Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC6976

Datum uitspraak2008-01-09
Datum gepubliceerd2008-03-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers76583 ha za 06-213
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dexia-zaak


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 76583 ha za 06-213 datum vonnis: 9 januari 2008 (mlj) Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: X, wonende te H, eiser in conventie, verweerder in reconventie, verder te noemen: Van X, procureur: mr. E.H. Hoeksma, tegen de naamloze vennootschap DEXIA Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verder te noemen: Dexia, procureur: mr. J. Vestering, advocaat: mr. H. Post. Het procesverloop In conventie en in reconventie: 1. Van X heeft bij inleidende dagvaarding van 2 februari 2006 gedagvaard. Na een akte van schorsing zijdens Dexia is de procedure middels een akte tot hervatting voortgezet en heeft Dexia een conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie genomen. Van X heeft vervolgens een conclusie van repliek in conventie tevens houdende akte tot vermeerdering van eis en conclusie van antwoord in reconventie genomen en Dexia een conclusie van dupliek in conventie tevens houdende antwoordakte vermeerdering van eis en conclusie van repliek in reconventie. Na een conclusie van dupliek in reconventie zijdens Van X hebben partijen vonnis verzocht. Waarvan kan worden uitgegaan In conventie en in reconventie: 2. Van X heeft in juli 2001 bij (Eric Jongmans werkzaam bij) Spaar- en Adviescentrum Noord Nederland, later geheten “Droomkrediet” (hierna: Spaaradviescentrum), de volgende drie “Bank Labouchere-producten” afgenomen. Het betreft hier steeds aandelenleaseproducten, en wel de volgende: - Overeenkomsten 1 en 2: twee op 23 juli 2001 voor een periode van 180 maanden afgesloten (qua tekst gelijkluidende) overeenkomsten Profit Effect met vooruitbetaling met de nummers 22504167 en 22504168. De totaal overeengekomen leasesommen bedragen respectievelijk € 24.274,80 en € 49.055,40. Deze overeenkomsten voorzagen er in dat Dexia voor een aankoopsom van respectievelijk € 11.544,48 en € 23.329,47 aan Van X aandelen Ahold, ING, Kon. Olie en Unilever heeft geleased. Conform deze afspraken heeft Van X respectievelijk de bedragen € 6.473,40 en € 13.081,20 (steeds de termijnen 1 – 60) vooruit betaald. Vervolgens diende Van X maandelijkse betalingen te doen, steeds bestaande uit rente en aflossing over de aankoopsom van de aandelen, waarna uiteindelijk geen restschuld resteert. Deze overeenkomsten zijn tussentijds door Dexia beëindigd (wegens stopzetting van de betalingen door Van X) met als resultaat de eindafrekeningen (zie bijlagen 11 en 10 bij conclusie van antwoord in conventie) inhoudende dat Van X respectievelijk € 790,15 en € 1.681,57 verschuldigd is geworden aan Dexia. - Overeenkomst 3: een eveneens op 23 juli 2001 voor een periode van 180 maanden afgesloten overeenkomst Capital Effect maandbetaling 15 jaar met het nummer 22504169. De totaal overeengekomen leasesom bedraagt € 8.091,00. Deze overeenkomst voorzag er in dat Dexia voor een aankoopsom van € 3.848,16 aan Van X aandelen Ahold, ING, Kon. Olie en Unilever heeft geleased. De overeenkomst is zo samengesteld dat Van X gedurende 180 maanden maandelijks € 44,95 aan rente en aflossing over de aankoopsom dient te betalen, waarna geen restschuld resteert. In totaal is door Van X op deze overeenkomst aldus € 2.382,35 betaald. Deze overeenkomst is tussentijds door Dexia beëindigd (wegens stopzetting van de betalingen door Van X) met als resultaat de eindafrekening (zie bijlage 9 bij conclusie van antwoord in conventie) inhoudende dat Van X € 444,77 verschuldigd is geworden aan Dexia. 