Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC7911

Datum uitspraak2008-03-27
Datum gepubliceerd2008-03-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/670489-07 (Promis)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongeval veroorzaakt door roekeloos rijden bij hoge mate van alcoholgebruik: een dode en een zwaargewonde. Eerder veroordeeld voor rijden onder invloed en EMA-cursus gevolgd. Onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 18/670489-07 (Promis) datum uitspraak: 27 maart 2008 op tegenspraak raadsman: mr. J. Klopstra V O N N I S van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1980], wonende te [adres en woonplaats]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2008. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd: dat hij op of omstreeks 30 april 2007, in de gemeente Stadskanaal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N366, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, ter plaatse waar voor motorvoertuigen, in verband met wegwerkzaamheden, ter hoogte van hectometerpaal 20.1 een tijdelijke snelheidsbeperking was ingesteld van 70 km/u en welke snelheidsbeperking ter hoogte van hectometerpaal 19.7 verder werd teruggebracht naar 50 km/u, hetgeen ook middels de daarvoor bestemde borden aan weggebruikers kenbaar werd gemaakt, te rijden met een te hoge snelheid en/of niet en/of niet tijdig zijn snelheid, conform die snelheidsbeperking, terug te brengen en/of niet en/of niet tijdig een voor hem rijdende auto op te merken, welke kennelijk snelheid verminderde en/of zijn snelheid al had geminderd en/of (aldus) niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien, waarna (vervolgens) een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voor hem rijdende auto, bestuurd door [slachtoffer 1], tengevolge waarvan deze terecht kwam op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, en daar in botsing kwam met een naderende auto bestuurd door [slachtoffer 2], waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood en/of een ander (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde ruggewervel en/of een breuk(je) onder in de rug, werd toegebracht, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; art 6 Wegenverkeerswet 1994 art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat A. hij op of omstreeks 30 april 2007, in de gemeente Stadskanaal, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Provincialeweg N366, ter plaatse waar voor motorvoertuigen, in verband met wegwerkzaamheden, ter hoogte van hectometerpaal 20.1 een tijdelijke snelheidsbeperking was ingesteld van 70 km/u en welke snelheidsbeperking ter hoogte van hectometerpaal 19.7 verder werd teruggebracht naar 50 km/u, hetgeen ook middels de daarvoor bestemde borden aan weggebruikers kenbaar werd gemaakt, heeft gereden met een te hoge snelheid en/of niet en/of niet tijdig zijn snelheid, conform die snelheidsbeperking, heeft teruggebracht en/of niet en/of niet tijdig een voor hem rijdende auto heeft opgemerkt, welke kennelijk snelheid verminderde en/of zijn snelheid al had geminderd en/of (aldus) niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien, waarna (vervolgens) een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voor hem rijdende auto, bestuurd door [slachtoffer 1], tengevolge waarvan deze terecht kwam op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, en daar in botsing kwam met een naderende auto bestuurd door [slachtoffer 2], door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; art 5 Wegenverkeerswet 1994 althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 30 april 2007, in de gemeente Stadskanaal als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Provincialeweg N366, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers heeft hij, verdachte, ter plaatse waar voor motorvoertuigen, in verband met wegwerkzaamheden, ter hoogte van hectometerpaal 20.1 een tijdelijke snelheidsbeperking was ingesteld van 70 km/u en welke snelheidsbeperking ter hoogte van hectometerpaal 19.7 verder werd teruggebracht naar 50 km/u, hetgeen ook middels de daarvoor bestemde borden aan weggebruikers kenbaar werd gemaakt, gereden met een te hoge snelheid en/of niet en/of niet tijdig zijn snelheid, conform die snelheidsbeperking, teruggebracht en/of niet en/of niet tijdig een voor hem rijdende auto opgemerkt, welke kennelijk snelheid verminderde en/of zijn snelheid al had geminderd, waarna (vervolgens) een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voor hem rijdende