Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC7391

Datum uitspraak2007-05-22
Datum gepubliceerd2008-03-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 10343
Statusgepubliceerd


Indicatie

591a Sv: De kosten van rechtsbijstand die door raadsman A en raadsvrouw B in rekening zijn gebracht, worden zeer bovenmatig geacht, zowel wat betreft de gedeclareerde tijd als wat betreft de gehanteerde uurtarieven. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat raadsvrouw B bevestigd heeft dat door haar (kantoor) in verschillende strafzaken van het rekeningenproject rechtsbijstand wordt verleend en dat raadsvrouw B eerst sinds 2003 als advocaat en procureur is ingeschreven. Door het kantoor van raadsvrouw B zijn met verzoeker afspraken gemaakt over een gemiddeld uurtarief van € 335,- en over integrale toepassing van een opslag bij een vrijspraak. Het hof is niet gebonden aan dit soort afspraken. Dergelijke afspraken zijn een keuze van verzoeker die in beginsel voor zijn rekening blijven. Verzoeker heeft gevraagd om rentevergoeding over de opgevoerde kosten van rechtsbijstand. Voor een rentevergoeding is echter in deze procedure geen plaats. Deze rentekosten zijn niet aan te merken als kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Voorts merkt het hof op dat de wettelijke rente in dit geval pas is verschuldigd als de Staat in verzuim is een verschuldigd bedrag te betalen. Dat is pas aan de orde als de rechter tot het oordeel is gekomen dat op gronden van billijkheid aan verzoeker een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand wordt toegekend en de Staat nalatig blijft die vergoeding uit te keren.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Zittinghoudende te Arnhem Pkn: 21-005526-04 Avnr: 10343-06 Het hof heeft gezien het op 4 januari 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van: [naam verzoeker], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], hierna te noemen verzoeker, ingediend door mr. [naam raadsman A], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor de kosten van de raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift. Het hof heeft, na aanhouding van de behandeling ter zitting van 5 december 2006, gehoord in openbare raadkamer van 19 februari 2007 en 2 april 2007 de advocaat-generaal en namens verzoeker, mr. [naam raadsvrouw B], advocaat te [plaatsnaam], kantoorgenote van mr. [naam raadsman A] voornoemd. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal. De uitspraak die eerst was bepaald op 7 mei 2007, heeft het hof nader bepaald op 22 mei 2007 in verband met een andere zaak die op 7 mei 2007 is behandeld en waarin overeenkomstige vraagpunten aan de orde komen waarop eveneens door mr. [naam raadsman A] en mr. [naam raadsvrouw B] is gepleit. OVERWEGINGEN 1. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 12 oktober 2005 is verzoeker vrijgesproken van het hem telastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. 2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk. 3. De advocaat-generaal heeft volhard bij zijn eerdere schriftelijke conclusie dat de gevraagde vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg kan worden toegewezen, maar die in hoger beroep zeer fors gematigd moet worden, terwijl de gevraagde rentevergoeding moet worden afgewezen en voor de behandeling en indiening van het verzoek het forfaitaire bedrag kan worden toegekend. 4. Mr. [naam raadsvrouw B] heeft gepersisteerd bij het verzoek, onder overlegging van de door haar voorgedragen pleitnota. 5. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman. Op grond van artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. 6. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief. 7. De zaak is een van de vele zaken van het zogenaamde rekeningenproject van de Belastingdienst betreffende het niet opgeven bij de aangifte inkomstenbelasting van rente-inkomsten van bankrekeningen die werden aangehouden bij een bank in Luxemburg. Tegen verzoeker is eind 2001 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld ter zake van - kort samengevat - onjuist doen van belastingaangiften. Verzoeker is op 5 februari 2002 gehoord. Op die dag hebben in het kader van een tegen hem geopend gerechtelijk vooronderzoek twee doorzoekingen plaatsgevonden. Verzoeker is ter zake van voornoemde feiten vervolgd. De politierechter in de rechtbank Utrecht heeft ter terechtzitting van 19 juni 2003 de zaak niet behandeld maar deze verwezen naar de meervoudige strafkamer van die rechtbank. Deze kamer heeft de zaak behandeld ter terechtzitting van 24 augustus 2004. De rechtbank heeft verzoeker bij vonnis van 8 september 2004 veroordeeld ter zake van 1) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd, en 2) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd. Tegen dit vonnis heeft verzoeker hoger beroep in gesteld. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van dit hof van 28 september 2005. Het hof heeft verzoeker bij arrest van 12 oktober 2005 van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken. 8. Verzoeker is in eerste aanleg bijgestaan door mr. [naam raadsman C], advocaat te [plaatsnaam], en in hoger beroep door mr. [naam raadsman A] en mr. [naam raadsvrouw B] voornoemd. Mr. [naam raadsman C] heeft voor de door hem verleende rechtsbijstand in totaal aan verzoeker gedeclareerd € 1.161,44. Mr. [naam raadsman A] en mr. [naam raadsvrouw B] hebben aan verzoeker in rekening gebracht: - op 25 januari 2005 over december 2004 € 1.689,80 - op 18 april 2005 over het 1e kwartaal 2005 € 2.647,75 - op 6 juli 2005 over het 2e kwartaal tot 24 juni 2005 € 2.200,31 - op 17 november 2005 over 24 juni 2005 t/m 1 november 2005 € 56.817,68 totaal: € 63.355,54 Verzoeker vraagt vergoeding van deze kosten van rechtsbijstand, totaal een bedrag van € 64.516,98. 9. Het hof heeft ten aanzien van de gevraagde vergoeding ter zake van de kosten voor rechtsbijstand acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. Zoals in het verzoekschrift ook wordt aangegeven, was in deze strafzaak de kernvraag of wettig en overtuigend bewezen kon worden dat verzoeker de rechthebbende was op een bankrekening bij de Kredietbank Luxemburg, met name of daarvoor voldoende bewijs was aangedragen. Anders dan in het verzoekschrift wordt gesteld, was de zaak juridisch noch feitelijk complex of omvangrijk. 10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet het hof aanleiding de kosten van rechtsbijstand die door mr. [naam raadsman C] in rekening zijn gebracht, toe te wijzen tot het gedeclareerde bedrag van € 1.161,44. 11. Voorts is het hof van oordeel gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat de kosten van rechtsbijstand die door mr. [naam raadsman A] en mr. [naam raadsvrouw B] in rekening zijn gebracht, zeer bovenmatig zijn, zowel wat betreft de gedeclareerde tijd als wat betreft de gehanteerde uurtarieven. Daarbij heeft het hof wat betreft de tijd in het bijzonder op het oog dat, nadat in de periode waarop de eerste drie declaraties betrekking hebben ruim vijfeneenhalf uur aan dossierstudie en ruim anderhalf uur advies/opinie van een kantoorgenoot is gedeclareerd, in de laatste declaratie tien uur aan dossierstudie, ruim twaalf uur voor advies/opinie van een kantoorgenoot en ruim 29 uur voor het opstellen van de pleitnota wordt gedeclareerd, terwijl na de terechtzitting in hoger beroep nog ruim tweeënhalf uur aan dossierstudie in rekening wordt gebracht. De uurtarieven lopen op van € 245, -- in de eerste declaratie via € 256,-- en € 312,--, naar in de laatste en veruit grootste declaratie € 557,--, exclusief kantoorkosten en BTW. Bij het oordeel dat de uren en de tarieven zeer bovenmatig zijn, neemt het hof ook in aanmerking dat mr. [naam raadsvrouw B] op 2 april 2007 ter zitting heeft bevestigd dat door haar (kantoor) in verschillende strafzaken van het rekeningenproject rechtsbijstand wordt verleend en dat mr. [naam raadsvrouw B] eerst sinds 2003 als advocaat en procureur is ingeschreven. 