Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC8194

Datum uitspraak2008-03-19
Datum gepubliceerd2008-03-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/604101-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

artikel 5 Wegenverkeerswet, op kruising afslaan en geen voorrang verlenen aan een bromfietser


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/604101-07 Datum uitspraak: 19 maart 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Irak), wonende te [woonadres], [woonplaats], Raadsvrouwe: mr. H.S.K. Jap-a-Joe. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2008. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat er in de onderhavige situatie sprake is geweest van één enkele verkeersfout: het niet verlenen van voorrang door verdachte aan het slachtoffer en dat niet is gebleken dat verdachte anderszins een verkeersfout heeft gemaakt. Nu er overigens geen sprake is van aan verdachte te verwijten gedragingen, volgt uit de bewijsmiddelen niet dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De bewezenverklaring De raadsvrouwe heeft onderbouwd en gemotiveerd aangevoerd dat haar cliënt tevens vrijgesproken dient te worden van het subsidiair ten laste gelegde feit. De raadsvrouwe merkt op dat uit het proces-verbaal blijkt dat de bromfiets van het slachtoffer niet voldeed aan de daaraan wettelijk gestelde eisen en dat de constructiesnelheid daardoor verhoogd kon worden tot 60 km/u. De raadsvrouwe stelt dat de feitelijke toedracht van het ongeval niet is vast komen te staan en dat niet uit te sluiten valt dat het slachtoffer met hoge snelheid reed waardoor haar cliënt, die eerst een vrije kruising waarnam, abrupt werd geconfronteerd met de bromfiets van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer op zijn bromfiets te hard heeft gereden. Het slachtoffer heeft zelf verklaard dat hij niet meer weet wat zijn snelheid was en dat hij bij het naderen van de kruising afremde. Voorts hebben zowel verdachte als een getuige niets verklaard over de snelheid van de bromfiets nu zij deze niet of op het laatste moment hebben zien en horen aankomen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de raadsvrouwe niet aannemelijk heeft gemaakt dat het slachtoffer op zijn bromfiets harder heeft gereden dan de toegestane snelheid. De rechtbank overweegt hierbij dat het enkele feit dat een voertuig harder kan rijden dan wettelijk is toegestaan niet betekent dat er te hard gereden is. De rechtbank is voorts van mening dat verdachte de bromfiets had moeten en kunnen zien, zelfs indien deze harder dan de maximaal toegestane snelheid had gereden, nu het ongeval zich op klaarlichte dag heeft afgespeeld en de kruising ter plaatse, zoals blijkt uit het proces-verbaal, vrij en zeer overzichtelijk was, zelfs als zich personen op straat bevonden die uit de school kwamen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld. Subsidiair hij op 22 maart 2007, te Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Aziëlaan, gekomen op de kruising van voornoemde weg met de Columbuslaan, naar links is afgeslagen en daarbij een hem, verdachte, over voornoemde Aziëlaan tegemoetkomende bestuurder van een bromfiets niet voor heeft laten gaan, en vervolgens in aanraking is gekomen met die bromfiets, door welke gedraging gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd; Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het proces-verbaal Verkeersongevallen Analyse . Uit het proces-verbaal blijkt dat de kruising Azielaan/Columbuslaan te Utrecht ter plaatse overzichtelijk is en dat verdachte onbelemmerd zicht heeft gehad op het hem tegemoetkomende verkeer. De verklaring van [aangever] Getuige heeft verklaard dat hij op 22 maart 2007 omstreeks 15.50 uurop zijn bromfiets over de Azielaan te Utrecht reed in de richting van de kruising met de Columbuslaan. Op de kruising wilde hij rechtdoor rijden en zag uit tegenovergestelde richting een auto naderen. Getuige minderde snelheid en zag dat de auto ook snelheid minderde waardoor hij dacht dat de auto hem voor zou laten gaan. Vervolgens sloeg de auto toch linksaf en ondanks dat getuige remde kon hij een aanrijding niet voorkomen. In een schriftelijke verklaring geeft het slachtoffer aan dat hij ten gevolge van het ongeval een lapverwonding aan zijn linkeronderbeen heeft opgelopen, hij hieraan 4 maal is geopereerd en dat hij bij de laatste operatie een huidtransplantatie heeft ondergaan waaraan hij een groot litteken heeft overgehouden. Voorts is hij na het ongeluk 6 weken niet naar school geweest en heeft het ongeval grote psychische gevolgen voor hem gehad. De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 maart 2008 – zakelijk weergegeven -: Ik stond op 22 maart 2007 geparkeerd op de Azielaan te Utrecht, vlakbij de kruising met de Columbuslaan. Ik reed weg in de eerste versnelling in de richting van de kruising, ik wilde op de kruising linksaf slaan. Ik zag dat de kruising vrij was. Ik reed de kruising op en draaide naar links, op dat moment zag ik de brommer aankomen rijden. Het ging zo snel dat ik niets meer kon doen. Op het moment dat ik de brommer zag en hoorde was die al bij mij. Uit de klap die volgde heb ik afgeleid dat de brommer hard heeft gereden. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder subsidiair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is met een geringe snelheid een kruising opgereden om vervolgens linksaf te slaan. Verdachte heeft daarbij, om een onbekend gebleven reden, de hem tegemoetkomende bromfietser niet of te laat opgemerkt en geen voorrang verleend, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen de auto van verdachte en de bromfiets van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het ongeval een ernstige verwonding opgelopen aan zijn linker onderbeen. Verdachte heeft hierdoor gevaar op de weg veroorzaakt. De rechtbank rekent verdachte dit aan. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 februari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake verkeersdelicten. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het onder primair ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken en ter zake van het onder subsidiair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-: - een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis; - ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke geldboete als na te melden passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis aangegeven dat zij rekening heeft gehouden met de ernst van de verwonding van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat – in het onderhavige geval - de ernst van het letsel van het slachtoffer niet redengevend mag zijn voor de strafmaat. De rechtbank is voorts van oordeel dat de door verdachte gemaakte verkeersfout niet van een zodanige aard is dat deze een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid rechtvaardigt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid niet aan de orde is nu er in casu niet gebleken is van enig onverantwoord rijgedrag en/of handelen van verdachte en dat ook het strafblad van verdachte hiertoe geen aanleiding geeft. De toepasselijke wettelijke voorschriften Behalve op het reeds vermelde wetsartikel is de op te leggen straf voorts gegrond op de artikelen 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van € 500,00 (zegge vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen. Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 5 maandelijkse termijnen van elk € 100,00. Dit vonnis is gewezen door mrs. R.P.G.L.M. Verbunt, M.J. Veldhuijzen en P.J.G. van Osta, bijgestaan door G. van Engelenburg als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2008.