Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6916

Datum uitspraak2008-01-09
Datum gepubliceerd2008-03-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers76580 ha za 06-210
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dexia-zaak


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 76580 ha za 06-210 datum vonnis: 9 januari 2008 (mlj) Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: X en X-Y, echtelieden, beiden wonende te Enschede, eisers in conventie, gedaagden in reconventie, verder gezamenlijk te noemen: X (enkelvoud), procureur: mr. E.H. Hoeksma, tegen de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verder te noemen Dexia, procureur: mr. J. Vestering. Procesverloop In conventie en in reconventie 1. X heeft Dexia bij inleidende dagvaarding van 2 februari 2006 gedagvaard. Na schorsing is de procedure hervat middels een akte van X. Dexia heeft vervolgens een conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie genomen. X heeft een conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte vermeerdering en vermindering eis genomen en Dexia een conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie. Na conclusie van dupliek in reconventie hebben partijen vonnis verzocht. Waarvan kan worden uitgegaan In conventie en in reconventie 2. X heeft op of omstreeks 13 februari 2001 bij (Marieke van Asselt werkzaam bij) A-Z Adviesgroep B.V. (hierna: A-Z), een toenmalige cliëntenremisier van Dexia, een zogenaamd “Bank Labouchere-product” afgenomen. 3. Het betreft hier een overeenkomst met de aanduiding “AEX Plus Effect Vooruitbetaling 20 jaar”, die voor de duur van 240 maanden is afgesloten onder nummer 23100441 (zie bijlage 1 bij de conclusie van eis in conventie). Volgens deze overeenkomst diende X gedurende 240 maanden maandelijks een bedrag van € 226,89 aan Dexia te voldoen. Dit bedrag betreft steeds rente over en aflossing van de lening die is afgesloten voor de aankoop van het in de overeenkomst aangeduide certificaat met de aanduiding “Labouchere AEX Plus Certificaat uitgegeven conform prospectus d.d. 25 maart 1999”. Voor de hoofdsom van € 21.276,22 is hierin geïnvesteerd. De eerste 60 maandtermijnen heeft X bij vooruitbetaling voldaan, zijnde (inclusief 20% korting) het bedrag van € 10.890,60. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 54.453,60. 4. Op verzoek van X is deze overeenkomst na 60 maanden tussentijds beëindigd. Het genoemde certificaat is om die reden te gelde gemaakt. De opbrengst bleek onvoldoende om de restant-hoofdsom te voldoen. De hiervan opgemaakte eindafrekening van 12 april 2006 (zie bijlage 4 bij de conclusie van eis in conventie) toont een tekort van € 1.941,05, welk bedrag tot op heden niet door X aan Dexia is voldaan. 5. Bij brief van 3 januari 2006 heeft X Dexia aansprakelijk doen stellen, de lease-overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vernietigd en gesommeerd het bedrag der betaalde termijnen te restitueren. Dit baseert X op het zodanig tekortschieten van Dexia in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht, dat X gerechtigd is de lease-overeenkomst te ontbinden; tevens beroept X zich op de bepalingen van de Wet Consumenten Krediet (WCK), met name het ontbreken van de vereiste vergunning ex artikel 9 van die wet en dienvolgens nietigheid van de lease-overeenkomst. 6. X heeft een verklaring afgelegd zoals is bedoeld in artikel 7:908 BW en heeft daarmee te kennen gegeven dat hij niet aan de Duisenberg-regeling gebonden wil zijn. De standpunten van partijen In conventie 7. X vordert na wijziging van eis bij repliek: I. Verklaring voor recht dat de leaseovereenkomst nietig is. II. Te verklaren voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens X heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is. III. Dexia te veroordelen tot betaling van € 9.920,08. IV. Het bedrag sub III te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de deelbetalingen althans vanaf de dag van verzuim c.q. de dag van de dagvaarding. V. Te verklaren voor recht dat de restschuld van X vervallen is, althans die vervallen te verklaren. VI. Dexia te bevelen op straffe van een dwangsom het BKR op te dragen de A-notering op naam van X ongedaan te maken. VII. Een en ander met kostenveroordeling van Dexia en uitvoerbaarverklaring bij voorraad. 8. Bij repliek vult X de grondslag van zijn vordering aan met de stelling dat Dexia jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld vanwege het feit dat het optreden van A-Z als zodanig is te kwalificeren en Dexia in het verlengde daarvan eveneens, zulks in de zin van meer vergelijkbare uitspraken van deze rechtbank en vermeerdert de eis (onder I.) bij wijze van alternatief, met verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens X heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is, en met verklaring voor recht dat de restschuld van X is vervallenverklaard althans om deze vervallen te verklaren. 9. Dexia heeft geconcludeerd tot afwijzing van het door X gevorderde onder aanvoering van - kort samengevat - het volgende. Dexia stelt dat deze aandelenleaseovereenkomst is afgesloten via de tussenpersoon A-S, die X ter zake heeft geïnformeerd en geadviseerd, waarbij ook de bijbehorende verklarende brochures is overhandigd/toegezonden. Na getoonde interesse van X in het aandelenlease-product, heeft A-Z hem een aanvraagformulier voor dit product verschaft en Dexia heeft dat door X ondertekend retour ontvangen. Vervolgens heeft Dexia - na toetsing van X bij het BKR - de overeenkomst aan A-Z verstuurd. Dexia stelt daarmede aan haar zorgplicht ten opzichte van X te hebben voldaan. 