Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6956

Datum uitspraak2008-01-09
Datum gepubliceerd2008-03-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers74076 ha za 05-998
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dexia-zaak


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 74076 ha za 05-998 datum vonnis: 9 januari 2008 (vdv) Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: X, wonende te E, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, verder te noemen: X, procureur: mr. E.H. Hoeksma, tegen de naamloze vennootschap DEXIA Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur: mr. J. Vestering, advocaat: mr. H. Post te Helmond. Het procesverloop Na het vonnis in het schorsingsincident van 25 januari 2006 heeft X op 4 april 2007 een akte tot hervatting van de procedure genomen. Dexia heeft vervolgens een conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie genomen. X heeft een conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie en akte vermeerdering van eis genomen en Dexia een conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie. Na een conclusie van dupliek in reconventie zijdens X hebben partijen wederom vonnis verzocht. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing In conventie en reconventie De vordering 1. Tussen X en Bank Labouchère N.V., rechtsvoorganger van Dexia, is door tussenkomst van De Jong Financieel Advies Nederland B.V. een aandelenlease-overeenkomst tot stand gekomen. 2. Op 17 februari 1999 sloot X een Capital Effect af onder nummer 21200843 met maandbetaling van € 67,70 (productie 1 dagvaarding). Op deze overeenkomst betaalde X 76 termijnen, in totaal op de overeenkomst € 5.145,20. 3. Het aankoopbedrag van de (achterliggende) aandelen bedroeg in totaal € 5.923,25, de totaal te betalen rente tijdens de looptijd van de overeenkomst € 9.236,59, zodat de totaal overeengekomen leasesom bedroeg € 16.248,96. 4. Verdere voorwaarden (voorzover van belang): 2. Deze leaseovereenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 240 maanden, te rekenen vanaf de aankoopdag van de waarden. 3. Lessee kan deze leaseovereenkomst na 60 maanden dagelijks met onmiddelijke ingang en zonder annuleringskosten beëindigen, onder betaling of verrekening van de restant-hoofdsom. ..... 4. De leasesom bedraagt het totaal van 240 gelijke termijnen van € 67,70. Deze eerste maandtermijn dient te worden voldaan op of omstreeks de 1e van de maand volgend op de aankoopdag van de waarden en daarna telkens op of omstreeks de 1e van de daaropvolgende maand. 6.Zodra lessee al datgene aan de Bank heeft betaald wat hij haar krachtens deze leaseovereenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden. 5. In de loop van 2003/2004 is X gewaar geworden dat zij in een schadelijke positie verkeerde. 6. Bij brief van 15 maart 2005 heeft X Dexia aansprakelijk gesteld, de Capital Effect buitengerechtelijk ontbonden en vernietigd en gesommeerd tot terugbetaling van de inleg met toepassing van een door deze rechtbank in enige andere zaken gehanteerde billijkheidsformule (productie 4 dagvaarding). Het voorgaande baseert X onder meer op de bepalingen van de volgens hem ten deze toepasselijke Wet Consumenten Krediet respectievelijk het ontbreken van de benodigde vergunning ex artikel 9 dezer wet zulks in de zin van de aandelenleasejurisprudentie dezer rechtbank (Dexia-Cosar LJN AS 4746 e.v.). 7. X vordert: I. Voor recht te verklaren dat de overeenkomst Capital Effect buitengerechtelijk is ontbonden althans nietig is althans te ontbinden c.q. nietig te verklaren; II. Dexia te veroordelen aan X te voldoen tegen bewijs van kwijting: € 5.145,20 althans € 4.650,79; III. Voornoemd bedrag vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der tekortkoming, althans de dag der dagvaarding, tot aan de dag der betaling; IV. Voor recht te verklaren dat de restschuld vervallen is; V. Dexia te bevelen op straffe ener dwangsom de A-notering bij het BKR ongedaan te maken; VI. Dexia te veroordelen in de proceskosten; VII. Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. 