3. Op basis van deze drie overeenkomsten is in totaal € 4.144,59 aan dividend uitbetaald. Uit niets blijkt dat dividend (deels) is voldaan door verrekening. 4. Bij brief van 9 januari 2006 heeft Van X Dexia aansprakelijk gesteld, de Capital Effect’s buitengerechtelijk ontbonden en vernietigd en gesommeerd tot terugbetaling van steeds de inleg met toepassing van een door deze rechtbank in enige andere zaken gehanteerde billijkheidsformule (bijlage 4 bij conclusie van eis). Het voorgaande baseert Van X onder meer op de bepalingen van de volgens hem ten deze toepasselijke Wet Consumenten Krediet respectievelijk het ontbreken van de benodigde vergunning ex artikel 9 dezer wet zulks in de zin van de aandelenleasejurisprudentie dezer rechtbank (Dexia-Cosar LJN AS 4746 e.v.). 5. Van X heeft een verklaring afgelegd zoals is bedoeld in artikel 7:908 BW en heeft daarmee te kennen gegeven dat hij niet aan de Duisenberg-regeling gebonden wil zijn. De standpunten van partijen In conventie: 6. Van X vordert (na wijziging/vermeerdering van eis bij conclusie van repliek): I. Voor recht te verklaren: - dat deze drie overeenkomsten nietig zijn; of; - dat Dexia onrechtmatig jegens Van X heeft gehandeld en daarom schadeplichtig is; II. Dexia te veroordelen aan Van X te voldoen tegen bewijs van kwijting: € 19.025,42 of subsidiair € 16.452,71; III. Voornoemd bedrag vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dagen dat de onderscheiden deelbetalingen zijn verricht althans vanaf de datum van verzuim (30 januari 2006) althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der betaling. IV. Dexia op straffe van een dwangsom te bevelen het BKR op te dragen de A-notering op naam van Van X ongedaan te maken. V. Dexia te veroordelen in de proceskosten, VI. Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. 7. Dexia stelt dat deze drie aandelenleaseovereenkomsten Capital Effect zijn afgesloten via de assurantietussenpersoon Spaaradviescentrum die Van X terzake heeft geïnformeerd en geadviseerd. Na getoonde interesse van Van X heeft Spaaradviescentrum hem een brochure en drie daartoe van te voren ingevulde aanvraagformulieren (bijlagen 5 t/m 8 bij de conclusie van antwoord in conventie) verschaft en de Bank heeft die door Van X ondertekend retour ontvangen. Vervolgens heeft de Bank de overeenkomsten aan Spaaradviescentrum verstuurd. Dexia stelt daarmede aan zijn zorgplicht ten opzichte van Van X te hebben voldaan. 8. Voor deze contracten wordt voorzien in aflossing van de aankoopsom en diende Van X uit hoofde van deze overeenkomsten gedurende de looptijd een maandelijks bedrag, bestaande uit rente en aflossing over de aankoopsom van de portefeuille, aan de Bank te voldoen. Volledigheidshalve wijst de Bank erop dat hierbij na het verstrijken van de looptijd van deze overeenkomsten geen zogenaamde restschuld kan ontstaan. Slechts in het geval deze tussentijds worden beëindigd, hetgeen in casu het geval is geweest, bestaat de mogelijkheid dat Van X nog een bedrag verschuldigd is. 9. Dexia betwist hier de toepasselijkheid van de Wet Consumenten Krediet, stelt dat wettelijke rente in voorkomend geval eerst verschuldigd is vanaf het moment dat er verzuim aan de orde is, verzet zich tegen kostenveroordeling en concludeert tot afwijzing van de vordering van Van X. 10. Ten aanzien van het optreden van Spaaradviescentrum als effectenbemiddelaar zodanig dat die niet (meer) was vrijgesteld van de vergunningsplicht ex artikel 12 van de vrijstellingsregeling Wet Toezicht effectenverkeer 1995 zulks vanwege de omstandigheid dat Spaaradviescentrum niet enkel Van X als klant bij de Bank heeft aangebracht maar zich ook heeft beziggehouden met advisering en /of aanbevelen van specifieke effectentransacties, stelt Dexia dat dit nog niet tot nietigheid van de overeenkomsten leidt: niet de overeenkomsten zelf zijn strijdig met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, hoogstens het handelen van de tussenpersoon. 