deze instellingen. Spaar Select zou, indien zij zich aan de voor haar geldende regels had gehouden weliswaar niet tot één van die categorieën behoord hebben, maar nu zij zich niet aan die regels gehouden heeft behoort zij daar wel toe en is zij met name aan te merken als een effecteninstelling die niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid Wte (categorie i). c. De vraag is nu of Dexia voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanvaarden van X als klant, c.q. het contracteren met X op basis van wat door Spaar Select aan haar omtrent X en hetgeen de inhoud van de door X gewenste overeenkomst(en) met haar geweest zou zijn is meegedeeld en die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De aanvraagformulieren van 2 november 1999, waarop Dexia zich beroept, geven geen informatie omtrent de financiële positie van X, noch omtrent haar beleggingservaring of beleggingsdoelstelling. Op deze van Spaar Select afkomstige aanvraagformulieren aandelenlease, in de tijd onmiddellijk voorafgaand aan deze overeenkomsten Capital Effect en tevens het eerste schriftelijke contact tussen X en Dexia, is uit zes aandelenleaseproducten de keuze gemaakt voor steeds Capital Effect met maandbetaling. Daaraan kan alleen verboden advisering door Sonsbeek (medewerker van Spaar Select) die beide formulieren heeft ingevuld, en van zijn adviseursnummer (594) heeft voorzien, ten grondslag gelegen hebben. Dexia had dat kunnen en moeten onderkennen en zich van contracteren met X op basis van dit advies moeten onthouden. Door dat na te laten en aldus te handelen in strijd met artikel 41 NR 99 zijn de overeenkomsten tussen X en Dexia nietig, immers ligt aan artikel 41 NR 99 dezelfde gedachte ten grondslag als aan artikel 7 Wte, namelijk een adequate werking van de financiële markten en de positie van de belegger. Daarnaast heeft Dexia ook onrechtmatig jegens X gehandeld en is zij daardoor ook aansprakelijk voor de door X als gevolg van het complex van onrechtmatige handelingen geleden schade. d. Los van bovenstaande kan tevens geconcludeerd worden dat Dexia door aldus te handelen -en naar mag worden aangenomen aan Spaar Select provisie te betalen- gebruik heeft gemaakt van de hulp van Spaar Select bij het tot stand brengen van de overeenkomsten met X en daarmee tevens voor de gedragingen van Spaar Select aansprakelijk is. De vordering, voor zover toewijsbaar, is derhalve ook tegen Dexia toewijsbaar. 25. Gelet op deze conclusie dat de beide overeenkomsten Capital Effect nietig zijn, is het gevolg daarvan dat de rechtsgrond(en) die ten grondslag lag(en) aan de wederzijds verrichte prestaties met terugwerkende kracht daaraan is (zijn) ontvallen. Beide partijen dienen financieel hersteld te worden in de toestand waarin zij zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten bevonden. Dat betekent dat de aandelen voor rekening van Dexia blijven, Dexia in beginsel al niets meer te vorderen had van X en hetgeen door X aan haar betaald is in beginsel als onverschuldigd aan hem terug moet betalen. Het onder I. gevorderde is derhalve in principe toewijsbaar. 26. Met betrekking tot onderdeel II wordt daarbij overwogen dat het zoals door X zelf reeds in zijn dagvaarding onder ogen is gezien, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de overeenkomsten met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan, omdat aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomsten niet door haar zou zijn ingeroepen als de waarde van de aandelen gestegen was. De rechtbank vindt daarin aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 6:278 lid 2 BW te bepalen dat de helft van het door X aan Dexia betaalde onder aftrek van de helft van de restschulden en met aftrek van door haar daadwerkelijk ontvangen dividend door Dexia aan X moet worden terugbetaald. De rechtbank relateert dit speciaal aan deze (vorm van) overeenkomst die niet tot een restschuld behoeft te leiden, maar (alleen tot het moment van tussentijdse beëindiging) niet de verwachte opbrengst heeft gebracht. Toegewezen wordt derhalve: (€ 2.699,25 + € 4.183,99) : 2 = € 3441,62 minus ((€ 931,82 + € 1.383,83 (restschulden) : 2= € 1157,75) = € 2.283,87 minus (€ 471,79 + € 731,32 (uitbetaald dividend) = € 1203,11) = € 1.080,76. 27. Door Dexia is nog een beroep op eigen schuld van X gedaan. De rechtbank onderschrijft de stelling van Dexia dat de schade mede aan X moet worden toegerekend, immers heeft zij zich zonder enige beleggingservaring, zonder voldoende schriftelijke informatie vooraf en zonder voldoende onderzoek naar het aangeboden product te hebben gedaan, in een voor haar duister avontuur gestort. 28. Toch verbindt de rechtbank daar niet de door Dexia gewenste consequenties aan. Dexia is zo ernstig tekortgeschoten in haar de jegens X betamende zorg, dat de rechtbank daarin aanleiding vindt om de schade met toepassing van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, eerste lid BW over de partijen te verdelen als onder 26 hierboven overwogen . 29. Het van Dexia gevorderde bevel aan het BKR te Tiel acht de rechtbank onmogelijk en mitsdien niet toewijsbaar. 30. Hetgeen partijen verder verdeeld houdt, behoeft gelet op bovenstaande geen bespreking. 31. Als ieder gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, dient elke partij de eigen kosten van het geding te dragen. In reconventie: 32. Gezien het hiervoor in conventie overwogene wordt aan de reconventionele vordering van Dexia niet meer toegekomen, wordt deze afgewezen en Dexia als in het ongelijk gesteld in de proceskosten veroordeeld. RECHTDOENDE In conventie: I. Verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten Capital Effect met de nummers 21600094 en 21600105 nietig zijn. II. Veroordeelt Dexia om aan X te betalen een bedrag van € 1.080,76 vermeerderd met de wettelijke rente hierover van 1 mei 2005 tot de dag van betaling. III. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. IV. Verklaart het onderdeel II van het dictum van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. V. Wijst af het meer of anders gevorderde. In reconventie: VI. Wijst af de vordering van Dexia. VII. Veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van X gevallen en tot op deze uitspraak begroot op nihil aan verschotten en € 768,-- aan salaris voor de procureur. VIII. Verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans en op 9 januari 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.