Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC7048

Datum uitspraak2008-03-18
Datum gepubliceerd2008-03-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers06/00238
Statusgepubliceerd


Indicatie

Waterschapsbelastingen. Na het instellen van een nieuw waterschap vinden verkiezingen plaats voor een Algemeen Bestuur met toepassing van een provinciaal Kiesreglement. Voorts neemt het voorlopig college van Dijkgraaf en Hoogheemraden een besluit tot aanwijzing van heffingsambtenaren. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende gehandeld in strijd met een goede procesorde, door pas ter zitting in hoger beroep te betwisten dat voormeld voorlopig college bevoegd was een aanwijzingsbesluit te nemen. Voorts had belanghebbende de verbindendheid van het Kiesreglement naar voren moeten brengen in een beroep op de voet van het toenmalige art. 30a Waterschapswet.


Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM Kenmerk P06/00238 uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van [X], wonende te [P], belanghebbende, gemachtigde mr. ing. A.E. Noordhuis, tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/6060 van de rechtbank Haarlem van 10 mei 2006 in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de heffingsambtenaar. 1. Ontstaan en loop van het geding De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 mei 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2005 aanslagen opgelegd in de waterschapsbelastingen (eigenaren) tot een bedrag van in totaal € 2.420,75. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 27 september 2005, de aanslagen gehandhaafd. Bij uitspraak van 10 mei 2006, verzonden op 11 mei 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft (de gemachtigde van) belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 22 juni 2006, dat op dezelfde dag bij het Hof is ingekomen. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 24 juli 2006. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2007. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 3 oktober 2007 aan partijen is verzonden. Het Hof rekent de ter zitting overgelegde stukken tot de gedingstukken. 2. Overwegingen 2.1. Feiten 2.1.1. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het HHNK) is per 1 januari 2003 ingesteld onder gelijktijdige opheffing van een zestal waterschappen in de provincie Noord-Holland. In 2003 is een verkiezing gehouden voor het algemeen bestuur van het HHNK. Deze heeft plaatsgevonden met toepassing van het Kiesreglement waterschappen Noord-Holland, zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland en gepubliceerd in Provinciaal blad 1998/57. De tekst van dit reglement na de in Provinciaal blad 2002/37 gepubliceerde wijziging ervan met het oog op de zojuist bedoelde verkiezing (hierna: het Kiesreglement), behoort tot de gedingstukken. 2.1.2. De in geding zijnde aanslagen hebben betrekking op onroerende zaken waarvan belanghebbende eigenaar is. De aanslagen berusten mede op de door het algemeen bestuur van het HHNK – het college van hoofdingelanden – op 15 december 2004 vastgestelde Omslagverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2005 (hierna: de Omslagverordening). 2.1.3. Het voorlopig college van dijkgraaf en hoogheemraden van het HHNK heeft in zijn vergadering van 9 januari 2003 het besluit genomen om de daarin genoemde personen aan te wijzen als ambtenaar als bedoeld in artikel 123, derde lid, onder b, van de Waterschapswet, belast met de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van waterschapsbelastingen van het hoogheemraadschap (dit besluit hierna te noemen: het aanwijzingsbesluit). 2.1.4. Het Kiesreglement luidt, voorzover hier van belang, als volgt: Artikel 25 Het hoofdstembureau verbindt aan de naam van iedere stemgerechtigde die voorkomt in het register van stemgerechtigden, bedoeld in artikel 29 van de Waterschapswet en aan de naam van degenen die voorkomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, bedoeld in artikel 21 van de Waterschapswet, een nummer of code. Artikel 26 1. Op de bij de verkiezingen te bezigen stembiljetten zijn (…) gedrukt (…) het nummer of de code van de stemgerechtigde, bedoeld in artikel 25. (…) Artikel 38 Ongeldig zijn: a. (…) b. Stembiljetten waarvan het nummer of code bedoeld in artikel 26, eerste lid, onleesbaar is; c. (…). Artikel 53 1. Het algemeen bestuur onderzoekt de geloofsbrief en beslist of de benoemde als lid van dat orgaan wordt toegelaten. Daarbij gaat het na, of de benoemde aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet en geen met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, en beslist het geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen. (…) Artikel 69 1. Als besluiten in de zin van artikel 30a van de Waterschapswet worden aangewezen: a. het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap op een verzoek om verbetering van het register bedoeld in artikel 2; b. het besluit van het hoofdstembureau over de geldigheid van de opgaven tot kandidaatstelling, bedoeld in artikel 15; c. het besluit van het algemeen bestuur van het waterschap over de toelating van de benoemde als lid van dat orgaan, bedoeld in artikel 53, eerste lid. 3. