Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC7323

Datum uitspraak2008-03-17
Datum gepubliceerd2008-03-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/1328 WRO en AWB 08/1331 WRO
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Tramlijn 19 mag worden aangelegd door winkelcentrum Leidsenhage. Lijn 19 moet een HOV-verbinding gaan vormen tussen Leidschendam-Voorburg en Delft via de Vinexlocaties Leidschenveen en Ypenburg. Omwonenden van het winkelcentrum hadden veel bezwaren (o.a. geluidhinder, luchtkwaliteit en verkeersoverlast) tegen de aanleg van de tram door het drukke winkelcentrum. De voorzieningenrechter van de rechtbank in Den Haag heeft die bezwaren niet gehonoreerd. Daarmee kan de aanleg doorgaan.


Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht Reg. nrs. AWB 08/1328 WRO en AWB 08/1331 WRO UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en tevens op het beroep van X en anderen, allen wonende te Leidschendam, eisers, ten aanzien van het besluit van 22 januari 2008 van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder. Derde-partijen: de gemeente Leidschendam-Voorburg, vergunninghoudster, en Stadsgewest Haaglanden. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 22 januari 2008 heeft verweerder aan de gemeente Leidschendam-Voorburg krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling van de bestemmingsplannen 'Leidsenhage 1997' en 'Heuvelpark 1996' verleend voor het aanleggen van HOV-tramlijn 19 aan de Noordsingel, Weigelia en Heuvelweg te Leidschendam. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 21 februari 2008, ingekomen bij de rechtbank op 26 februari 2008, beroep ingesteld (Reg. nr. AWB 08/1328 WRO). Bij brief van dezelfde datum hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (Reg. nr. AWB 08/1331 WRO). Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Het verzoek is op 29 februari 2008 ter zitting behandeld. Namens eisers zijn ter zitting verschenen X en Y. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Hoogeveen en ir. [A]. Stadsgewest Haaglanden heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. [B], [C], ing. [D], mr. A.H. Knops, bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam. Motivering Ingevolge artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat aanleiding om in dit geval van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, is de mogelijkheid om beroep bij de rechtbank in te stellen voorbehouden aan belanghebbenden. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Eisers wonen allen in het appartementengebouw [appartementengebouw] aan de [adres] te Leidschendam. Stadsgewest Haaglanden (hierna te noemen: Haaglanden) heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers geen belang hebben dat rechtstreeks bij het besluit van 22 januari 2008 is betrokken. De woningen van eisers aan de [adres] zijn op een afstand van 250 tot 300 meter van het voorgenomen tramtracé gelegen. Daarbij komt dat het tramtracé, ruim voordat deze het appartementencomplex van eisers nadert, afbuigt naar de Weigelia en dus niet bij het appartementencomplex van eisers komt. Daarnaast is volgens Haaglanden in dit verband van belang dat degenen die wel pal naast het voorgenomen tracé wonen en/of daar hun winkel exploiteren niet tegen het vrijstellingsbesluit zijn opgekomen. De invloed op de buurt kan, naar Haaglanden stelt, niet worden aangemerkt als persoonlijk belang waarin eisers zich zodanig onderscheiden van andere buurtbewoners dat zij als belanghebbenden bij het besluit van 22 januari 2008 moeten worden aangemerkt. Over de vraag of eisers als belanghebbenden moeten worden aangemerkt overweegt de voorzieningenrechter dat de ruimtelijke uitstraling van het voorgenomen tramtracé zo van betekenis moet worden geacht dat ondanks de betrekkelijk grote afstand tussen het tracé en het perceel van eisers niet staande kan worden gehouden dat het belang van eisers niet rechtstreeks bij het besluit zou zijn betrokken. In dit verband kan er bovendien niet aan worden voorbijgezien dat de flat waarin eisers wonen beschikt over parkeerplaatsen, die ook door eisers worden gebruikt, in het parkeerdek (drie etages) dat hoort bij het winkelcentrum