11. Het ontbreken van een vergunning op basis van de Wck acht Dexia geheeld vanwege het feit dat Dexia ingaande 1 januari 2006 beschikt over een vergunning ex artikel 10 van de Wet financiële Dienstverlening, die blijkens artikel 102 Wfd de Wck-vergunning vervangt en mitsdien ex artikel 32:58 BW het eerder ontbreken van een vergunning repareert. 12. Naar aanleiding van de door Van X gestelde grondslag van onrechtmatige daad stelt Dexia dat alleen al de tekst van de overeenkomsten duidelijk maakt dat het hier niet om een spaarvorm gaat maar over een geldlening, de door Van X ingeroepen bepalingen van NR 99 omtrent zorgplicht en schriftelijke informatieverschaffing op (het afsluiten van) deze overeenkomsten niet van toepassing zijn en overigens wel degelijk onderzoek naar diens financiële positie middels de BKR-registratie heeft plaatsgevonden. Voor wat betreft het van Dexia gevorderde bevel richting BKR, voert Dexia aan daaraan onmogelijk te kunnen voldoen omdat het BKR op dat punt zelfstandig is. 13. Betreffende de schade wijst Dexia erop dat Van X niet door hem genoten fiscale of andere voordelen verdisconteert in zijn vordering zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onrechtmatig handelen ontbreekt. In reconventie: 14. In reconventie vordert Dexia de na het aflopen van de overeenkomsten nog openstaande bedragen van respectievelijk € 790,15, € 1.681,57 en € 444,77, zijnde in totaal € 2.916,49, met daarover de contractuele rente althans de wettelijke rente. Dit met veroordeling van Van X in de kosten van dit geding. Een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. 15. Dexia stelt daartoe dat Van X voormeld totaalbedrag verschuldigd is geworden op basis van de bovengenoemde drie eindafrekeningen. 16. Van X heeft geconcludeerd tot afwijzing van het in reconventie gevorderde onder aanvoering van hetgeen van de zijde van Van X in conventie is aangevoerd. Het bedrag van de restschuld lost zich op in de door de rechtbank toe te passen formule. De vervallenverklaring van de restschuld is onderdeel van wat in conventie wordt gevorderd. De beoordeling In conventie: Wet Consumenten krediet 17. De rechtbank handhaaft zijn standpunt dat de Wet op het Consumentenkrediet (hierna: WCK) op aandelenleaseovereenkomsten als deze van toepassing is. De rechtbank oordeelt de WCK op deze drie tegelijk afgesloten overeenkomsten Capital Effect echter niet van toepassing nu sprake is van overschrijding (totaal van de leasesommen: € 81421,20) van het hier voor de toepassing van de WCK geldende “beschermingsplafond” van € 40.840,-. Van X kan hier dus geen bescherming ontlenen aan de WCK en het desbetreffende verweer van Dexia slaagt. Zorgplicht/onrechtmatige daad 18. De rechtbank heeft vervolgens de nader gestelde onrechtmatige daad als grondslag voor de vordering van Van X te beoordelen. 19. Met betrekking tot de gestelde gedragingen van het Spaaradviescentrum en de aansprakelijkheid van Spaaradviescentrum voor de schade van Van X overweegt de rechtbank eerst het volgende. a. Spaaradviescentrum is een zogenaamde cliëntenremisier en is als zodanig weliswaar aan te merken als een effectenbemiddelaar als bedoeld in artikel 1 sub b Wte, maar is op grond van artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de vergunningplicht. De belangrijkste van die voorwaarden is dat zij zijn activiteiten beperkt tot het aanbrengen van klanten bij de in dat artikel genoemde instellingen. b. Dat Dexia een instelling als bedoeld in artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit is, staat niet ter discussie. Nagegaan moet derhalve slechts worden of Spaaradviescentrum zich