Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC7011

Datum uitspraak2008-01-30
Datum gepubliceerd2008-03-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers86936 ha za 598 van 2007
Statusgepubliceerd


Indicatie

onrechtmatigheid dwangbevel? (eindvonnis)


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel recht zaaknummer: 86936 ha za 598 van 2007 datum vonnis: 30 januari 2008 (mvw) Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: X, wonende te Hengelo (Ov.), opposant, verder te noemen: X, procureur: mr. E.W. Roessingh, tegen de publieke rechtspersoon gemeente Hengelo, zetelend te Hengelo (Ov.), geopposeerde, verder te noemen: de gemeente, procureur: mr. J. Schutrups. Het procesverloop 1.1 De rechtbank heeft op 31 oktober 2007 een tussenvonnis gewezen. Zij verwijst hier naar hetgeen in dit vonnis is overwogen over het procesverloop. 1.2 Op 18 december 2007 is een comparitie van partijen gehouden. Daaraan voorafgaand heeft X bij brief van 3 december 2007 stukken aan de rechtbank en de wederpartij gezonden. Deze stukken worden geacht ter comparitie in het geding te zijn gebracht en aan het proces-verbaal te zijn gehecht. 1.3 Op de comparitie heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen. De uitspraak van dit vonnis is uiteindelijk bepaald op vandaag. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing 2. De rechtbank neemt hier over hetgeen in het genoemde tussenvonnis is overwogen en beslist. 3.1 X heeft betoogd dat het dwangbevel op onjuiste wijze is opgemaakt of betekend. De rechtbank kan zich met dit standpunt echter niet verenigen. 3.2 Waar X uit artikel 143 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afleidt dat een dwangbevel in persoon moet worden betekend, miskent hij dat het hier niet gaat om een verzet tegen een verstekvonnis zoals bedoeld in dat artikel, maar om een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. In de regeling van het executiegeschil is geen betekening in persoon voorgeschreven. Alleen al daarom kan het betoog van X niet slagen. 3.3 X heeft nog aangevoerd dat in het dwangbesluit ten onrechte niet is vermeld dat verzet mogelijk is. Ook als deze stelling juist zou zijn, kan dit naar het oordeel van de rechtbank echter niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet. Nergens is bepaald dat dwangbevelen of exploten met een dergelijk gebrek nietig zijn. Voor zover X het oog heeft op de nietigheid van het exploot van betekening, geldt bovendien dat X door het gebrek niet onredelijk zou zijn benadeeld (artikel 66, eerste lid, Rv). Hij heeft immers op tijd verzet aangetekend. 4.1 Zoals de rechtbank al heeft overwogen in het vorige tussenvonnis, kan de rechtmatigheid van de dwangsombeschikking in deze procedure niet ter discussie staan. De rechtbank zal daarom niet ingaan op de standpunten van X die zien op de voorbereiding en de inhoud van deze beschikking. Wel heeft de rechtbank de vrijheid om in een verzetprocedure de opgelegde last tot een concreet omschreven prestatie naar doel en strekking ervan uit te leggen. X heeft hierover aangevoerd dat hij mocht begrijpen dat hij de tanks slechts moest laten keuren en dat hij dit ook tijdig heeft laten doen. Ook dit betoog kan echter niet slagen. 4.2 Het voorshands, in het vorige tussenvonnis gegeven oordeel op dit punt, neemt de rechtbank hier als eindoordeel over. Voor de uitleg van de last zal als eerste moeten worden gekeken naar de inhoud van het besluit waarbij de last onder dwangsom is opgelegd. In dit besluit van 23 maart 2006 wordt verwezen naar onderdeel 5.4.8 van Bijlage I van het Besluit tankstations milieubeheer. Hieruit volgt dat tanks die ouder zijn dan vijftien jaar hetzij moeten worden vervangen, hetzij moeten zijn goedgekeurd. Een andere mogelijkheid laat deze bepaling niet toe, met dien verstande dat burgemeester en wethouders hebben laten weten verwijdering of onklaar maken van een tank gelijk te stellen met vervanging daarvan. Het enkel laten keuren, in tegenstelling tot laten góedkeuren, is volgens de wet geen optie. De last onder dwangsom van 8 november 2005 is ook in deze zin geformuleerd. Er is op zich geen reden om aan te nemen dat het wettelijk voorschrift op dit punt onvoldoende helder is. Een verwijzing in een last onder dwangsom naar onderdeel 5.4.8 zal dan voldoende duidelijk maken dat hetzij verwijdering, hetzij goedkeuring van de tanks nodig is om aan de last te voldoen. 