Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC7271

Datum uitspraak2008-03-19
Datum gepubliceerd2008-03-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers100346
Statusgepubliceerd


Indicatie

wraking ongegrond


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Wrakingskamer zaaknummer: 100346 / HA RK 08-12 Datum uitspraak : 18 maart 2008 BESLISSING op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering van: [verzoekster], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: verzoekster. 1 PROCESVERLOOP Op de openbare terechtzitting van 11 februari 2008 heeft verzoekster de wraking verzocht van mr [de kantonrechter], hierna te noemen: de kantonrechter, in de bij deze rechtbank, sector kanton, aanhangige zaak met parketnummer [] De kantonrechter heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek en heeft gemotiveerd laten weten niet te berusten in de wraking. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter openbare terechtzitting van de wrakingskamer van 4 maart 2008, maar is aldaar niet verschenen. Wel is ter zitting verschenen verzoeksters gemachtigde drs. P.J. van Zuidam te Lelystad. De kantonrechter en de officier van justitie zijn eveneens door de wrakingskamer in de gelegenheid gesteld ter zitting te worden gehoord. Beiden hebben laten weten van deze gelegenheid geen gebruik te zullen maken. De heer Van Zuidam voornoemd (hierna kortweg aangeduid als Van Zuidam) heeft het wrakingsverzoek ter zitting toegelicht aan de hand van en in aanvulling op een tevoren bij brief van 2 maart 2008 toegezonden wrakingsschriftuur. Vervolgens heeft de voorzitter de behandeling ter zitting gesloten en bepaald dat heden de beslissing zal volgen. 2 BEOORDELING VAN HET VERZOEK Verzoekster heeft op de terechtzitting van 11 februari 2008, blijkens het proces-verbaal van die zitting, de kantonrechter gewraakt op de grond dat deze niet heeft toegestaan dat Van Zuidam aldaar het woord zou voeren, nu enerzijds de verdachte zelf aanwezig was en anderzijds Van Zuidam niet de hoedanigheid van advocaat heeft. Daarbij heeft de kantonrechter verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 25 november 1986, gepubliceerd in NJ 1987, 419. De rechtbank stelt het volgende voorop. In artikel 398, aanhef en onder 2ยบ van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat een verdachte zich op de terechtzitting kan laten vertegenwoordigen door een daartoe bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat of door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. De kantonrechter heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting geconstateerd, dat Van Zuidam niet in de hoedanigheid van advocaat het woord kon voeren en, gelet op het verschijnen van de verdachte ter zitting, evenmin als schriftelijk gemachtigde. Ter nadere motivering van dit laatste heeft de kantonrechter het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad aangehaald. Indien en voor zover verzoekster zich niet kan verenigen met deze beslissing, kan zij niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen. Toetsing van een inhoudelijke rechterlijke beslissing kan immers, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, slechts in hoger beroep plaats vinden. Van Zuidam heeft de grondslag van de wraking namens verzoekster als volgt uitgewerkt. Allereerst heeft Van Zuidam gemotiveerd toegelicht op grond waarvan zijn bijdrage in het strafproces van groot belang is voor verzoekster. Daarnaast heeft Van Zuidam concreet en onderbouwd gesteld, dat andere feitenrechters in den lande veelal tot andere beslissingen komen, hetzij door Van Zuidam het woord te laten in aanwezigheid van de verschenen verdachte hetzij door het uit de rechtspraak van de Hoge Raad voortvloeiende dilemma op een andere wijze op te lossen. De vraag is nu, aldus Van Zuidam, of de kantonrechter in onpartijdigheid heeft beslist door een arrest uit 1986 zwaarder te laten wegen dan de aanmerkelijke schade voor de verdediging van de verdachte. Daarbij komt nog, dat de rechter in een zaak met betrekking tot de Leerplichtwet meer dan in een willekeurige strafzaak dient te waken voor het gevaar van vooringenomenheid. Nu de kantonrechter de beslissing niet nader heeft gemotiveerd bestaat, aldus nog steeds Van Zuidam, bij verzoekster gegronde vrees voor het gevaar van partijdigheid. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende in dat opzicht bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De door de gemachtigde van verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden, zoals hierboven naar de kern weergegeven, leveren niet een uitzonderlijke omstandigheid op die zodanige vrees ten aanzien van de kantonrechter kan rechtvaardigen. De motivering van de kantonrechter was mogelijk kort, maar naar het oordeel van de wrakingskamer duidelijk. Die motivering kan niet leiden tot de slotsom, dat de vrees voor vooringenomenheid van de kantonrechter jegens verzoekster gerechtvaardigd was. Immers, het funderen van een rechterlijke beslissing op de wet en op de rechtspraak van de hoogste rechter leidt zeker niet tot een zodanige vrees. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van enige vooringenomenheid van de kantonrechter jegens verzoekster bij het nemen van zijn beslissing, ook niet in hetgeen door de heer Van Zuidam in diens wrakingsschriftuur en ter zitting naar voren is gebracht. De rechtbank tekent hierbij nog aan dat, anders dan verzoekster meent, het door Van Zuidam geschetste dilemma niet zozeer oplevert een noodzakelijkerwijs zonder bijstand gevoerde verdediging maar veeleer een keus tussen meerdere verschillende wijzen van verdediging door een al dan niet verschenen verdachte. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Hetgeen Van Zuidam heeft gesteld ten aanzien van anders luidende beslissingen van andere feitenrechters - in kantonzaken - op dit punt, maakt duidelijk waarom de beslissing door verzoekster en haar gemachtigde als onbevredigend is ervaren. Een wrakingsgrond kan hierin echter niet worden gevonden. 3 BESLISSING De rechtbank: - wijst het verzoek tot wraking van [kantonrechter] af; - beveelt dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer [] wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens het indienen van het verzoek. Deze beslissing is gegeven door mrs. P.H.B. Littooy, voorzitter, F.J. Lourens en M.A.J. Berkers, leden van de wrakingskamer, en uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier, ter openbare terechtzitting van 18 maart 2008. zaaknummer: 100346 / HA RK 08-12 datum uitspraak: 18 maart 2008 2 / 3