beperkt heeft tot het aanbrengen van Van X als klant bij Dexia of dat Spaaradviescentrum verdere, voor een cliëntenremisier ontoelaatbare bemoeienis met de zaak gehad heeft. Daarvoor is het nodig om vast te stellen wat er onder aanbrengen wordt verstaan. c. Een wettelijke definitie van het begrip aanbrengen in het kader van de Wte en de daarop gegronde regelgeving bestaat niet. Wel wordt er op zijn website (www.afm.nl) een uiteenzetting van het begrip gegeven door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daar is, voor zover hier van belang, te lezen: Cliëntenremisiers mogen alleen cliënten aanbrengen bij effecteninstellingen die een vergunning hebben van de AFM. Cliëntenremisiers mogen bijvoorbeeld geen vermogensbeheer verrichten, orders van cliënten doorgeven of geld van cliënten onder zich houden. Daarnaast mogen zij geen cliënten aanbrengen bij andere cliëntenremisiers. Cliëntenremisiers mogen wel cliënten uitleggen wat een aandeel of een obligatie is. Echter zij mogen niet een specifiek aandeel, obligatie, effectenleaseproduct etc. beroeps- of bedrijfsmatig adviseren. d. Uitgaande van deze uitleg -en de rechtbank gaat bij gebrek aan een andere gezaghebbende uitleg van deze uitleg, die zij ook onderschrijft, uit- was het aan Spaaradviescentrum toegestaan om Van X te informeren mits die informatie beperkt was tot kenmerken van beleggingscategorieën en om hem door te verwijzen naar Dexia, maar niet om Van X te adviseren. e. Een andere voorwaarde is dat de cliëntenremisier zich houdt aan enkele specifieke gedragsregels die voortvloeien uit het Bte en dan hoofdzakelijk uit artikel 24 daarvan en uit de NR, in dit geval de NR 99. Dat zijn, voor zover in deze specifieke zaak van belang, dat zij handelt in het belang van de cliënt en de adequate functionering van de effectenmarkten, in het belang van de cliënt kennis neemt van diens financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstelling voor zover dat redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van zijn diensten, de cliënt de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door hem aangeboden diensten en de effecten waarop die diensten betrekking hebben en een verbod op het zogenaamde “cold calling” i.e. een verbod om hen die nog geen cliënt zijn telefonisch of persoonlijk te benaderen anders dan in het geval de betrokkenen daar vooraf schriftelijk dan wel telefonisch mee heeft ingestemd dan wel in het contact slechts wordt aangeboden om schriftelijke of elektronische informatie te verschaffen. f. Op grond van het op dit punt door Van X onweersproken gestelde moet worden aangenomen dat Spaaradviescentrum het cold calling verbod heeft overtreden. Het is immers eerst een medewerker van Spaaradviescentrum geweest die ongevraagd contact heeft opgenomen met Van X om te kijken of de reeds bestaande lening kon worden omgezet in een goedkopere lening. Tijdens de daarop volgende bespreking over omzetting van de lening “zijn vervolgens de Dexia effectenlease overeenkomsten behandeld”. g. Met betrekking tot hetgeen verricht is door Spaaradviescentrum om zich een beeld te vormen van Van X, zijn financiële positie, beleggingsdoelstellingen en beleggingservaring, is door Van X onweersproken gesteld dat hij, Van X, aan de medewerker van Spaaradviescentrum, naar aanleiding van diens vragen verteld heeft dat hij er zeker van wilde zijn “dat na vijf jaar al onze schulden weggewerkt zouden zijn”. Van X heeft voorts aangevoerd dat het voor hem niet duidelijk is geweest dat hij extra leningen is aangegaan, dat hij daar niet op gewezen is, dat hij dat uit de tekst van de overeenkomst niet heeft kunnen opmaken, dat weliswaar over een maandbedrag, maar niet over leasen, koersdaling en over een restschuld gesproken is, en dat ook nooit aan de