Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC7390

Datum uitspraak2006-05-22
Datum gepubliceerd2008-03-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 10106
Statusgepubliceerd


Indicatie

89 Sv: Aan de enkele omstandigheid dat het openbaar ministeries ter zitting in eerste aanleg heeft aangegeven dat het verzoek tot een bedrag van € 10.000,-- kon worden toegewezen en dit bedrag ook door de rechtbank wordt toegewezen, kan verweerder niet zonder meer de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat het openbaar ministerie geen hoger beroep zal instellen. De omstandigheid dat ook in een verzoekschriftprocedure in hoger beroep in beginsel een volledig nieuw onderzoek plaatsvindt, brengt met zich mee dat in die fase eerder begane vergissingen kunnen worden hersteld. Voor het openbaar ministerie kan er daarom gerede aanleiding bestaan om hoger beroep in te stellen en vervolgens tot een andere beslissing te concluderen. Het standpunt van het openbaar ministerie ter zitting week sterk af van de door het openbaar ministerie in zijn daaraan voorafgaande conclusie ingenomen standpunt, te weten dat in casu de gebruikelijke, veel lagere forfaitaire vergoeding zou moeten worden toegekend. Verweerder heeft daarom rekening moeten houden met de mogelijkheid dat dit gewijzigde standpunt op een vergissing berustte. Het openbaar ministerie kan in zoverre in zijn hoger beroep worden ontvangen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE ARNHEM Pkn: 05/091261-04 Avnr: 10106 Het gerechtshof Arnhem heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen de beschikking van de rechtbank Arnhem van 1 juni 2005 houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering van: [naam verweerder], geboren te [plaats] op [datum], wonende te [woonplaats], hierna te noemen verweerder. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 6 januari 2006 en 3 april 2006 de advocaat-generaal en verweerder, bijgestaan door mr. [naam raadsman], advocaat te [plaatsnaam]. Het hof heeft kennis genomen van: - het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank; - voormelde beschikking van de rechtbank; - de akte rechtsmiddel van 9 juni 2005, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Arnhem, waarbij door de officier van justitie hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking - de akte rechtsmiddel van 23 juni 2005, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Arnhem, waarbij namens verweerder hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking; - de akte rechtsmiddel van 6 januari 2006, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Arnhem, waarbij namens verweerder het ingestelde hoger beroep tegen voormelde beschikking werd ingetrokken; - de appelmemorie van de officier van justitie van 13 september 2005; - het proces-verbaal van de raadkamer van dit hof van 6 januari 2006; - de pleitnota van mr. [naam raadsman] voornoemd ter zitting van 3 april 2006; - de overige zich in het dossier bevindende stukken. OVERWEGINGEN 1. Het hoger beroep is door de officier van justitie tijdig ingesteld. Het beroep is in zoverre ontvankelijk. 2. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist dat aan verzoeker een vergoeding wordt toegekend van € 10.000,-- ter zake van materiele en immateriële schade ten gevolge van de ondergane inverzekeringstelling. 3. De officier van justitie heeft als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat ten onrechte een hogere vergoeding dan de gebruikelijke forfaitaire vergoeding aan verweerder is toegekend. 4. De advocaat-generaal heeft in raadkamer primair volhard bij hetgeen in de appelmemorie naar voren wordt gebracht, en subsidiair heeft hij aangevoerd dat het verzoek tot een bedrag van € 10.000,= voor toewijzing vatbaar is. 5. De raadsman van verweerder heeft in raadkamer primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn hoger beroep nu hij bij de behandeling in raadkamer bij de rechtbank heeft aangegeven dat het verzoek tot een bedrag van € 10.000,-- kon worden toegewezen, en verweerder er derhalve op mocht vertrouwen dat de officier van justitie toen dit bedrag door de rechtbank werd toegekend, daarvan geen hoger beroep zou instellen. Door dat toch te doen heeft de officier van justitie gehandeld in strijd met de goede procesorde, aldus de raadsman. 