Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC7477

Datum uitspraak2008-03-12
Datum gepubliceerd2008-03-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers547941 AC EXPL 07-6271
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Onrechtmatige klimactie op de Waalbrug te Nijmegen door lid van 'Fathers 4 Justice'. Aansprakelijkheid voor kosten van ter assistentie van de politie ingeschakelde gemeentelijke brandweer. Brandweerwet staat niet in de weg aan verhaal van deze kosten langs privaatrechtelijke weg


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector kanton Locatie Amersfoort zaaknummer: 547941 AC EXPL 07-6271 lh vonnis d.d. 12 maart 2008 inzake de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE NIJMEGEN, gevestigd te Nijmegen, verder ook te noemen de gemeente, eisende partij, gemachtigde: H.J.L. Oomes, tegen: [gedaagde], wonende te [woonplaats], verder ook te noemen [gedaagde], gedaagde partij, gemachtigde: mr. D.G.M. van den Hoogen. Verloop van de procedure De gemeente heeft een vordering ingesteld. [gedaagde] heeft geantwoord op de vordering. De gemeente heeft voor repliek en [gedaagde] heeft voor dupliek geconcludeerd. Hierna is uitspraak bepaald. De vaststaande feiten 1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend althans niet weersproken, neemt de kantonrechter het volgende als vaststaand aan. a. Op zaterdag 15 juli 2006 omstreeks 10.00 uur heeft [gedaagde] onaangekondigd de Waalbrug te Nijmegen beklommen en aan de brug een spandoek bevestigd. [gedaagde] deed dit in het kader van een actie van ‘Fathers 4 Justice’, een organisatie die zich beijvert voor de hervorming van het Nederlandse familierecht, in het bijzonder van het recht van omgang tussen (gescheiden) ouders en hun kinderen. b. Aan de vordering van de gealarmeerde politie om naar beneden te komen, heeft [gedaagde] niet willen voldoen. De politie heeft daarop de Waalbrug voor het verkeer afgesloten. De gemeente heeft haar brandweer ingezet om bijstand te verlenen. Teneinde de politie in staat te stellen om te proberen [gedaagde] te bewegen zijn actie te beëindigen, heeft de brandweer gebruik gemaakt van een hoogwerker. Twee medewerkers van de brandweer zijn aldus vanaf omstreeks 10.30 uur gedurende drie uren in de weer geweest, totdat de politie er omstreeks 13.30 uur in slaagde [gedaagde] van de brug te verwijderen. c. Bij factuur van 2 november 2006 heeft de gemeente aan [gedaagde] de kosten van de inzet van brandweer en hoogwerker in rekening gebracht. [gedaagde] heeft deze factuur, ook na herhaalde sommatie door (de gemachtigde van) de gemeente, onbetaald gelaten. De vordering en de standpunten van partijen 2.1. De gemeente vordert de veroordeling van [gedaagde] om aan haar te voldoen € 493,56, bestaande uit € 400,33 aan hoofdsom, € 18,23 aan wettelijke rente van 11 januari tot 15 oktober 2007 en € 75,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 400,33 vanaf 29 oktober 2007 tot de voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. 2.2. De gemeente legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door op 15 juli 2006, onaangekondigd en ongeoorloofd, de Waalbrug te beklimmen, een spandoek over de weg op te hangen en de aandacht van automobilisten te trekken. Hierdoor heeft hij zowel zichzelf - er stond een sterke wind - als verkeersdeelnemers - wier aandacht werd afgeleid - in gevaar gebracht. Hij heeft zijn actie niet willen beëindigen. De gemeente heeft zich, gezien het gevaar voor de openbare (en verkeers-)veiligheid, genoodzaakt gezien twee brandweerlieden en een hoogwerker in te zetten, om de politie bij te staan [gedaagde] naar beneden te halen. De kosten van deze inzet (die drie uren heeft geduurd) zijn begroot overeenkomstig de door de gemeente indertijd gehanteerde brandweertarieven en komen voor rekening van [gedaagde]. De gemeente heeft [gedaagde] bij brief van 29 september 2006 tot vergoeding van de schade aansprakelijk gesteld en hem gesommeerd om € 400,33 te betalen. 