ter plaatse. De uitgang daarvan ligt vlakbij het voorziene tramtracé. Zij moeten daarom als belanghebbenden in zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt bij het besluit van 22 januari 2008. Aangezien vergunninghoudster begin 2008 wil starten met de aanlegwerkzaamheden en de vaststelling van het ontwerp-bestemmingsplan 'Tramtracé Noordsingel Weigelia' door de gemeenteraad in mei 2008 en de goedkeuring daarvan door gedeputeerde staten (GS) van Zuid-Holland pas in november 2008 staat gepland, heeft verweerder besloten ten behoeve van de aanleg van de trambaan vooruitlopend op de bestemmingsplanwijziging vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen. Naar verweerder heeft gesteld bestaan er stedenbouwkundig en ruimtelijk gezien geen bezwaren tegen het aanleggen van een HOV tramlijn met het voorgestelde tracé. Ter plaatse waar de aanleg van de trambaan zal plaatsvinden gelden de bestemmingsplannen 'Sijtwende', 'Leidsenhage 1997' en 'Heuvelpark 1996'. Binnen het bestemmingsplan 'Sijtwende' is het nieuwe tramtracé al mogelijk gemaakt. Ingevolge de planvoorschriften van het bestemmingsplan 'Leidsenhage 1997' vallen de gronden waarop het vrijstellingsbesluit betrekking heeft onder de bestemmingen 'Verkeersdoeleinden', 'Verkeersdoeleinden en Parkeerdoeleinden', 'Bedrijfsdoeleinden' met de nadere aanduiding 'Bbs (benzinestation)' en 'Leidingen'. Op de Weigelia hebben de gronden hoofdzakelijk de bestemming 'Verkeersdoeleinden' met de nadere aanduiding “parkeervoorzieningen (Vp)'. Binnen het bestemmingsplan 'Heuvelpark 1996' geldt de bestemming 'Verkeersdoeleinden'. Niet in geschil is dat het aanleggen van de trambaan op deze plaats in strijd is met de geldende bestemmingsplannen 'Leidsenhage 1997' en 'Heuvelpark 1996'. Teneinde de voorgenomen aanleg van de trambaan mogelijk te maken is een vrijstellingsprocedure ingevolge artikel 19a van de WRO gestart. Gelet op de aard van het project was voor de strijd met het bestemmingsplan een vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO aangewezen. Krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO kan verweerder vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan in door GS, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. GS kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van GS dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. GS van Zuid-Holland hebben voor toepassing van deze bepaling in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld en op de in de Provinciewet voorgeschreven wijze gepubliceerd in het Provinciaal blad van Zuid-Holland nummer 91 van 21 december 2006. Op 9 oktober 2007 hebben GS van Zuid-Holland opnieuw een lijst vastgesteld. Deze lijst is bekendgemaakt in het Provinciaal blad nummer 96 van 24 oktober 2007. De lijst is opgesteld op basis van het huidige provinciale ruimtelijke beleid, zoals neergelegd in de streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. Volgens die lijst kan verweerder in een aantal limitatief opgesomde situaties vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen. Dit betreffen, voor zover hier van belang, situaties waarin sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen (bouwen, uitvoeren van werken en werkzaamheden, gebruiken et cetera) die in overeenstemming zijn met die onderdelen van een bestemmingsplan, waarover de provincie (de directeur van de directie Ruimte en Mobiliteit namens alle betrokken directies van de provincie) en de Inspecteur voor de Ruimtelijke Ordening in het kader van het zogenoemde artikel 10 Bro-overleg een positieve reactie hebben gegeven. Op basis van die categorie is verweerder bevoegd vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO zonder dat daarvoor een aparte verklaring van geen bezwaar vereist is. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat, ook al is er reeds een bestemmingsplan waarin de trambaan (langs een ander tracé) is opgenomen, dit er niet aan de wettelijke bevoegdheid in de weg staat om vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO. Ingevolge het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing van het te verwezenlijken project bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied. De aan de ruimtelijke onderbouwing van een project te stellen eisen zijn zwaarder naarmate een grotere inbreuk wordt gemaakt op het bestaande planologische regime. De aanleg van een trambaan in een gebied met de bestemmingen 'Verkeersdoeleinden', 'Verkeersdoeleinden en Parkeerdoeleinden', 'Bedrijfsdoeleinden' met de nadere aanduiding 'Bbs (benzinestation)', 'Leidingen' en 'Verkeersdoeleinden' met de nadere aanduiding 'parkeervoorzieningen (Vp)' is, gelet op de desbetreffende planvoorschriften, op zichzelf beschouwd een tamelijk ingrijpende planologische ingreep. De ruimtelijke onderbouwing van dit project is neergelegd in het ontwerp-bestemmingsplan 'Tramtracé Noordsingel Weigelia' van 24 september 2007, dat van 7 december 2007 tot en met 18 januari 2008 ter inzage heeft gelegen. Daaruit blijkt dat de ruimtelijke onderbouwing met name wordt gevormd door de beleidsvoornemens die zijn neergelegd in de 'Nota Ruimte (2006)', het 'Streekplan Zuid-Holland West (2003)', het 'Regionaal Structuurplan Haaglanden (2002)', de 'Ontwerp-structuurvisie Leidschendam-Voorburg 2020 (2005)' en het 'Verkeers- en vervoersplan 2003-2010 (2004)'. Het (provinciale) beleid beoogt tegemoet te komen aan het streven naar een verdergaande ruimtelijke en functionele differentiatie in het gebied Zuid-Holland West. Aanwezige kwaliteiten moeten daartoe worden benut en zwakke plekken opgelost. Voor de Haagse stedelijke regio, waartoe Leidschendam-Voorburg behoort, betekent het dat voornamelijk aandacht dient te worden geschonken aan kwaliteitsverbetering van de woon- en werkomgeving. De provincie wil bereiken dat de infrastructuur efficiënt bijdraagt aan de veelzijdige behoefte aan mobiliteit. Daarvoor moet een adequaat, veilig en samenhangend netwerk van weg-, water- en railverbindingen worden geboden. Uitgangspunt is het maximaal benutten van bestaande structuren en optimaliseren van de kwaliteit en het gebruik ervan. Door in te zetten op het bundelen, concentreren en sturen van mobiliteit, ondersteund door het intensiveren en concentreren van economische functies, krijgen collectieve vervoermiddelen de grootste ontwikkelingskans en kunnen wegen door kwetsbare gebieden worden ontlast. Om knelpunten op te heffen kan verbreding en uitbreiding van infrastructuur aan de orde zijn. Aan een groeiende mobiliteitsbehoefte wat personenvervoer betreft moet zoveel mogelijk met openbaar vervoer en fiets worden voldaan. Daarom wordt uitbouw van het regionaal openbaar vervoer bevorderd. Tramtracé 19 wordt als essentieel gezien voor de ontsluiting van de VINEX-locaties. Leidschendam-Voorburg is voorstander van de aanleg van een tramlijn 19 in plaats van een busverbinding, vanwege het comfort voor de reiziger. Lijn 19 biedt een directe verbinding tussen Leidschendam-Voorburg en Delft via Leidschenveen en Ypenburg. De tramverbinding van Leidschendam met Leidsenhage betekent een duurzame verbetering van de regionale samenhang. Door de positieve bijdrage aan het milieu, verbetert tramlijn 19 de leefbaarheid. De tramlijn is daarbij een belangrijke economische impuls voor het winkelcentrum. Voor dit gedeelte van het tracé van de tramlijn zijn diverse opties in beeld gebracht. Drie hiervan vielen af, nadat uit het haalbaarheidsonderzoek bleek dat deze respectievelijk vanwege onmogelijkheid, beperkingen voor de verkeersafwikkeling en te hoge kosten onwenselijk waren. Daarna is voor de twee overgebleven opties, alternatief Weigelia en de Basis-plusvariant, een voorlopig ontwikkelingsplan gemaakt, waarin onder andere de uitgangspunten en voorwaarden voor de tramlijn uiteen zijn gezet. Deze plannen zijn tegen elkaar afgewogen, waarna uiteindelijk is gekozen voor alternatief Weigelia, omdat dit tracé niet ten koste gaat van de groene ruimte en het winkelcentrum Leidsenhage beter zal ontsluiten voor openbaar vervoer vanwege centraal gelegen in- en uitstapplaatsen. Bovendien opent het Weigeliatracé de mogelijkheid een tramafslag in de richting van Mariahoeve aan te leggen, is het verkeersveiliger en kost het minder parkeerplaatsen. Een deel van de route van tramlijn 19 zal over bestaande tramtracés lopen, voor een deel wordt een nieuwe trambaan aangelegd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te