6. Onder omstandigheden kan het aanwenden door het openbaar ministerie van het rechtsmiddel van hoger beroep strijd opleveren met beginselen van een goede procesorde. Daarvan kan onder meer sprake zijn indien door het openbaar ministerie bij verweerder de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat het instellen van hoger beroep door het openbaar ministerie achterwege zal blijven. Indien de rechter in hoger beroep oordeelt dat de aanwending door het openbaar ministerie van het rechtsmiddel van hoger beroep is geschied in strijd met de beginselen van goede procesorde, zal daaraan het gevolg moeten worden verbonden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in het ingesteld hoger beroep (Vgl. HR 1 april 1997, NJ 1998, 287). 7. Aan de enkele omstandigheid dat het openbaar ministeries ter zitting in eerste aanleg heeft aangegeven dat het verzoek tot een bedrag van € 10.000,-- kon worden toegewezen en dit bedrag ook door de rechtbank wordt toegewezen, kan verweerder niet zonder meer de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat het openbaar ministerie geen hoger beroep zal instellen. De omstandigheid dat ook in een verzoekschriftprocedure in hoger beroep in beginsel een volledig nieuw onderzoek plaatsvindt, brengt met zich mee dat in die fase eerder begane vergissingen kunnen worden hersteld. Voor het openbaar ministerie kan er daarom gerede aanleiding bestaan om hoger beroep in te stellen en vervolgens tot een andere beslissing te concluderen. 8. Naar het oordeel van het hof kan verweerder in dit geval geen gerechtvaardigde verwachting ontlenen aan het hiervoor aangehaalde standpunt van het openbaar ministerie ter zitting van de raadkamer van de rechtbank nu dat standpunt sterk afweek van de door het openbaar ministerie in zijn daaraan voorafgaande conclusie ingenomen standpunt, te weten dat in casu de gebruikelijke, veel lagere forfaitaire vergoeding zou moeten worden toegekend. Verweerder heeft daarom rekening moeten houden met de mogelijkheid dat dit gewijzigde standpunt op een vergissing berustte. Het hof is derhalve van mening dat het openbaar ministerie, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 7 is overwogen, ook in zoverre in zijn hoger beroep kan worden ontvangen. 9. De raadsman van verweerder heeft subsidiair betoogd dat in de bijzondere omstandigheden van het geval aanleiding is te vinden om een hogere vergoeding dan € 10.000,-- aan verweerder toe te kennen. 10. Op grond van het bepaalde in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter aan de gewezen verdachte, in het geval de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, een vergoeding toekennen voor schade die hij heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Deze vergoeding vindt ingevolge artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering steeds plaats indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen gronden van billijkheid aanwezig zijn. Naar het oordeel van het hof doet zich een dergelijke situatie hier voor. 11. Het hof acht alle omstandigheden in aanmerking genomen en rekening houdend met de levensomstandigheden van verweerder gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een hogere vergoeding dan de gebruikelijke forfaitaire vergoeding. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van verweerder en de gevolgen die de vrijheidsbeneming voor hem hebben gehad. Het hof zal de gestelde materiele en immateriële schade voor zover die niet moet worden toegerekend aan de vrijheidsbeneming maar aan de wijze van aanhouding en de verdenking van het strafbare feit waarvoor verweerder is aangehouden, afwijzen nu deze buiten het beslissingskader van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering vallen. Op grond van het een en ander acht het hof een vergoeding van € 150,-- per dag wegens ondergane verzekering op haar plaats. Verweerder is op 17 juli 2004 in verzekering en op 23 juli 2004 in vrijheid gesteld. Hij heeft derhalve zes dagen in verzekering verbleven. Dat betekent dat aan hem wordt toegekend een bedrag van € 900,--. 12. Het hof is aldus van oordeel dat de beslissing van de rechtbank vernietigd dient te worden en zal opnieuw recht doen. BESCHIKKENDE Het hof: - vernietigt de beschikking waarvan beroep en kent aan verzoeker toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 900,= (zegge: negenhonderd euro) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan. - wijst af het meer of anders verzochte; - beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op bankrekeningnummer [nummer] t.n.v. derdengeldrekening [naam], o.v.v. dossier [naam verweerder]. Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs E.A.K.G. Ruys, voorzitter, H.Y. Buyne en C.M. Hilverda, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. D. Mientjes, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2006.