auto, bestuurd door [slachtoffer 1], tengevolge waarvan deze terecht kwam op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, en daar in botsing kwam met een naderende auto bestuurd door [slachtoffer 2]; art 19 RVV 1990 B. hij op of omstreeks 30 april 2007, in de gemeente Stadskanaal, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,88 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn; art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 art 5 Wegenverkeerswet 1994 Wijziging tenlastelegging De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging als volgt zal worden gewijzigd: Dat in de 16e regel na “waarover hij de weg kon overzien,” wordt ingevoegd “en/of terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcoholhoudende drank was”. Deze vordering is door de rechtbank op de terechtzitting, gehoord verdachte en de raadsman, toegewezen. Bewijsvraag Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Meer in het bijzonder is de officier van justitie van mening dat verdachte roekeloos rijgedrag kan worden verweten, gelet op de omstandigheden waaronder de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd. Standpunt van de verdediging De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijgedrag nu verdachte wel een zeker verantwoordelijkheidsbesef heeft gehad door eerst een aantal uur te zijn gaan slapen alvorens hij in zijn auto is gestapt. Beoordeling De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL01PF/07-055239 d.d. 22 juni 2007, opgenomen op pagina 9 t/m 12 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten Op 30 april 2007 omstreeks 22.41 uur troffen verbalisanten twee ernstig beschadigde personenauto’s aan op de westelijke zijde van de rijbaan van de voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande provinciale weg, de N366 in de gemeente Stadskanaal. Een derde personenauto, die tevens bij de aanrijding betrokken was, lag in de sloot naast de westelijke zijde van de rijbaan. Een proces-verbaal Verkeers Ongeval Analyse, nummer 30.04.2007.2310.0248 d.d. 13 oktober 2007, inhoudende als relatering van verbalisanten Oorzaak, toedracht en gevolg De bestuurder van de Ford Mondeo reed over de Provinciale weg N366, komende uit de richting Ter Apel. Voor hem in dezelfde richting reed de bestuurder van de Seat. De bestuurder van de Ford reed met een hogere snelheid dan de bestuurder van de Seat en merkte hem kennelijk te laat op. Ter hoogte van hectometerpaal 19,6 raakte de bestuurder van de Ford met de linkervoorzijde de rechterachterzijde van de Seat. Hierdoor raakte de Seat in een dwarsslip naar links en kwam hierdoor dwars op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht. Uit tegenovergestelde richting naderde op dat moment de bestuurder van de Volkswagen Jetta. Deze botste vervolgens tegen de rechterflank van de Seat. Ten gevolge van deze aanrijding overleed de bestuurder van de Seat ter plaatse aan zijn verwondingen. De bestuurder van de Volkswagen bekwam een gebroken ruggenwervel. Lijkschouw Op 30 april 2007 omstreeks 01.30 werd in bijzijn van twee verbalisanten door [naam forensisch geneeskundige], GGD-arts te Groningen in het mortuarium van het ziekenhuis te Stadskanaal de schouw verricht. Hierbij bleek dat het slachtoffer als gevolg van nekletsel en inwendige bloedingen was overleden, welk letsel te herleiden was als gevolg van het ongeval. Conclusie Verbalisanten zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, maar hoofdzakelijk moet worden gezocht in een rij- cq beoordelingsfout van de bestuurder van de Ford Mondeo. Geconcludeerd kon worden dat de bestuurder van de Seat ten tijde van het ongeval dimlicht voerde. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanvulling d.d. 12 maart 2008, inhoudende de relatering van verbalisanten Mocht het snelheidsverschil tussen beide voertuigen gering zijn dan had de Seat een langere tijd nodig gehad om op de rijbaan bestemd voor het overige verkeer te geraken. Gezien het feit dat de Seat kort na de aanrijding op de andere rijbaan terecht was gekomen impliceert dat de Ford een hogere snelheid moet hebben gereden dan de Seat. Een verslag betreffende overlijden van [slachtoffer 1], geboren op 1 januari 1974 te Kosovo, opgemaakt door [naam forensisch geneeskundige], forensisch geneeskundige bij de Hulpverlenings¬dienst Groningen [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van een gebroken nek en inwendige verwondingen in de borstkas. Slachtoffer was op slag dood op de plaats van het ongeval. De verklaring van [slachtoffer 2] d.d. 1 mei 2007, zoals opgenomen in het proces-verbaal nr. PL01PF/07-055239, dossier pagina 16 en 17 Op 30 april 2007 reed ik in mijn Volkswagen Jetta op de N366 in de richting van Musselkanaal. Ik zag dat een auto mij tegemoet reed. Ik zag twee koplampen. Plotseling zag ik een derde koplamp aan de rechterzijde van deze auto. Vanaf mijn positie gezien was dit de linkerzijde van de auto. Ik zag dat de mij tegemoet komende auto op de voor mij bestemde weghelft kwam rijden. Het ging zo snel dat ik geen tijd meer had om te remmen. De auto reed met de rechterzijde naar mij toe. Hij kwam met een boog naar mij toe. Ik heb de auto met mijn auto frontaal geraakt. De verklaring van [slachtoffer 2] d.d. 5 december 2007, zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal nr. PL01PF/07-055239 Ten gevolge van de aanrijding op 30 april 2007 heb ik mijn wervel lumbaal 4 gebroken. Ik heb ongeveer 3 maanden in bed moeten liggen en heb nog 2 maanden fysiotherapie moeten ondergaan. De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2008 Op 30 april 2007 heb ik ’s middags tot een uur of zes bier gedronken. Daarna heb ik iets gegeten en ben ik rond zeven uur ’s avonds naar bed gegaan. Ik heb ongeveer twee uur geslapen en ben omstreeks kwart voor tien die avond in mijn auto, een Ford Mondeo gestapt om naar mijn werk in Sappemeer te gaan. Ik wist dat men op de N366 met wegwerkzaamheden bezig was en dat er een snelheidbeperking gold. Ik heb de auto voor mij niet gezien. Het klopt dat ik een EMA-curus heb gevolgd. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL01PF/07-055239 d.d. 2 mei 2007, opgenomen op pagina 18 t/m 20 van dossier nr. PL01PF/07-005384 d.d. 22 juni 2007, inhoudende de verklaring van verdachte zoals afgelegd op 1 mei 2007 Ik reed op de N366 richting Stadskanaal. Een geschrift, te weten een door [naam forensisch geneeskundige], forensisch geneeskundige, ondertekend formulier waarin zakelijk weergegeven is vermeld dat [naam forensisch geneeskundige] op 1 mei 2007, om 01.10 uur bloed heeft afgenomen van verdachte. Op het formulier is een zegel geplakt met de naam van verdachte en het nummer 568960. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 mei 2007, opgemaakt door [naam deskundige] Het resultaat van de analyse van het bloed in de buisjes met zegelnummer 568960 en voorzien van de naam [naam verdachte] bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, 1.88 mg alcohol per ml bloed. De rechtbank merkt ten aanzien van de bewezenverklaring nog het volgende op. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte ter plaatse waar voor motorvoertuigen, in verband met wegwerkzaamheden, ter hoogte van hectometerpaal 20.1 een tijdelijke snelheidsbeperking was ingesteld van 70 km/u en welke snelheidsbeperking ter hoogte van hectometerpaal 19.7 verder werd teruggebracht naar 50 km/u, hetgeen ook middels de daarvoor bestemde borden aan weggebruikers kenbaar werd gemaakt, te rijden met een te hoge snelheid en niet en/of niet tijdig conform die snelheidsbeperking zijn snelheid heeft teruggebracht. Dit blijkt niet uit de zich in het dossier bevindende gegevens, noch kan het daaruit worden afgeleid. Verdachte heeft weliswaar bij de politie verklaard dat hij rijdend over de N366, met een snelheid van 100 km/u reed, maar naar het oordeel van de rechtbank moet deze verklaring, bezien in de context waarin deze is afgelegd en in aanmerking genomen hetgeen verdachte daaromtrent ter zitting heeft verklaard, veeleer worden gezien als een uitvloeisel van de bij verdachte bestaande wetenschap dat de N366 een autoweg is en dat hij daar 100 km/u mag rijden en op die weg dan ook met die snelheid rijdt. Verdachte heeft eveneens verklaard zich van het ongeval niets te kunnen herinneren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij de beoordeling van verdachtes verklaring omtrent de door hem ten tijde van het ongeval gereden snelheid, de nadruk niet op zijn bevestiging maar veleer op het gebrek aan zijn eigen kennis/herinnering en daardoor ingegeven twijfels/veronderstellingen moet worden gelegd. Ook overigens is geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat verdachte op het moment van de aanrijding 100 km/u, dan wel met een hogere dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid reed (voornoemd proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse d.d. 13 oktober 2007 en het proces-verbaal van aanvulling d.d. 12 maart 2008 houden op dit punt slechts vermoedens in, waaraan niet de gebruikelijke