oordelen dat de uitgevoerde onderzoeken en de daarover uitgebrachte rapporten onzorgvuldig zouden zijn op de enkele grond dat de bureaus die de onderzoeken hebben uitgevoerd ook anderszins werkzaamheden voor de gemeente zouden verrichten en daarom vooringenomen zouden zijn. Of de onderzoeken en rapporten op specifieke punten tekortkomingen bevatten, wordt hierna per deelonderwerp besproken. Vooropgesteld wordt dat eisers de tracékeuze accepteren in die zin dat sprake is geweest van een democratische keuze en besluitvorming. Wel plaatsen eisers kanttekeningen bij de onderzoeken die zijn gedaan door de onderzoekbureaus [onderzoeksbureau 1] en [onderzoeksbureau 2] naar de luchtkwaliteit, de geluidhinder, de veiligheid en de verkeerscirculatie, op basis waarvan verweerder vrijstelling voor de aanleg van de trambaan heeft verleend. Deze bureaus adviseren niet alleen, maar verrichten ook bij de aanleg van tramlijn 19 werkzaamheden voor de gemeente. Eisers vragen zich dan ook af of hier wel sprake is van onafhankelijke onderzoeken. In de opvatting van eisers is het over de verkeersafwikkeling op het kruispunt Weigelia / Noordsingel uitgebrachte rapport van [onderzoeksbureau 1] van 12 december 2007 van teleurstellende kwaliteit, onvolledig en niet representatief. In het rapport staan bovendien conclusies die niet overeenkomen, dan wel tegenstrijdig zijn met de bevindingen in hetzelfde rapport. De gekozen periode voor de verkeerstelling is een vakantiemaand (juni) en derhalve niet representatief voor een gemiddeld bezoekersaantal voor het winkelcentrum Leidsenhage. Daarnaast is het vreemd dat slechts op twee dagen is geteld. Door de voorgenomen winkelcentrumroute komt een dubbele rijbaan voor het autoverkeer te vervallen. De verkeerstoevoer naar en de -afvoer van de parkeergarage wordt daarmee gehalveerd. Eisers achten een gedegen onderzoek door een onafhankelijk bureau gewenst, met als randvoorwaarde dat ook de effecten van het terugkerend verkeer worden meegenomen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verkeer op de kruising Noordsingel / Weigelia na de aanleg van de trambaan anders afgewikkeld wordt dan thans het geval is. Het is dan niet meer mogelijk om vanaf de Noordsingel de Weigelia op te rijden. Deze doorgaande verkeersstroom vervalt straks en de weginrichting wordt daarop aangepast. Tevens wordt het aantal uitrijdende stroken voor Weigelia en het parkeerdek verminderd. Blijkens het onderzoek moet het aantal in- en uitvoegstroken van het parkeerdek in de huidige situatie als ruim worden aangemerkt. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de onderzoekswijze van onderzoeksbureau [onderzoeksbureau 1] om slechts op twee dagen te meten bij redelijk eenduidige gebruiksvormen niet ongebruikelijk is. Vastgesteld wordt dat de verkeerstellingen zijn uitgevoerd voor de ochtend- en avondspits op 1 juni 2006 en gezien de specifieke locatie ook op zaterdag 10 juni 2006 met druk winkelverkeer. Het betoog van eisers dat het onderzoek niet representatief is vanwege de gekozen periode van verkeerstelling wordt niet gevolgd. Niet gebleken is dat het onderzoek naar de verkeersafwikkeling op de desbetreffende locatie incompleet en onzorgvuldig is geweest. Blijkens het rapport hebben de onderzoekers er ook rekening mee gehouden dat de telling op een relatief rustige zaterdag viel. Verweerder heeft, op basis van de onderzoeksbevindingen van [onderzoeksbureau 1], geconcludeerd dat ook met tramlijn 19 het kruispunt Weigelia / Noordsingel het verkeer goed kan verwerken. Weliswaar zullen op zaterdagen met druk tot zeer druk winkelverkeer specifieke verkeerspieken optreden maar op grond van hetgeen is aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat er met de trambaan geen aanvaardbare verkeersafwikkeling zal plaatsvinden op het kruispunt Weigelia / Noordsingel. De stelling van eisers dat gerekend over een periode van tien jaar sprake is van een stijging van het aantal motorvoertuigen met twintig procent is te speculatief om op die basis het onderzoek onvoldoende te achten. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat, hoe begrijpelijk het ook is dat eisers moeite hebben met de verandering in hun directe woonomgeving, het hier, bezien over een groter gebied, de uitbreiding van bestaande tramtracés betreft die van groot belang is voor de ontsluiting van de VINEX-woonwijken Leidschenveen en Ypenburg en de directe verbinding vormt tussen de gemeenten Leidschendam-Voorburg en Delft. De desbetreffende grond van eisers wordt verworpen. Verder hebben eisers aangevoerd dat de luchtkwaliteit zal verslechteren door de toename van (wachtend) verkeer op de Noordsingel, Ligusterhof en Weigelia ten gevolge van kruisende trams en de halvering van de opstel- en uitrijstroken. De voorzieningenrechter overweegt dat, aangezien het ontwerpbestemmingsplan voor 15 november 2007 is vastgesteld, op dit besluit nog het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing is. Uit onderzoek naar de gevolgen van de aanleg van de tramlijn voor de luchtkwaliteit in de omgeving door het Adviesbureau voor ruimtelijk beleid ontwikkeling en inrichting (RBOI) blijkt dat in vrijwel alle situaties wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijnstof) uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 (40 µg/m3). In de toelichting bij het ontwerp-bestemmingsplan 'Tramtracé Noordsingel Weigelia' is verklaard dat van een overschrijding wat betreft het 24-uurgemiddelde voor PM10 langs de Noordsingel alleen in 2007 sprake is. Verder blijkt dat in 2007 (zonder tramlijn) de grenswaarde voor NO2 aan de Noordsingel met 0,6 µg/m3 wordt overschreden (40,6 µg/m3). In 2010 komt de waarde aan de Noordsingel zonder tramlijn uit op 36,8 µg/m3, derhalve ruim onder de geldende grenswaarde van 40 µg/m3. Met de tramlijn komt de waarde uit op 36,9 µg/m3, nog steeds onder de dan geldende grenswaarde. Voor de Weigelia moet worden geconcludeerd dat de aanleg van de tramlijn tot een zeer beperkte verbetering van de luchtkwaliteit leidt, als gevolg van de verkeersafname op dit wegvak. Dit heeft te maken met de afsluiting van de afslag van de Noordsingel naar de Weigelia. Dat betekent dat sprake is van minder kruisend verkeer hetgeen minder wachttijd en een snellere afwikkeling tot gevolg heeft, ook vanaf het parkeerdek. Dit laatste geldt ondanks een vermindering van het aantal opstel- en uitrijstroken van de drie parkeerdekken. De verkeersintensiteiten op de Noordsingel en de Weigelia zullen in 2010 weliswaar toenemen, zo blijkt uit het onderzoek naar de luchtkwaliteit, maar zelfs met deze toename wordt nog steeds gebleven onder de wettelijke grenswaarden. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 staat niet aan de uitvoering van het project in de weg. De door eisers aangevoerde grond wordt verworpen. Eisers hebben voorts betoogd dat de geluidsbelasting van het (auto)verkeer zal toenemen, omdat het verkeer op de kruising Noordsingel / Weigelia ten gevolge van de aanleg van de trambaan zal stagneren. Wanneer de route zou worden gevolgd van het oorspronkelijke bestemmingsplan zou dit één bocht schelen. Voor de geluidsbelasting geldt ook dat het straks niet meer mogelijk is om vanaf de Noordsingel de Weigelia op te rijden. Blijkens onderzoek naar de geluidsbelasting door [bureau] te [plaats] (hierna te noemen: [bureau]), waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van 2 mei 2007, leidt de aanleg van de tramlijn langs de Weigelia en de Noordsingel niet tot een significante wijziging van de toekomstige geluidsbelasting van de omliggende woningen en appartementencomplexen. Bij het appartementencomplex van eisers bedraagt de toename 0,9 dB(A) en komt de maximale geluidsbelasting uit op Lden van 64 dB(A). Omdat de toename van de geluidsbelasting minder dan 1 dB(A) bedraagt, is geen sprake van een reconstructie in de zin van artikel 99 van de Wet geluidhinder. Ook overigens is de geluidssituatie geen aanleiding de verleende vrijstelling vanuit planologisch oogpunt onaanvaardbaar te achten. Ook deze grond wordt verworpen. Voor het aanleggen van de tramlijn is het nodig dat onder het parkeerdek het straatniveau wordt verlaagd. Eisers vragen zich af hoe voorkomen gaat worden dat er wateroverlast onder het parkeerdek ontstaat. Hun parkeergarage zal in ieder geval wateroverlast ondervinden bij hevige regenval, aldus eisers. De voorzieningenrechter stelt vast dat de trambaan onder het parkeerdek circa 10 centimeter verlaagd wordt aangelegd. Naar verweerder heeft gesteld wordt het hemelwater afgevoerd door middel van kolken en vervolgens in vrij verval naar de hoofdriolering. De capaciteit is dermate groot, dat dit niet tot problemen zal leiden. Bovendien verandert de afvoer van hemelwater van de parkeergarage niet. Technisch gezien is de nieuwe situatie identiek aan de huidige situatie, aldus verweerder. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het door verweerder gestelde. Het komt hierop neer dat vrij verval met een grote verwerkingscapaciteit ook na verlaging met 10 centimeter nog steeds een vrij verval met een grote verwerkingscapaciteit is. Dat sprake zal zijn van grote wateroverlast onder het parkeerdek is niet aannemelijk geworden. Dat er bij heel hevige regenval vertraging in de afvoer zal kunnen optreden, kan juist zijn, maar zo’n uitzonderlijke situatie is niet maatgevend. Deze grond wordt verworpen. Trillingen kunnen volgens eisers bij het parkeerdek, dan wel bij de glasplaten van de overkapping op de Liguster, optreden. Uit onderzoek naar de verwachte trillingen ter plaatse van de gebouwen langs de Weigelia door [bureau], waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van 21 februari 2007, blijkt dat er bij de passage van een tram geen bouwkundige schade aan een gebouw langs de Weigelia te verwachten is. Zoals door verweerder is gesteld blijkt uit gedane trillingsmetingen dat de maximale trillingsniveaus op 10 meter van de trambaan niet hoger zullen zijn dan 0.24 mm/s. De gemeten niveaus zijn een factor 10 kleiner dan de grenswaarde van 3 mm/s voor (monumentale) gebouwen die genoemd zijn worden in de SBR-richtlijn 'Schade aan gebouwen (deel A)'. Deze beroepsgrond wordt daarom verworpen. Daarnaast stellen eisers ter discussie af hoe veilig een elektrische tram zal zijn vlak naast een benzinestation met LPG en hoe de veiligheid van het langzame verkeer verzekerd zal gaan worden. Eisers verbazen zich erover dat een voetgangerstrottoir van 4,80 meter ook gebruikt mag worden voor fietsers (uit beide richtingen) en waar bestemmingsverkeer ook op mag en kan parkeren, alsmede laden en lossen. Langs het trottoir passeren iedere tien minuten twee trams, aldus eisers. Naar verweerder heeft gesteld is de LPG-tank bij de Shell aan de Noordsingel in februari 2007 gesaneerd. Tevens regelt het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' de in acht te nemen grenswaarden voor kwetsbare objecten in de omgeving van risicovolle inrichtingen, aldus verweerder. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is onderzocht of de aanleg van de tramlijn consequenties heeft voor het nog niet opgerichte LPG-tankstation van BP. Verweerder meent dat de veiligheid niet in gevaar komt. De conclusie is dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat ook het oorspronkelijke tramtracé pal langs het benzinestation was geprojecteerd. Voorts is nog onzeker of het LPG-tankstation daadwerkelijk zal worden opgericht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er voldoende mogelijkheden om het LPG-tankstation veilig in te passen. Over de veiligheid van het langzame verkeer overweegt de voorzieningenrechter dat ook met de komst van tramlijn 19 de Weigelia een 'gemengde verbinding' blijft. Trams zijn gehouden aan een maximale snelheid van 30 km per uur, die ook geldt voor het overige wegverkeer. Vanwege de situatie ter plaatse en de aanwezige bochten valt ook niet te verwachten dat trams, in strijd met de regels, harder zullen rijden. Ten opzichte van overstekende voetgangers heeft de tram voorrang, tenzij er verkeerstekens (voetgangersoversteekplaats / zebra) of verkeerslichten staan. Naar verweerder heeft gesteld dient ten behoeve van een acceptabele reistijd op de verbinding Leidsenhage-Delft de tram bij de Weigelia voorrang te krijgen boven de voetgangers. Op de Weigelia (30 km/uur en winkelgebied) mogen alleen bij wijze van uitzondering voetgangersoversteekplaatsen (zebra's) worden toegepast. Naast trams maken ook andere groepen verkeersdeelnemers, onder meer fietsers, vrachtverkeer en weggebruikers die met de auto van en naar hun