Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC8272

Datum uitspraak2008-03-11
Datum gepubliceerd2008-04-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 11382-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

591a Sv: Nu het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de strafvervolging wegens schending van de redelijke termijn en de rechter alleen om die reden geen oordeel heeft geveld over de gedragingen van verzoeker, acht het hof zich vrij acht te slaan op het feit dat verzoeker welbewust tot deze gedragingen is gekomen die in de strafzaak op zichzelf niet ter discussie hebben gestaan, en daarmee de strafvervolging aan zichzelf te wijten heeft en deze over zich heeft afgeroepen.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Pkn: 21-001164-05 Avnr: 11382-06 Het hof heeft gezien het op 12 december 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van: [naam verzoeker], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], hierna te noemen verzoeker, ingediend door mr. [naam raadsman], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor de kosten van de raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift en het gelijktijdig ingediend verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 12 februari 2008 de advocaat-generaal. Verzoeker en zijn raadsman zijn hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen. Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal, het proces-verbaal van de zitting van 8 oktober 2007, van de tussenbeslissing van dit hof van 6 november 2007 en van de brief van mr. [naam raadsman] van 5 februari 2008 naar aanleiding van de tussenbeslissing van dit hof. OVERWEGINGEN 1. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 30 oktober 2006 is het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair en 4 primair en subsidiair tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging wegens schending van de redelijke termijn. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. 2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk. 3. De advocaat-generaal heeft volhard bij de eerdere schriftelijke conclusie, met dien verstande dat er volgens hem thans geen aanleiding meer bestaat het aantal declarabele uren te matigen. 4. De raadsman heeft gepersisteerd bij het verzoek, met dien verstande dat verzoeker zich conformeert aan het beleid van het hof dat de gedeclareerde reistijd van de raadsman slechts voor de helft dan wel voor het halve uurtarief in aanmerking wordt genomen. 5. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman. Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. 6. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief. 7. Het hof heeft ten aanzien van de gevraagde vergoeding ter zake van de kosten voor rechtsbijstand in eerste aanleg en in hoger beroep ad € 21.276,44 acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. De zaak was juridisch noch feitelijk complex. Dat brengt het hof tot het oordeel dat de gedeclareerde tijd bovenmatig geacht moeten worden. Daarnaast komt overeenkomstig het beleid van het hof de gedeclareerde reistijd slechts voor de helft voor vergoeding in aanmerking. Het hof ziet geen aanleiding om in dit geval van dit beleid af te wijken. 8. Voorts ziet het hof in de aan de vervolging van verzoeker ten grondslag liggende gedragingen, bestaande - kort samengevat en omfloerst gezegd - in het op een website in zeer negatieve zin uitlaten over met naam en toenaam genoemde opsporingsambtenaren, aanleiding om de gevraagde vergoeding in de kosten van de raadsman slechts gedeeltelijk toe te kennen. Verzoeker is welbewust gekomen tot deze gedragingen die in de strafzaak op zichzelf niet ter discussie hebben gestaan, en heeft daarmee de strafvervolging aan zichzelf te wijten en deze over zich afgeroepen. Het hof acht zich ook vrij hierop acht te slaan nu het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de strafvervolging wegens schending van de redelijke termijn en de rechter alleen om die reden geen oordeel heeft geveld over die gedragingen. 9. Het hof zal daarom, alle omstandigheden in aanmerking genomen, op gronden van billijkheid als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toekennen een bedrag van € 10.000,= (inclusief BTW). 10. Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding kan in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van dit verzoekschrift worden toegewezen € 540,= (inclusief BTW). BESCHIKKENDE Het hof: - kent aan verzoeker toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 10.540,= (zegge: tienduizendvijfhonderdveertig euro) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan; - wijst af hetgeen meer of anders is verzocht; - beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op het bankrekeningnummer [nummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden [naam]. Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.P. Snijder, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2008.