berekeningen ten grondslag zijn gelegd). Nu zulks niet kan worden bewezen, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken. Niettegenstaande hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte roekeloos heeft gereden. Roekeloosheid vereist dat een of meer gedragingen van de dader worden aangewezen die erop duiden dat door hem welbewust onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door te gaan autorijden na het gebruik van zo’n grote hoeveelheid alcohol dat het promillage zoals aangetroffen in zijn bloed (1.88), welke bloedproef eerst heeft plaatsgevonden ruim 7 uur nadat verdachte volgens zijn eigen verklaring het laatste biertje had gedronken, ruim drie keer de toegestane hoeveelheid (0,5) behelst, welbewust het onaanvaardbare risico genomen dat hij een verkeersongeval zou veroorzaken. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcohol onder meer het (rij-)gedrag, de oplettendheid en het reactievermogen negatief beïnvloedt. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat een botsing op een auto(snel)weg tussen twee rijdende auto’s vaak zeer ernstige gevolgen heeft. Verdachte moet zich er dan ook bewust van zijn geweest dat het gaan autorijden na het gedronken hebben van vele biertjes tot zeer ernstige gevolgen zou kunnen leiden. Dit geldt voor verdachte temeer nu hij eerder, in 2000, in verband met het rijden onder invloed de Educatie Maatregel Alcohol heeft moeten volgen. Door dit roekeloze rijgedrag heeft verdachte kennelijk met een veel hogere snelheid dan de voor hem rijdende Seat gereden en niet of niet tijdig de voor hem rijdende auto – waarvan vaststaat dat deze zijn dimlicht voerde en waarvan de achterlichten functioneerden ten tijde van het ongeval en normaal zichtbaar moeten zijn geweest terwijl geen sprake was van bijzondere c.q. slechte weersomstandigheden – opgemerkt. Gebleken is evenwel dat verdachte niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien, en tegen de (achterzijde van de) auto van [slachtoffer 1] is aangereden. Hierdoor is deze laatste haaks op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer terecht gekomen, waarop [slachtoffer 2] die in zijn Volkswagen uit de tegenovergestelde richting kwam, tegen de rechterzijde van de auto met daarin [slachtoffer 1] is aangereden. Ten gevolge hiervan is [slachtoffer 1] overleden en heeft [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel bekomen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat hij op 30 april 2007, in de gemeente Stadskanaal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Provincialeweg N366, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos te rijden en niet of niet tijdig zijn snelheid terug te brengen en/of niet of niet tijdig een voor hem rijdende auto op te merken, en aldus niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien, terwijl hij, verdachte, onder invloed van alcoholhoudende drank was, waarna vervolgens een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die voor hem rijdende auto, bestuurd door [slachtoffer 1], tengevolge waarvan deze terecht kwam op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, en daar in botsing kwam met een naderende auto bestuurd door [slachtoffer 2], waardoor [slachtoffer 1] werd gedood en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk onder in de rug, werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het feit Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, en Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid van verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings¬gronden aanwezig worden geacht. Strafoplegging Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht, alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 5 jaar. Standpunt van de verdediging Door de raadsman is aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf buitenproportioneel is. Hierin wordt onvoldoende rekening gehouden met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Er wordt met deze eis volledig voorbij gegaan aan de gevoelens van verdachte die de bewuste dag werd geconfronteerd met het grote verdriet over het overlijden van zijn zusje die in 2004 ten gevolge van een verkeersongeval is verongelukt. Bovendien wordt met deze eis geen rekening gehouden met verdachtes toekomstperspectieven. Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het aangaande zijn persoon opgemaakte voorlichtingsrapport d.d. 19 februari 2008, en het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 november 2007, alsmede de vordering van de officier van justitie. Vrijheidsstraf Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan roekeloos en zeer onverantwoordelijk rijgedrag door na het gebruik van een enorm grote hoeveelheid alcohol achter het stuur te gaan zitten als gevolg waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel aan een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt een dergelijk strafbaar handelen, terwijl het een ongeval betreft met de hierna te noemen gevolgen, in overeenstemming met de landelijke gehanteerde oriëntatiepunten straftoemeting een gevangenisstraf van zeer lange duur dient te worden opgelegd. Verdachte heeft door zijn roekeloze rijgedrag de dood van [slachtoffer 1] veroorzaakt. Verdachte heeft hiermee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van deze man. Voor hen heeft het noodlottige ongeval geleid tot grote en onomkeerbare gevolgen, wat ook blijkt uit hetgeen daaromtrent door de vriendin van het slachtoffer is opgemerkt in de schriftelijke slachtofferverklaring die zij ter zitting heeft uitgesproken. Hier komt nog bij dat door het ongeval ook nog aan een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij na zó ontzettend veel alcohol te hebben gedronken zich als bestuurder van een motorvoertuig op de weg heeft begeven en aldus in het geheel geen rekening heeft gehouden met de gevaren en risico’s die dit voor zijn medeweggebruikers oplevert. De rechtbank betrekt hierbij ook nog het feit dat uit voornoemd uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte al eens eerder is veroordeeld voor rijden onder invloed, waarna hij, zo heeft hij ter terechtzitting verklaard, de Educatieve Maatregel Alcohol (EMA) cursus heeft gevolgd. Verdachte moet zich aldus meer dan bewust zijn geweest van de risico’s van dergelijk (rij)gedrag Aan de andere kant neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, zoals blijkt uit hetgeen hij ter zitting heeft verklaard, zeer aangedaan is door hetgeen hij heeft aangericht, en dat verdachte de wetenschap dat hij door zijn roekeloze rijgedrag de dood van een ander op zijn geweten heeft, zijn verdere leven met zich mee zal moeten dragen. Dit klemt temeer nu verdachte zijn zusje in 2004 heeft verloren als gevolg van een verkeersongeval. De rechtbank heeft ook begrip voor de problemen die verdachte na dit overlijden van zijn zusje heeft gekregen. Dat hij die problemen verzacht door te gaan drinken is een keuze waarin verdachte vrij is. De rechtbank heeft echter allerminst begrip voor het feit dat verdachte als gevolg van deze keuze onder invloed van alcohol is gaan autorijden. De rechtbank houdt voorts nog rekening met het feit dat verdachte ter terechtzitting overtuigend heeft betoogd dat hij sinds het ongeval geen alcohol meer heeft gedronken en zich onder behandeling heeft laten stellen bij het AFPN. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank overweegt in dit verband dat als gevolg van verdachtes roekeloze rijgedrag niet alleen een dodelijk slachtoffer is gevallen maar ook een zwaargewonde, en dat hij zich zelfs na het gevolgd hebben van een EMA-cursus niet vooraf rekenschap heeft gegeven van het ontoelaatbare en maatschappelijk verwerpelijke van zijn gedrag. Vanwege dit laatste ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. Ontzegging van de rijbevoegdheid De rechtbank acht voorts een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op haar plaats omdat verdachte door het plegen van het bewezen- en strafbaar verklaarde de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar heeft gebracht en naar het oordeel van de rechtbank gelet op de normhandhaving niet kan worden afgezien van een ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen, dat verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens het handelen in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING De rechtbank: Verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar. Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. Verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: - een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren; - ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren. Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest, voordat deze uitspraak voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, op de duur van die ontzegging in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. P.H.M. Smeets, voorzitter, G. Laman en L.T. de Jonge, in tegenwoordigheid van mr. K.A. de Groot, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2008.