orde is geweest dat hij alles kon kwijtraken. h. Deze hiervoor onder g weergegeven stellingen van Van X zijn weliswaar, naar uit de overgelegde producties en dan met name de overeenkomsten Capital Effect moet worden afgeleid, niet allemaal juist maar niettemin kan er de conclusie uit getrokken worden dat Van X niet voldoende begrepen heeft wat hem is voorgehouden alsmede dat ook de voorlichting tekortgeschoten is. Onjuist is immers dat er niet over leasen gesproken is want de door Van X ondertekende overeenkomsten zijn lease-overeenkomsten, evenals dat Van X niet uit de overeenkomsten had kunnen opmaken dat er sprake van een lening was, want er is immers sprake van rente in die overeenkomst, en dat over een maandbedrag anders dan een spaarbedrag, niet gesproken is, want de maandbedragen zijn in de overeenkomst vermeld. Dat de voorlichting tekortgeschoten is blijkt genoegzaam uit het feit dat Spaaradviescentrum, naar niet dan wel onvoldoende onweersproken gesteld is, in de vooraf mondelinge aan Van X verstrekte informatie er kennelijk geen dan wel onvoldoende aandacht aan het break-evenrendement geschonken is en de omstandigheid dat Van X, die geen beleggingservaring had, van de hele opzet kennelijk niets begrepen heeft zoals uit zijn persoonlijke statements (vervat in de tekst van de conclusie van repliek in conventie en in de bijbehorende bijlage 8) blijkt en gezien zijn opleidingsniveau (MBO) ook niet verwonderlijk is. Dat er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst concreet en in voldoende mate gewezen is op de mogelijkheid van verlies is gesteld noch gebleken. In ieder geval blijkt daarvan niets uit de door Van X overgelegde stukken afkomstig van Spaaradviescentrum, waaronder de drie aanvraagformulieren met steeds het hoofd “Aanvraagformulier Capital Effect”(gevoegd bij de bijlagen 6 en 7 bij de conclusie van antwoord in conventie). i. Uit de drie aanvraagformulieren van steeds 13 juli 2001 van Spaaradviescentrum die voorafgegaan zijn aan deze drie overeenkomsten Capital Effect blijkt dat er al een keuze moet zijn gemaakt uit – naar de rechtbank ambtshalve bekend is - al de toen voorhanden zijnde aandelenleaseproducten, voor deze specifieke beleggingsconstructie. Immers is gekozen voor deze specifieke - immers steeds alleen voor het product Capital Effect bedoelde - formulieren afkomstig van Spaaradviescentrum met steeds de naam van haar adviseur E. Jongmans en steeds de handtekening van Van X, waarop steeds is vermeld dat Van X aldus gekozen heeft voor een Capital Effect, met maandbetaling en/of vooruitbetaling. De rechtbank leidt ook daaruit en uit het feit dat er geen daaraan voorafgaande correspondentie tussen Van X en Labouchère is overgelegd, af dat Spaaradviescentrum (steeds) degene is die geadviseerd heeft over de wijze van beleggen en tot welke bedragen. Dat levert een handelen in strijd met de Vrijstellingsregeling op, immers is meer dan aanbrengen en is als beroeps- of bedrijfsmatig adviseren aan te merken. j. De conclusie tot zover is dat Spaaradviescentrum in zijn relatie tot Van X niet alleen onrechtmatig gehandeld heeft door te handelen in strijd met de voorschriften van de Vrijstellingsregeling en daarmee in strijd met artikel 7 Wte, maar zich ook niet gedragen heeft als een goed opdrachtnemer overeenkomstig de bepalingen van titel 7 :7 BW, immers niet gehandeld heeft als een redelijk handelend bekwaam vakgenoot dient te handelen, hetgeen, naast een contractuele tekortkoming ook weer als onrechtmatig handelen is aan te merken. Spaaradviescentrum is daarmee aansprakelijk voor de door Van X als gevolg van zijn onrechtmatig handelen opgekomen schade. 