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de besluiten, bedoeld in het eerste lid, vier dagen. 2.2. Geschil Tussen partijen is in geschil a. of het algemeen bestuur van het HHNK bevoegd was de Omslagverordening vast te stellen; belanghebbende betwist in het bijzonder de verbindendheid van het Kiesreglement en daarmee ook de rechtsgeldigheid van de verkiezing van dit bestuur; en b. of de heffingsambtenaar rechtsgeldig als zodanig is aangewezen bij het aanwijzingsbesluit. De hoogte van de aanslagen is als zodanig niet in geschil. 2.3. Oordeel van de rechtbank De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen (de rechtbank duidt belanghebbende aan als eiser): 4.1.1. Ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder g, Awb – voor zover hier van belang – kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inzake de nummering van kandidatenlijsten, de geldigheid van lijstverbindingen, het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag bij verkiezingen van de leden van vertegenwoordigende organen. 4.1.2. Ingevolge artikel 30a Waterschapswet kan een belanghebbende tegen bij provinciale verordening aangewezen besluiten, die met toepassing van die verordening worden genomen met het oog op de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur en die naar hun aard noodzaken tot een spoedige behandeling van de daartegen ingestelde beroepen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 4.1.3. In artikel 69 Kiesreglement worden als besluit in de zin van artikel 30a Waterschapswet aangewezen: [Hof: zie onder 2.1.4]. 4.2. Niet in geschil is dat eiser geen beroep heeft ingesteld op de voet van artikel 30a Waterschapswet, noch gebruik heeft gemaakt van zijn mogelijkheden tot inspraak om zijn bezwaren tegen het Kiesreglement kenbaar te maken. 4.3. Anders dan eiser betoogt, kunnen in de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de aanslag waterschapslasten zijn grieven die zijn gericht tegen (de verbindendheid van) het Kiesreglement niet aan de orde komen. Op grond van het bepaalde in artikel 8:4, aanhef en onder g, Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen het Kiesreglement. Weliswaar staat artikel 8:4, aanhef en onder g, Awb op zichzelf niet eraan in de weg dat in het kader van een beroep tegen een concreet besluit de rechtmatigheid ter discussie wordt gesteld van de algemeen verbindende voorschriften op grond waarvan dit besluit is genomen, maar van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake. Immers, de aanslag waterschapslasten is niet op grond van het Kiesreglement vastgesteld, maar op grond van de Waterschapswet en de Omslagverordening 2005. 4.4. Nu niet is gesteld of gebleken dat aan het besluit waarbij de heffingsambtenaar is aangewezen gebreken kleven en voorts de hoogte van de aanslag niet wordt bestreden, is het beroep ongegrond. 2.4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. 2.5. Beoordeling van het geschil 2.5.1. Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat het voorlopig college van dijkgraaf en hoogheemraden van het HHNK niet bevoegd was het aanwijzingsbesluit te nemen. Hij heeft die stelling niet ingenomen tijdens het geding bij de rechtbank en evenmin in een eerdere fase van het geding bij het Hof. De heffingsambtenaar heeft ter zitting in eerste termijn verklaard dat hij op dat moment niet inhoudelijk op die stelling kon reageren, en in tweede termijn dat hij zo nodig alsnog de gelegenheid wil krijgen om zich over die stelling uit te laten. Dienaangaande oordeelt het Hof als volgt. 