3. [gedaagde] betwist de vordering. Hij erkent op 15 juli 2006 op de Waalbrug een (klim-) actie te hebben gevoerd met de bedoeling daarmee de aandacht van publiek en media te vestigen op het volgens hem en de organisatie ‘Fathers 4 Justice’, waarbij hij is aangesloten, ‘falende omgangsrechtrecht’ in Nederland. Hem stond geen andere weg dan deze open om te bereiken dat omgangsregelingen in Nederland worden nageleefd. Hij diende met zijn actie een gerechtvaardigd belang en beroept zich op de vrijheid van meningsuiting. De actie heeft geen onveilige situatie op de brug doen ontstaan, noch voor hemzelf - hij was voorzien van een deugdelijke klimuitrusting en er was die ochtend niet veel wind -, noch voor verkeersdeelnemers, voor wie het spandoek niet zichtbaar was. De inzet van politie en brandweer was niet noodzakelijk, zeker niet in de omvang waarin deze heeft plaatsgevonden. Het was overbodig de brug af te zetten; dàt - en niet zozeer de actie van [gedaagde] - heeft tot verkeersopstopping geleid. Omdat [gedaagde] met zijn medeactievoerders had afgesproken om de actie tijdig te beëindigen, heeft de politie zonder reden ingegrepen. Daarbij werd excessief geweld gebruikt. De gemeente is opgetreden in de uitoefening van haar publieke taak, zodat de inzet van brandweer en hoogwerker uit de algemene middelen moet worden betaald. De buitengerechtelijke incassokosten zijn niet verschuldigd, omdat [gedaagde] de brief van 29 september 2006 niet heeft ontvangen. De beoordeling van het geschil 4.1. Vast staat dat [gedaagde] op 15 juli 2006 de Waalbrug te Nijmegen heeft beklommen en over de weg een doek heeft gespannen. Nu de gemeente heeft gesteld, en [gedaagde] niet heeft weersproken, dat hem dit niet was toegestaan, levert dit een onrechtmatige daad op. [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht en met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Niet betwist is dat de geschonden norm strekt tot bescherming van het (algemene) belang dat de gemeente zich door de inzet van haar brandweer heeft aangetrokken, en - daarmee - tot bescherming tegen de schade, die de gemeente op [gedaagde] wenst te verhalen. 4.2. De onrechtmatigheid van de (klim-)actie van [gedaagde] wordt niet weggenomen door de aanwezigheid van enige rechtvaardigingsgrond. Het kennelijke doel van de actie was om de aandacht van publiek en media te vestigen op de door [gedaagde] en door ‘Fathers 4 Justice’ als een misstand ervaren situatie dat door toedoen van een van de (gescheiden) ouders geen omgang tussen (een) kind(eren) en de andere ouder tot stand komt en dat uitvoerende overheidsdiensten, zoals de politie, niet bereid zijn daarin te interveniëren. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat hij zich in een zodanige (nood)toestand van conflicterende plichten heeft bevonden dat hij gedrongen was het verbod tot het beklimmen van de Waalbrug te overtreden, teneinde aan een zwaarder wegende maatschappelijke verplichting te kunnen voldoen. Met name is niet aannemelijk geworden dat hij geen mogelijkheden had om, zonder dat hij onrechtmatig handelde, de verlangde aandacht te krijgen. Ook de vrijheid van meningsuiting ontneemt aan de actie van [gedaagde] niet het onrechtmatige karakter, nu die vrijheid niet onbegrensd is en dáár zijn beperking vindt waar onnodige en onevenredige schade aan derden wordt toegebracht. Dat hij geen andere keus had, heeft [gedaagde] niet voldoende gemotiveerd gesteld. 4.3. Met zijn verweer, dat de gemeente heeft gehandeld ter uitvoering van haar publieke taak, werpt [gedaagde] de vraag op of het de gemeente vrij stond om de door haar voor de inzet van brandweer en hoogwerker gemaakte kosten langs privaatrechtelijke weg op hem te verhalen. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Ingevolge artikel 1 lid 4 van de Brandweerwet 1985 dragen burgemeester en wethouders van een gemeente zorg voor ‘het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt’ (sub a.) en ‘het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand’ (onder b.). In het zesde lid van genoemd artikel is de taak van de brandweer uitgebreid tot ‘het beperken en bestrijden van rampen en zware ongevallen als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen’. Op 15 juli 2006 was op de Waalbrug geen sprake van een (dreigende) brand, ramp of (zwaar) ongeval. Het optreden van de gemeentelijke brandweer vond derhalve niet zijn grondslag in de Brandweerwet 1985. Het is daarom niet van betekenis dat deze wet met zich brengt dat verhaal van brandweerkosten langs publiekrechtelijke weg is uitgesloten. Een verhaal langs privaatrechtelijke weg leidt dan ook in het onderhavige geval niet tot een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke regeling, zoals neergelegd in genoemde wet. 4.4. De kantonrechter overweegt in dit verband ook nog het volgende. Uit de parlementaire geschiedenis van de Brandweerwet 1985 blijkt dat de wetgever van oordeel was dat het niet aangaat de kosten van de uitoefening van een kerntaak van de overheid, zoals omschreven in artikel 1 van die wet, langs publiekrechtelijke weg aan burgers in rekening te brengen. Die kosten zouden uit de algemene