20. Daarmee komt de rechtbank toe aan de aansprakelijkheid van Dexia, zowel voor zover die een gevolg is van zijn eigen gedragingen als op grond van het bepaalde in artikel 6:76 BW voor gedragingen van Spaaradviescentrum. Dienaangaande wordt het volgende overwogen: a. De rechtbank stelt voorop dat tussenpersonen -en dus ook cliëntenremisiers- een belangrijke instrument voor financiële instellingen zijn om hun producten in de markt te (kunnen) zetten. Dat legt op de instelling die van de diensten van een cliëntenremisier gebruik maakt en hem doorgaans -zoals dat ook in dit geval kennelijk is gebeurd nu op dit punt niets anders is gesteld of gebleken- ook middels de toekenning van provisie betaalt, een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot de selectie van de tussenpersoon van wie zij cliënten en opdrachten accepteert. b. Een en ander blijkt ook uit het bepaalde in artikel 41 NR 99 dat de effecteninstelling onder andere gebiedt om zich met betrekking tot de onder i, ii en iii van dat artikel genoemde effecteninstellingen te onthouden van een aantal zaken waaronder het verrichten van effectentransacties voor deze instellingen. Spaaradviescentrum zou, indien zij zich aan de voor zijn geldende regels had gehouden weliswaar niet tot één van die categorieën behoord hebben, maar nu zij zich niet aan die regels gehouden heeft behoort zij daar wel toe en is zij met name aan te merken als een effecteninstelling die niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid Wte (categorie i). c. De vraag is nu of Dexia voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanvaarden van Van X als klant, c.q. het contracteren met Van X op basis van wat door Spaaradviescentrum aan haar omtrent Van X en hetgeen de inhoud van de door Van X gewenste overeenkomst(en) met haar geweest zou zijn, is meegedeeld en die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De aanvraagformulieren van 13 juli 2001, waarop Dexia zich beroept, geven geen informatie omtrent de financiële positie van Van X, noch omtrent zijn beleggingservaring of beleggingsdoelstelling. Op deze van Spaaradviescentrum afkomstige aanvraagformulieren aandelenlease, in de tijd onmiddellijk voorafgaand aan deze drie overeenkomsten Capital Effect en tevens het eerste schriftelijke contact tussen Van X en Dexia, is kennelijk uit (naar de rechtbank dus ambtshalve bekend is) de vele voorliggende aandelenleaseproducten de keuze gemaakt voor steeds Capital Effect met maandbetaling. Daaraan kan alleen verboden advisering door Jongmans (medewerker van Spaaradviescentrum) die de drie formulieren van te voren heeft ingevuld, en van zijn adviseursnummer (986) heeft voorzien, ten grondslag gelegen hebben. Dexia had dat kunnen en moeten onderkennen en zich van contracteren met Van X op basis van deze adviezen moeten onthouden. Door dat na te laten en aldus te handelen in strijd met artikel 41 NR 99 zijn de drie overeenkomsten tussen Van X en Dexia nietig, immers ligt aan artikel 41 NR 99 dezelfde gedachte ten grondslag als aan artikel 7 Wte, namelijk een adequate werking van de financiële markten en de positie van de belegger. Daarnaast heeft Dexia ook onrechtmatig jegens Van X gehandeld en is zij daardoor ook aansprakelijk voor de door Van X als gevolg van het complex van onrechtmatige handelingen geleden schade. d. Los van bovenstaande kan tevens geconcludeerd worden dat Dexia door aldus te handelen -en naar mag worden aangenomen aan Spaaradviescentrum provisie te betalen- gebruik heeft gemaakt van de hulp van Spaaradviescentrum bij het tot stand brengen van de overeenkomsten met Van X en daarmee tevens voor de gedragingen van Spaaradviescentrum aansprakelijk is. De vordering, voor zover toewijsbaar is derhalve ook tegen Dexia toewijsbaar. 