2.5.2. Met de onder 2.5.1 omschreven stelling heeft belanghebbende een nieuw geschilpunt opgeworpen. De beoordeling daarvan noopt tot een onderzoek van feitelijke aard naar de bevoegdheden, die in het kader van de instelling van het HHNK zijn toegekend aan het voorlopig college van dijkgraaf en hoogheemraden. Aangezien het aanwijzingsbesluit als bijlage was gevoegd bij het verweerschrift van de heffingsambtenaar bij de rechtbank - belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat zijn stelling voortkomt uit kennisneming van dat verweerschrift -, had belanghebbende deze stelling redelijkerwijs ook reeds naar voren kunnen brengen voorafgaande aan of tijdens de zitting van de rechtbank, dan wel in het beroepschrift in hoger beroep. Door deze stelling pas ter zitting van het Hof in te nemen heeft belanghebbende gehandeld in strijd met een goede procesorde. Als gevolg hiervan is de heffingsambtenaar immers ernstig in zijn verdediging belemmerd en is een nader onderzoek noodzakelijk om die belemmering weg te nemen, hetgeen op gespannen voet zou staan met een ordelijk verloop van de procedure. Op de voor-melde gronden verklaart het Hof de hier besproken stelling van belanghebbende tardief. Het Hof zal het onder 2.2, sub b, omschreven geschilpunt dan ook niet inhoudelijk beoordelen. 2.5.3. De onder 1 genoemde uitspraak van de heffingsambtenaar van 27 september 2005 behoort niet tot de categorieën van besluiten, welke zijn genoemd in artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Algemene wet bestuursrecht. Die bepaling staat dus niet eraan in de weg dat de grieven die belanghebbende heeft aangevoerd tegen (de verbindendheid van) het Kiesreglement, aan de orde kunnen komen in een geding bij de belastingrechter met betrekking tot een aanslag in de waterschapsbelastingen. De door de rechtbank in de bestreden uitspraak gebezigde gronden zijn in zoverre onjuist. 2.5.4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, van de Waterschapswet, zoals die bepaling luidde ten tijde van de onder 2.1.1 bedoelde verkiezing, kan een belanghebbende tegen bij provinciale verordening aangewezen besluiten, die met toepassing van die verordening worden genomen met het oog op de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur en die naar hun aard noodzaken tot een spoedige behandeling van de daartegen ingestelde beroepen, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 2.5.5. In artikel 69, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kiesreglement wordt als een besluit in de zin van artikel 30a van de Waterschapswet aangewezen het besluit van het algemeen bestuur van het waterschap over de toelating van de benoemde als lid van dat orgaan, bedoeld in artikel 53, eerste lid, van het Kiesreglement. Op grond van dit artikel 53, eerste lid, beslist het algemeen bestuur bij de beoordeling of de benoemde als lid van dat orgaan wordt toegelaten onder meer de geschillen welke met betrekking tot de verkiezing zelf rijzen. 2.5.6. Beslissingen omtrent geschillen, welke rijzen met betrekking tot de verbindendheid van een kiesreglement bij de verkiezing van een algemeen bestuur van een waterschap, noodzaken naar hun aard tot een spoedige behandeling van daartegen ingestelde beroepen. Belanghebbende had zijn grieven tegen de toelating door het algemeen bestuur van het HHNK van de leden van dit bestuur die zijn benoemd als gevolg van de onder 2.1.1 bedoelde verkiezing, dan ook naar voren moeten brengen in een beroep op de voet van artikel 30a van de Waterschapswet. In het kader van dit beroep had belanghebbende de verbindendheid van de artikelen 25, 26, eerste lid, en 38, aanhef en onder b, van het Kiesreglement aan de orde kunnen stellen. Naar het oordeel van het Hof vloeit uit artikel 30a van de Waterschapswet voort, dat de rechtsgeldigheid van de in die bepaling bedoelde besluiten niet in een later stadium alsnog aan de orde kan worden gesteld door op dezelfde gronden de bevoegdheid van het algemeen bestuur van het HHNK tot vaststelling van de Omslagverordening te betwisten. 2.5.7 Belanghebbende stelt, op dezelfde gronden als waarmee hij de bevoegdheid van het algemeen bestuur van het HHNK om de Omslagverordening vast te stellen betwist; dat de heffingsambtenaar niet rechtsgeldig als zodanig is aangewezen. Deze stelling mist feitelijke grondslag, aangezien gesteld noch gebleken is dat er een ander aanwijzingsbesluit is dan het besluit van het voorlopig college van dijkgraaf en hoogheemraden van het HHNK van 9 januari 2003. 2.5.8. Met betrekking tot het onder 2.2, sub a, omschreven geschilpunt is dus het gelijk aan de heffingsambtenaar. 2.6. Slotsom De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd met verbetering van gronden, als hiervoor aangegeven. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 3. Beslissing Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Aldus vastgesteld door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.M.F. van Loon en J.P.F. Slijpen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 18 maart 2008 in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.