8. Bij repliek vult X de grondslagen harer vordering aan met de stelling dat Dexia jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld vanwege het feit dat het optreden van De Jong Financieel Advies Nederland B.V. als zodanig is te kwalificeren en Dexia in het verlengde daarvan eveneens, zulks in de zin van een viertal vergelijkbare uitspraken dezer rechtbank van 27 september en 4 oktober 2006 (punt 7 CvR) en vermeerdert de eis (onder I.) met verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens X heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is. Het verweer 9. Dexia stelt dat de aandelenleaseovereenkomsten Capital Effect is afgesloten via de assurantietussenpersoon De Jong Financieel Advies Nederland B.V. die X terzake heeft geïnformeerd en geadviseerd. Na getoonde interesse van X heeft die tussenpersoon haar een aanvraagformulier verschaft en de Bank heeft dat door X ondertekend retour ontvangen. Vervolgens heeft de Bank de overeenkomst aan De Jong Financieel Advies verstuurd. Dexia stelt daarmede aan haar zorgplicht ten opzichte van X te hebben voldaan. 10. Voor dit contract wordt voorzien in aflossing van de aankoopsom en diende X uit hoofde van deze overeenkomst gedurende de looptijd een maandelijks bedrag, bestaande uit rente en aflossing over de aankoopsom van de portefeuille, aan de Bank te voldoen. Volledigheidshalve wijst de Bank erop dat hierbij na het verstrijken van de looptijd van deze overeenkomsten geen zogenaamde restschuld kan ontstaan. Slechts in het geval deze tussentijds wordt beëindigd, hetgeen in casu het geval is geweest, ontstaat de mogelijkheid dat X nog een bedrag ad € 827,59 verschuldigd is, dat Dexia in reconventie vordert. 11. X heeft uit hoofde van de overeenkomst een bedrag van € 1.169,46 aan dividend uitgekeerd gekregen, waarvan € 149,-- verrekend is met achterstallige betalingen en mitsdien resteert € 1.120,46, dat zij nalaat in haar vordering te betrekken. 12. Dexia doet voor alles een beroep op het niet inachtnemen door X in de dagvaarding van de substantiëringsplicht ex artikel 111 lid 3 Rv. 13. Voorts betwist Dexia de toepasselijkheid ten deze van de Wet Consumenten Krediet, stelt dat wettelijke rente in voorkomend geval eerst verschuldigd is vanaf het moment dat er verzuim aan de orde is, verzet zich tegen kostenveroordeling en concludeert tot afwijzing van de vordering van X respectievelijk vordert voornoemde restschuld in reconventie. 14. Ten aanzien van het optreden van De Jong Financieel Advies Nederland B.V. als effectenbemiddelaar zodanig dat die niet (meer) was vrijgesteld van de vergunningsplicht ex artikel 12 van de vrijstellingsregeling Wet Toezicht effectenverkeer 1995 zulks vanwege de omstandigheid dat die niet enkel X als klant bij de Bank heeft aangebracht maar zich ook heeft beziggehouden met advisering en /of aanbevelen van specifieke effecten-transacties, stelt Dexia dat dit nog niet tot nietigheid van de overeenkomst leidt: niet de overeenkomst zelf is strijdig met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, hoogstens het handelen van de tussenpersoon. 15. Het ontbreken van een vergunning op basis van de Wck acht Dexia geheeld vanwege het feit dat Dexia ingaande 1 januari 2006 beschikt over een vergunning ex artikel 10 van de Wet financiële Dienstverlening, die blijkens artikel 102 Wfd de Wck-vergunning vervangt en mitsdien ex artikel 32:58 BW het eerder ontbreken van een vergunning repareert. 16. Naar aanleiding van de door X nader gestelde grondslag van onrechtmatige daad stelt Dexia alleen al de tekst van de overeenkomsten duidelijk maakt dat het hier niet om een spaarvorm gaat maar over een geldlening, de door X ingeroepen bepalingen van NR 99 omtrent zorgplicht en schriftelijke informatieverschaffing op (het afsluiten van) deze overeenkomsten niet van toepassing kunnen zijn en overigens wel degelijk onderzoek naar haar financiële positie middels de BKR-registratie heeft plaatsgevonden. 17. Betreffende de schade wijst Dexia erop dat X niet door haar genoten fiscale of andere voordelen verdisconteert in haar vordering zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onrechtmatig handelen ontbreekt. 