4.3 X heeft niet, althans niet voldoende onderbouwd, gesteld dat hij wegens bijzondere omstandigheden begreep en mocht begrijpen dat de enkele keuring van de tanks voldoende was. De verwijzing naar de brief van de gemeente van 24 januari 2006 is onvoldoende. Daarin vraagt de gemeente inderdaad alleen een bewijs van de opdracht tot keuring, maar dit had geen betrekking op de inhoud van de last onder dwangsom van 3 november 2005. De gemeente wilde op grond van dit bewijs bezien of er reden was uitstel te verlenen voor de goedkeuring dan wel vervanging. Toen vervolgens deze last daadwerkelijk werd ingetrokken bij besluit van 3 februari 2006, is daarin meteen vermeld dat goedkeuring noodzakelijk blijft. Dat de last onder dwangsom van 3 november 2005 aanleiding zou kunnen geven voor het idee dat alleen keuring noodzakelijk was, is onjuist. Dat in de vierde alinea van de tweede bladzijde van dit besluit wordt gesproken over keuring is niet vreemd. Zonder keuring is immers ook geen goedkeuring mogelijk. Nog in dezelfde alinea en met name in de opgelegde last, staat onomwonden dat goedkeuring is vereist. Ten slotte heeft X niet voldoende onderbouwd gesteld dat hij uit gesprekken met de gemeente mocht afleiden dat hij slechts een keuring moest laten verrichten. Hij wijst alleen op een gesprek met de heren A en B, toezichthouders van de gemeente. Zijn stelling dat toen is gesproken over keuren, laat open dat dit is besproken met het oog op goedkeuren. Bovendien spreekt de schriftelijke bevestiging van 23 december 2004 van het gesprek van 15 december 2004 ook over goedkeuren. 5.1 Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de tanks niet op 16 april 2006 waren goedgekeurd of vervangen. Dit blijkt duidelijk uit de overgelegde inspectiecertificaten van C van 23 februari 2006. De conclusie op verschillende inspectie-onderdelen en de algehele conclusie is voor alle tanks negatief. De verklaring van de tekens en afkortingen in acht nemende, staat er immers dat de conclusie van de keuring is dat de tanks niet in orde zijn. X heeft niet onderbouwd, bijvoorbeeld door een verwijzing naar keuringsvoorschrift KC 106/02, dat de inspectierapporten anders dienen te worden begrepen. 5.2 Tussen partijen staat vast dat de sanering van de tanks eerst op 19 mei 2005 is afgerond. De gemeente stelt dus terecht dat vier dwangsommen van elk € 2.000,-- euro zijn verbeurd. 6. Voor zover X aanvoert dat hij niet aan de last hoefde te voldoen doordat de gemeente niet tijdig reageerde op zijn brief van 11 april 2006, faalt ook dit betoog. Door de oplegging van de last onder dwangsom werd X verantwoordelijk voor de tijdige voldoening aan die last. Wanneer hij, zoals hiervoor is gebleken ten onrechte, meende dat hij al aan de last had voldaan, dan komt dat voor zijn rekening. X kan niet door een enkele brief bewerkstelligen dat de begunstigingstermijn wordt opgeschort. 7. De rechtbank verwerpt het beroep van X op de verjaring van de invordering van de verbeurde dwangsommen. De bepalingen van titel 11 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek inzake stuiting van de verjaring zijn hier van toepassing (Hoge Raad 28 juni 2002, NJ 2003/676). De gemeente heeft terecht aangevoerd dat deze verjaring is gestuit met de brieven van 15 september 2006 en 27 november 2006. Deze brieven zijn aan te merken als aanmaningen. Daarmee is de verjaring steeds gestuit en is steeds een nieuwe verjaringstermijn van zes maanden gaan lopen. Van verjaring is daarom geen sprake. 8. Ten slotte is het de vraag of de grondslag voor de dwangsommen is vervallen door de, inmiddels onherroepelijk geworden, intrekking op 30 mei 2006 van het besluit van 23 maart 2006. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit het besluit volgt dat de intrekking alleen ziet op de periode na die waarin de dwangsommen zijn verbeurd. De strekking van de brief is immers dat inmiddels aan de last is voldaan, zodat er geen reden meer is om de last onder dwangsom voor de toekomst te handhaven. In deze omstandigheden was de gemeente naar het oordeel van de rechtbank gehouden de last voor de toekomst in te trekken, aangezien er geen redelijk doel meer mee was gediend. Tegelijkertijd maakt de gemeente aanspraak op de reeds verbeurde dwangsommen, zodat voor X zonder meer duidelijk was dat de last voor het verleden gehandhaafd bleef. Dat wordt niet anders door het betoog van X dat de intrekking van een bouwvergunning terugwerkende kracht heeft. Het staat het college in beginsel vrij de omvang van de intrekking te bepalen. Er is geen algemene regel die inhoudt dat een intrekking steeds volledig en met terugwerkende kracht geschiedt. 9.1 Het voorgaande betekent dat de gemeente terecht het bestreden dwangbevel heeft uitgevaardigd. De rechtbank zal de vordering van X daarom afwijzen. 9.2 Als in het ongelijk gestelde partij zal X worden veroordeeld in de proceskosten van de gemeente. Deze kosten bestaan uit: - vast recht € 251,-- - salaris procureur 768,-- (2 punten × tarief € 384,--) Totaal € 1.019,-- De beslissing De rechtbank: I. Wijst het gevorderde af. II. Veroordeelt X in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 1.019,-- (zegge: duizend negentien euro). III. Verklaart het bepaalde onder II uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.E. van Wees en is op 30 januari 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.