middelen moeten worden betaald. Gevreesd werd dat verhaal van kosten ertoe zou kunnen leiden dat burgers zich er in voorkomende gevallen van zouden laten weerhouden tot alarmering van de brandweer over te gaan, hetgeen uit een oogpunt van openbaar belang onwenselijk werd gevonden. In een situatie als die welke [gedaagde] op 15 juli 2006 op de Waalbrug heeft doen ontstaan, doet zich dit niet voor. Het komt de kantonrechter daarentegen juist wenselijk voor dat potentiële actievoerders beseffen dat de kosten van de door hun actie noodzakelijke brandweerinzet op hen zullen worden verhaald en dat zij deze financiële consequentie bij hun overwegingen omtrent plaats en vorm van de te voeren actie betrekken. 4.5. Het is van algemene bekendheid dat een actie als die welke [gedaagde] heeft uitgevoerd, veel aandacht van voorbijgangers pleegt te trekken. In het midden kan blijven of het opgehangen spandoek van de weg af zichtbaar was. [gedaagde] heeft namelijk niet gemotiveerd betwist dat zijn actie als geheel veel aandacht van verkeersdeelnemers heeft getrokken. Dat was, naar hij zelf heeft gesteld, ook zijn uitdrukkelijke bedoeling. De kantonrechter neemt als vaststaand aan dat de verkeersveiligheid op de brug door de actie in gevaar is gebracht, doordat automobilisten erdoor werden afgeleid. Dat is besloten de brug af te zetten, is dan ook begrijpelijk. De gemeente spreekt hem echter niet aan tot betaling van de daarmee gemoeide (politie-)kosten. Genoegzaam staat vast dat de gemeente, ook nadat de brug voor het verkeer was afgesloten, voldoende reden had om haar brandweer bijstand te doen verlenen bij de pogingen van de politie om de actie van [gedaagde] te bëeindigen en hem van de brug af te halen, niet zozeer vanwege het gevaar voor [gedaagde] zelf - hij heeft betwist dat er een sterke wind stond en heeft gemotiveerd gesteld dat hij voldoende gezekerd was - als wel vanwege de verkeersproblemen die van de noodzakelijke afsluiting van de brug het gevolg waren. Dat de verkeersopstopping op die zaterdagochtend spoedig zou worden opgeheven, rechtvaardigde de inzet van twee brandweerlieden en een hoogwerker. Die inzet was geenszins disproportioneel. De kantonrechter laat daar of de politie tegen [gedaagde], zoals hij stelt, onnodig geweld heeft gebruikt, omdat dat niet kan afdoen aan de verhaalsvordering van de gemeente, die alleen ziet op de brandweerinzet. Volgens [gedaagde] zijn de politie en de brandweer opgetreden terwijl al duidelijk was dat hij de actie zou beëindigen; hij zou dit met zijn medeactievoerders hebben afgesproken. [gedaagde] heeft echter niet gesteld dat, hoe en op welk moment, hij aan politie of brandweer heeft meegedeeld eigener beweging naar beneden te zullen gaan. Dat de gemeente onnodig kosten heeft gemaakt, is daarom niet komen vast te staan. Een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft [gedaagde] in dit verband niet gedaan. 4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering in hoofdsom kan worden toegewezen, zij het - met correctie van een door de gemeente gemaakte telfout - tot een bedrag van € 400,23. Ingevolge het Besluit Brandweertarieven van de gemeente is [gedaagde] vanaf 30 dagen na dagtekening van de factuur wettelijke rente verschuldigd. De gevorderde wettelijke rente vanaf 11 januari 2007 is derhalve toewijsbaar. De kantonrechter neemt aan dat [gedaagde] de brief van 29 september 2006 niet heeft ontvangen, nu deze niet aan zijn adres [adres] is gestuurd. Dat hem de kennelijk naar hetzelfde verkeerde adres gezonden factuur wèl heeft bereikt, doet daaraan niet af. Eerst vanaf begin mei 2007 is de door de gemeente ingeschakelde deurwaarder zijn brieven naar het juiste adres gaan versturen, zodat er bij de beoordeling van de gevorderde incassokosten van moet worden uitgegaan dat de buitengerechtelijke werkzaamheden beperkt zijn gebleven tot een herhaalde sommatie, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten daarom worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen. 4.7. [gedaagde] wordt, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Beslissing De kantonrechter: veroordeelt [gedaagde] om aan de gemeente tegen bewijs van kwijting te betalen € 418,46 met de wettelijke rente over € 400,23 vanaf 29 oktober 2007 tot de voldoening; veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gemeente, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 286,73, waarin begrepen € 120,-- aan salaris gemachtigde; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. C. Slothouber, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2008.