18. In reconventie vordert Dexia de voor X gebleven restschuld ad € 827,59 vermeerderd met wettelijke rente. Het verweer van X daartegen bestaat uit de stelling dat die vordering van Dexia afstuit op hetgeen in conventie is gesteld en de restschuld zich overigens zou oplossen in een toe te passen restitutieformule. De beoordeling 19. De overeenkomst “Capital Effect” staat tussen partijen vast evenals het feit dat X daarop € 5.145,20 heeft voldaan respectievelijk € 1.120,46 aan te verrekenen dividend heeft ontvangen, die overeenkomst inmiddels (tussentijds) is beëindigd en een restschuld ad € 827,59 voor X is gebleven. Wet Consumenten krediet 20. De rechtbank handhaaft haar in eerdere uitspraken ingenomen standpunt dat de Wck op aandelenleaseovereenkomsten als deze van toepassing is als na te melden. 20.1 In de Wet op het consumentenkrediet, die door de rechtbank ambtshalve is toe te passen, (hierna: WCK) wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK). 20.2 De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich onder meer hierdoor dat Dexia X een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover X periodiek rente diende te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst aan bovengenoemde definitie. 20.3 In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: “Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.” (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK is voldaan, geldt deze wet. 20.4 Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige overeenkomst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van “belening” van effecten van X, reeds omdat volgens de voorwaarden de onderhavige aandelen niet eerder dan aan het einde van de looptijd door Dexia in eigendom aan X kunnen worden overgedragen. Ook uit de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de onderhavige. 20.5 De hiertegenover staande opvatting, die blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrek-king aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27 869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de memorie van toelichting op de WCK, en gaat kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem. 20.6 De rechtbank merkt hierbij nog het volgende op. Naar haar oordeel dwingt ook richtlijnconforme interpretatie van artikel 1 aanhef en sub a onder 1 WCK-oud tot toepasselijkheid van deze wet. Blijkens de tiende overweging van de considerans en artikel 14 leden 1 en 2 van de richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (hierna: de richtlijn) dient het begrip “kredietovereenkomst”in artikel 1 van de richtlijn ruim te worden geïnterpreteerd en dienen de beschermende bepalingen van de richtlijn strikt te worden toegepast. Het kan dan ook niet zo zijn dat de doelstelling van de richtlijn kan worden omzeild met een beroep op de rechtszekerheid, omdat Dexia met deze uitleg, gelet op doel en strekking en de bewoordingen van de richtlijn, rekening had moeten houden en ook de tekst van de WCK-oud de toepasselijkheid ervan op de onderhavige overeenkomst ook niet uitsluit. Zie Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 4 oktober 2007, C-429/05, Celex 62005J0429. 20.7 Uit het gepubliceerde vonnis d.d. 2 februari 2005 van deze rechtbank inzake Dexia-Cosar (LJN AS 4746) is de rechtbank ambtshalve bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomsten niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschikte, edoch deze eerst per 12 april 2003 verkregen heeft. 20.8 Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig wegens strijd met een dwingende wetsbepaling en niet vernietigbaar is, aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend ziet op bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 27) wordt hieromtrent immers gesteld: “Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggensteund door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden krediet kunnen opnemen.” Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK (kamerstukken II 1987-1988, 19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de markt kunnen betreden. 20.9 Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als achtergrond dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de consument. 20.10 Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de overeenkomst in onverbrekelijk verband staat met de rest van de overeenkomst, aangezien door middel van het ter beschikking gestelde bedrag de desbetreffende aandelen zijn “geleasd” (art. 3:41 BW). 