werk reizen, gebruik van dit deel van de Weigelia. Bovendien maken bij de Liguster veel voetgangers gebruik van de oversteek (klanten van Albert Heijn, de horecapaviljoens en personen die van en naar de parkeerdekken wandelen). In de opvatting van verweerder is plaatsing van een voetgangerslicht in dat geval een logische maatregel. De tram die bij de oversteek vanaf de Noordsingel nadert krijgt een apart licht (ook wel 'negenoog' genoemd). Met een hek naast de Gall&Gall, evenwijdig aan de Weigelia dat doorloopt tot op de Liguster, worden voetgangers gedwongen meer in het midden van de winkelgang 'Liguster' de Weigelia over te steken. Een vanaf de Noordsingel naderende tram zal op deze wijze beter oogcontact krijgen met de voor rood wachtende voetgangers, aldus verweerder. Eén en ander wordt volgens verweerder nader uitgewerkt in overleg met de HTM en de brandweer. Het overige verkeer (vrachtwagens en auto's van het personeel) krijgt een verkeerslicht (waar geldt dat er alleen een rijrichting is in de richting van de Noordsingel). Overigens is beperkt vachtverkeer te verwachten, aangezien in beginsel alleen sprake zal zijn van bestemmingsvrachtverkeer naar en van de daar gevestigde paviljoens. Voor vrachtwagens die Albert Heijn moeten bevoorraden is naar verweerder ter zitting heeft gesteld een oplossing mogelijk. Voorts is gebleken dat de gemeente een ontmoedigingsbeleid zal voeren voor fietsers over de Weigelia. Er zullen fietsenstallingen geplaatst worden aan het begin van de Weigelia (bij het postkantoor). Verder zal volgend jaar de regionale fietsroute over de Via Verdi open gaan en ook de Burgemeester Banninglaan is een doorgaande fietsroute. De verwachting is dat daardoor doorgaand fietsverkeer straks niet snel zal kiezen voor de Weigelia. Gelet op de breedte van het voetgangerstrottoir voor het winkelend publiek in de Weigelia (4,80 meter) mocht verweerder de veiligheidssituatie planologisch aanvaardbaar achten. Deze gronden worden verworpen. Verder hebben eisers bedenkingen over de kosten van de aanleg van de trambaan. De extra kosten ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsplan komen niet tot uitdrukking, terwijl verweerder met de keuze voor dit traject heeft beslist dat de extra kosten tot een bedrag van € 3 miljoen om de tram via Leidsenhage aan te leggen taakstellend moet zijn. Eisers krijgen de indruk dat de door de bestemmingsplanwijziging veroorzaakte extra kosten voor rekening van de gemeente komen, naast de aan Haaglanden toegezegde bijdrage aan de aanlegkosten. Op dit punt overweegt de voorzieningenrechter dat er, gelet op hetgeen is aangevoerd, geen twijfel bestaat aan de financiële haalbaarheid van het project. Deze grond wordt verworpen. Concluderend moet worden geoordeeld dat weliswaar sprake is van een redelijk ingrijpende planologische ingreep, maar dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom het te verwezenlijken project past binnen de ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan daarom niet worden geoordeeld dat het project niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. In het ontwerpbestemmingsplan is duidelijk uiteengezet waarom verweerder heeft gekozen voor de aanleg van een trambaan voor lijn 19 aan de Noordsingel, Weigelia en de Heuvelweg. Verweerder heeft de aanleg van de tramlijn voldoende onderbouwd. Niet aannemelijk is geworden dat de in het ontwerpbestemmingsplan neergelegde voornemens voor de nieuwe tramlijn in strijd zijn met planologisch beleid of regelgeving op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het streven naar een verbetering van de bereikbaarheid, met een belangrijke rol voor het openbaar vervoer, komt in de beleidskaders op alle niveaus terug. De aanleg van de tramlijn wordt expliciet genoemd in diverse beleidsnota's van het Stadsgewest Haaglanden en de gemeente Leidschendam-Voorburg. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO heeft kunnen besluiten. De strijdigheid van het plan met het bestemmingsplan is daarmee opgeheven. Het beroep is ongegrond. Nu er uitspraak in de hoofdzaak wordt gedaan, bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2008, in tegenwoordigheid van de griffier G.J. Buitendijk.