21. Gelet op deze conclusie dat deze drie overeenkomsten Capital Effect nietig zijn, is het gevolg daarvan dat de rechtsgrond(en) die ten grondslag lag(en) aan de wederzijds verrichte prestaties met terugwerkende kracht daaraan is (zijn) ontvallen. Beide partijen dienen financieel hersteld te worden in de toestand waarin zij zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten bevonden. Dat betekent dat de aandelen voor rekening van Dexia blijven, Dexia in beginsel al niets meer te vorderen had van Van X en hetgeen door Van X aan hem betaald is in beginsel als onverschuldigd aan hem terug moet betalen. Het onder I. gevorderde is derhalve in principe toewijsbaar. 22. Met betrekking tot onderdeel II wordt daarbij overwogen dat het zoals door Van X zelf reeds in zijn dagvaarding onder ogen is gezien, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de overeenkomsten met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan omdat aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomsten niet door hem zou zijn ingeroepen als de waarde van de aandelen gestegen was. De rechtbank vindt daarin aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 6:278 lid 2 BW te bepalen dat de helft van het door Van X aan Dexia betaalde onder aftrek van de helft van de restschulden en met aftrek van door zijn daadwerkelijk ontvangen dividend door Dexia aan Van X moet worden terugbetaald. De rechtbank relateert dit speciaal aan deze (vorm van) overeenkomst die niet tot een restschuld behoeft te leiden, maar (alleen tot het moment van tussentijdse beëindiging) niet de verwachte opbrengst heeft gebracht. Toegewezen wordt derhalve: (€ 6.473,40 + € 13.081,20 + € 2.382,35) : 2 = € 10.968,48 minus (€ 2.916,49 (het totaal van de restschulden) : 2 = € 1.458,25) = € 9.510,23 minus € 4.144,59 (het totaal aan uitbetaald dividend) = € 5.365,64. 23. Door Dexia is nog een beroep op eigen schuld van Van X gedaan. De rechtbank onderschrijft de stelling van Dexia dat de schade mede aan Van X moet worden toegerekend, immers heeft zij zich zonder enige beleggingservaring, zonder voldoende schriftelijke informatie vooraf en zonder voldoende onderzoek naar het aangeboden product te hebben gedaan in een voor hem duister avontuur gestort. 24. Toch verbindt de rechtbank daar niet de door Dexia gewenste consequenties aan. Dexia is zo ernstig tekortgeschoten in zijn de jegens Van X betamende zorg dat de rechtbank daarin aanleiding vindt om de schade met toepassing van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, eerste lid BW over de partijen te verdelen als onder 22 hierboven overwogen . 25. Het van Dexia gevorderde bevel aan het BKR te Tiel acht de rechtbank onmogelijk en mitsdien niet toewijsbaar. 26. Hetgeen partijen verder verdeeld houdt, behoeft gelet op bovenstaande geen bespreking. 27. Als ieder gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, dient elke partij de eigen kosten van het geding te dragen. In reconventie: 28. Gezien het hiervoor in conventie overwogene wordt aan de reconventionele vordering van Dexia niet meer toegekomen en wordt deze afgewezen. Indachtig dit resultaat worden ook in reconventie de kosten van het geding op na te melden wijze gecompenseerd. RECHTDOENDE In conventie: I. Verklaart voor recht dat voormelde drie tussen partijen gesloten overeenkomsten Capital Effect nietig zijn. II. Veroordeelt Dexia om aan Van X te betalen een bedrag van € 5.365,64 vermeerderd met de wettelijke rente hierover van 1 februari 2006 tot de dag van betaling. III. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. IV. Verklaart het onderdeel II van het dictum van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. V. Wijst af het meer of anders gevorderde. In reconventie: VI. Wijst af de vordering van Dexia. VII. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans en op 9 januari 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.