20.11 De omstandigheid dat Dexia inmiddels per 1 januari 2006 een vergunning ex artikel 10 Wfd heeft verkregen repareert, anders dan Dexia stelt, niet de bij het afsluiten van de onderhavige overeenkomst ontbrekende vergunning ex artikel 9 WCK; de overgangsregeling van artikel 102 Wfd voorziet niet in de situatie dat die vergunning als zodanig ontbroken heeft. Zorgplicht/onrechtmatige daad/Wilmink & Muys 21. Gezien het hiervoor overwogene komt de rechtbank niet toe aan de nader gestelde onrechtmatige daad als grondslag voor de vordering van X. 22. Gelet op de conclusie dat de overeenkomst Capital Effect nietig is, is het gevolg daarvan dat de rechtsgrond(en) die ten grondslag lag(en) aan de wederzijds verrichte prestaties met terugwerkende kracht daaraan is (zijn) ontvallen. Beide partijen dienen financieel hersteld te worden in de toestand waarin zij zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bevonden. Dat betekent dat de aandelen voor rekening van Dexia blijven, Dexia in beginsel al niets meer te vorderen had van X en hetgeen door X aan haar betaald is in beginsel als onverschuldigd aan hem terug moet betalen. Het onderdeel I van de vordering van X is derhalve in principe toewijsbaar. 23. Met betrekking tot onderdeel II wordt daarbij overwogen dat het zoals door X zelf reeds in haar dagvaarding onder ogen heeft gezien, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan omdat aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst niet door haar zou zijn ingeroepen als de waarde van de aandelen gestegen was. De rechtbank vindt daarin aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 6:278 lid 2 BW te bepalen dat de helft van de som van het door X aan Dexia betaalde minus de restschuld, zulks onder aftrek van door haar ontvangen dividend, door Dexia aan X moet worden terugbetaald. De rechtbank relateert dit speciaal aan deze (vorm van) overeenkomst die niet tot een restschuld behoeft te leiden, maar (alleen tot het moment van tussentijdse beëindiging) niet de verwachte opbrengst heeft gebracht. Toegewezen wordt derhalve (€ 5.145,20 - € 827,59) : 2 minus € 1.120,46 = € 1.038,35. 24. Door Dexia is nog een beroep op eigen schuld van X gedaan. De rechtbank onderschrijft de stelling van Dexia dat de schade mede aan X moet worden toegerekend, immers heeft zij zich zonder voldoende beleggingservaring en onderzoek naar het aangeboden product te hebben gedaan in een voor haar kennelijk duister avontuur gestort. 25. Toch verbindt de rechtbank daar niet de door Dexia gewenste consequenties aan en ziet daarin geen aanleiding om de schade met toepassing van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, eerste lid BW over de partijen anders te verdelen dan onder 26 hierboven overwogen. 26. De vordering van X om Dexia te bevelen de A-notering bij het BKR te Tiel door te (doen) halen wordt afgewezen,waar X onvoldoende heeft weerlegd het verweer van Dexia dat zij daartoe in het geheel niet bij machte is. 27. Hetgeen partijen verder verdeeld houdt, waaronder de reconventionele eis behoeft gelet op bovenstaande geen bespreking. 28. Als ieder gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, dient elke partij de eigen kosten van het geding in conventie en reconventie te dragen. RECHTDOENDE In conventie I. Verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst Capital Effect met nummer 21200843 nietig is. II. Veroordeelt Dexia om aan X te betalen een bedrag van € 1.038,35 (duizendachtendertig en vijfendertig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente hierover van 15 juli 2005 tot de dag van betaling. III. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. IV. Verklaart het onderdeel II van het dictum van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. V. Wijst af het meer of anders gevorderde. In reconventie VI. Wijst af de vordering van Dexia tegen X. VII. Compenseert de proceskosten in de zin dat iedere partij de hare drage. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Van der Veer en op 9 januari 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.