10. Voorts betwist Dexia hier de toepasselijkheid van de Wet Consumenten Krediet, stelt dat wettelijke rente in voorkomend geval eerst verschuldigd is vanaf het moment dat er verzuim aan de orde is, verzet zich tegen kostenveroordeling en concludeert tot afwijzing van de vordering van X. 11. Ten aanzien van het optreden van A-Z als effectenbemiddelaar, zodanig dat die niet (meer) was vrijgesteld van de vergunningsplicht ex artikel 12 van de vrijstellingsregeling Wet Toezicht effectenverkeer 1995 zulks vanwege de omstandigheid dat A-Z niet enkel X als klant bij de Bank heeft aangebracht, maar zich ook heeft beziggehouden met advisering en/of aanbevelen van specifieke effectentransacties, stelt Dexia dat dit nog niet tot nietigheid van deze overeenkomst leidt: niet de overeenkomst zelf is strijdig met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, hoogstens steeds het handelen van de tussenpersoon. 12. Het ontbreken van een vergunning op basis van de Wck acht Dexia geheeld vanwege het feit dat Dexia ingaande 1 januari 2006 beschikt over een vergunning ex artikel 10 van de Wet financiële Dienstverlening, die blijkens artikel 102 Wfd de Wck-vergunning vervangt en mitsdien ex artikel 32:58 BW het eerder ontbreken van een vergunning repareert. 13. Naar aanleiding van de door X nader gestelde grond van onrechtmatige daad, stelt Dexia dat alleen al de tekst van de overeenkomst steeds duidelijk maakt dat het hier niet om een spaarvorm gaat,maar over een geldlening, de door X ingeroepen bepalingen van NR 99 omtrent zorgplicht en schriftelijke informatieverschaffing op (het afsluiten van) deze overeenkomst niet van toepassing zijn en overigens wel degelijk steeds onderzoek naar diens financiële positie middels de BKR-registratie heeft plaatsgevonden. Wat betreft de BKR-notering stelt Dexia slechts tot enige mededeling en niet tot wijziging of doorhaling van die registratie gehouden (en veroordeeld) kan worden. 14. Betreffende de schade wijst Dexia erop dat X niet door hem genoten fiscale of andere voordelen verdisconteert in zijn vordering zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onrechtmatig handelen ontbreekt. In reconventie 15. In reconventie vordert Dexia X te veroordelen tot betaling van de restschuld ad € 1.941,05, te vermeerderen met de contractuele rente ad 0,96% althans de wettelijke rente. Dit met veroordeling van X in de kosten van dit geding. Een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. 16. Dexia stelt daartoe dat X voormelde bedrag opeisbaar verschuldigd is geworden op basis van de desbetreffende eindafrekening. 17. X heeft geconcludeerd tot afwijzing van het in reconventie gevorderde onder aanvoering van hetgeen van de zijde van X in conventie is aangevoerd. Het bedrag van de restschuld lost zich op in de door de rechtbank toe te passen formule. De vervallenverklaring van de restschuld is onderdeel van wat in conventie wordt gevorderd. De beoordeling In conventie WCK 18. De rechtbank acht de WCK op deze AEX Plus Effect Vooruitbetaling 20 jaar niet van toepassing vanwege overschrijding door de overeengekomen totale leasesom van het per 1 februari 2001 geldende beschermingsplafond van die wet van € 40.840,-. Het desbetreffende verweer van Dexia slaagt; X kan aan deze wet hier dus geen bescherming ontlenen. Zorgplicht; onrechtmatige daad 19. Anders dan X, ziet de rechtbank de overeenkomst AEX Plus Effect Vooruitbetaling 20 jaar niet als een beleggingsovereenkomst. Immers zoals duidelijk uit deze overeenkomst blijkt, is het voor- of nadeel uitsluitend gerelateerd aan de eindkoers ten opzichte van de beginkoers van het “Labouchere AEX Plus Certificaat uitgegeven conform prospectus d.d. 25 maart 1999”, als factor ten opzichte van de (geleasede) hoofdsom. De rechtbank kwalificeert dit als een eenvoudige kansovereenkomst zonder zelfstandig beleggingskarakter, ten aanzien waarvan niet enige en ten deze relevante zorgplicht, als bijvoorbeeld voortvloeiende uit NR 99, voor Dexia heeft te gelden. 20. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de gevorderde ontbinding, vernietiging en/of onrechtmatige daad en de daarop gegronde respectievelijk van afgeleide vorderingen van X, allen afgewezen dienen te worden met veroordeling van X als in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van Dexia. In reconventie 21. De vordering uit hoofde van de per 12 april 2006 bestaande restschuld ad € 1.941,05 is in principe toewijsbaar, de opeisbaarheid is door X niet bestreden en de wettelijke rente is daarover verschuldigd vanaf 18 juli 2007, de datum waarop de vordering in reconventie is aanhangig gemaakt. 22. X dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten die in het geding in reconventie zijn gevallen aan de zijde van Dexia. De beslissing In conventie: I. Wijst af de vorderingen van X tegen Dexia. II. Veroordeelt X in de kosten van de procedure aan de zijde van Dexia gevallen en tot op deze uitspraak begroot op € 296,-- aan verschotten en € 768,-- aan salaris voor de procureur. In reconventie: III. Veroordeelt X om aan Dexia te betalen een bedrag van € 1.941,05 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2007 tot aan de dag van de voldoening. IV. Veroordeelt X in de kosten van de procedure aan de zijde van Dexia gevallen en tot op deze uitspraak begroot op € 768,-- aan salaris voor de procureur. V. Wijst het meer of anders gevorderde. In conventie en reconventie: VI. Verklaart dit vonnis ten aanzien van de hiervoor onder II, III en IV verwoorde betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans en op 9 januari 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.