12. Ter zitting heeft mr. [naam raadsvrouw B] gewezen op het feit dat door haar kantoor met verzoeker afspraken zijn gemaakt over een gemiddeld uurtarief van € 335,-- (naar het hof begrijpt: exclusief kantoorkosten en BTW) en over integrale toepassing van een opslag bij een vrijspraak. Blijkens de pleitnota heeft deze opslag geleid tot een verhoging van het gedeclareerde bedrag met 50%, te weten € 16.692,--, welk bedrag in de laatste declaratie is doorberekend. Het hof is niet gebonden aan dit soort afspraken. Dergelijke afspraken zijn een keuze van verzoeker die in beginsel voor zijn rekening blijven. Er zijn in dit geval geen gronden van billijkheid om voor genoemde opslag enige vergoeding toe te kennen. 13. Gelet op hetgeen hiervoor omtrent de zaak en de declaraties van mr. [naam raadsman A] en mr. [naam raadsvrouw B] is overwogen, is het hof van oordeel dat deze declaraties geen deugdelijke basis bieden voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van de rechtsbijstand in hoger beroep. Het hof zal de op gronden van billijkheid toe te kennen vergoeding dan ook naar eigen inzicht met inachtneming van de aard, de omvang en de complexiteit van de zaak op basis van redelijkheid en billijkheid bepalen. Dat leidt ertoe dat het hof voor de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep als vergoeding zal toekennen een bedrag van € 10.000,-- (incl. BTW). 14. Verzoeker heeft ook gevraagd om rentevergoeding over de opgevoerde kosten van rechtsbijstand ad € 175,43, berekend tot 31 januari 2006. Ter zitting van 2 april 2007 is het verzoek op dit punt verhoogd tot € 3.782,11, berekend tot die zitting. Voor een rentevergoeding als verzocht is echter in deze procedure geen plaats. Deze rentekosten zijn niet aan te merken als kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Voorts merkt het hof op dat de wettelijke rente in dit geval pas is verschuldigd als de Staat in verzuim is een verschuldigd bedrag te betalen. Dat is pas aan de orde als de rechter tot het oordeel is gekomen dat op gronden van billijkheid aan verzoeker een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand wordt toegekend en de Staat nalatig blijft die vergoeding uit te keren. 15. Ten slotte heeft verzoeker gevraagd om een hogere dan de gebruikelijke forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van dit verzoekschrift, namelijk een bedrag van € 5.000,--, exclusief verschotten en BTW. Dit bedrag is ter zitting van 2 april 2007 verhoogd tot € 7.498,76 (incl. BTW), te vermeerderen € 122,42 rente, derhalve totaal € 7.621,09 (incl. BTW), berekend tot die datum. Het hof ziet geen aanleiding tot het toekennen van een hogere dan de gebruikelijk forfaitaire vergoeding. Het verzoek is niet ingewikkelder of omvangrijker dan andere, soortgelijke verzoeken. Voor zover veel meer tijd gemoeid is geweest met dit verzoek, is dat veroorzaakt door de wijze van declareren van mr. [naam raadsman A] en mr. [naam raadsvrouw B] in de strafzaak en hun werkzaamheden in deze procedure een onderbouwing voor deze wijze van declareren te geven. Zo heeft de inhoudelijk behandeling van het verzoek niet op 19 februari 2007 kunnen plaatsvinden maar pas op 2 april 2007 omdat mr. [naam raadsvrouw B] eerst ter zitting op 19 februari 2007 liet weten ter toelichting van het verzoek een pleitnota van 11 pagina’s te willen voordragen, terwijl zij had kunnen weten dat daarvoor onvoldoende tijd was uitgetrokken. Verder worden de hiervoor genoemde bedragen in belangrijke mate bepaald door het gelet op de aard, de omvang en de complexiteit van het verzoek, zeer bovenmatige uurtarief dat mr. [naam raadsman A] en mr. [naam raadsvrouw B] hanteren. Het hof zal dan ook overeenkomstig de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding in dit geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van dit verzoekschrift toewijzen € 540,= (inclusief BTW). BESCHIKKENDE Het hof: - kent aan verzoeker toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 11.701,44 (zegge: elfduizendzevenhonderdeneen euro en vierenenveertig cent) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan; - wijst af het meer of anders verzochte; - beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op het bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Stichting Derdengelden [naam]. Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2007.