Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC8296

Datum uitspraak2008-03-27
Datum gepubliceerd2008-04-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers106.011.258/01 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof heeft kennis genomen van de brief van de KNB van 21 juni 2006 gericht aan de oud-notaris, onder meer inhoudende Het bestuur heeft besloten, indien niet ondubbelzinnig binnen 20 dagen na dagtekening van deze brief uit een verklaring van de heer [naam] is gebleken dat zijn vordering is voldaan, een klacht tegen u in te dienen bij de kamer van toezicht in uw voormalig arrondissement wegens onzorgvuldig handelen van u als notaris door onvoldoende toezicht op (één van) uw medewerkers en als oud notaris door niet mee te werken aan het uit de weg helpen van de problemen. . Naar het oordeel van het hof behoort het klachtrecht – gelet op het bepaalde in artikel 98 lid 1 Wna – niet te worden aangewend als een drukmiddel, zeker niet waar het gaat – zoals in dit geval – om de voldoening van een vordering waarvan de gegrondheid niet boven redelijke twijfel verheven is.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 27 maart 2008 in de zaak onder nummer 106.011.258/01 NOT van: MR[naam], oud- notaris te [plaats], wonende te [adres], APPELLANT, tegen KONINKLIJKE NOTARIËLE BEROEPSORGANISATIE, gevestigd te ‘s-Gravenhage, GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: mr. G.L. Maaldrink. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Namens appellant, verder te noemen de oud-notaris, is bij een op 5 juli 2007 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Almelo, verder te noemen de kamer, van 7 juni 2007, waarbij geïntimeerde, verder ook te noemen de KNB, gedeeltelijk niet ontvankelijk is verklaard in haar klacht en die klacht voor het overige gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel aan de oud-notaris. 1.2. Op 30 augustus 2007 is van de zijde van de oud-notaris een aanvullend verzoekschrift ter griffie van het hof ingekomen. 1.3. Van de zijde van de KNB is op 27 september 2007 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen. 1.4. Van de zijde van de oud-notaris is op 7 februari 2008 nog een aanvullend stuk met een aantal producties ter griffie van het hof ingekomen. 1.5. Ten slotte is van de zijde van de KNB op 11 februari 2008 een brief met een productie ter griffie van het hof ingekomen. 1.6. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 februari 2008, alwaar zijn verschenen de oud-notaris, alsmede mr. R.I. Wisse namens het bestuur van de KNB, vergezeld van de gemachtigde van de KNB. De oud-notaris, mr. Wisse en de gemachtigde hebben het woord gevoerd, de gemachtigde aan de hand van een pleitnotitie. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten 3.1. Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat, behoudens het navolgende. 3.2. Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de KNB naar voren gebracht dat pas op 28 oktober 2004 een bedrag van € 15.252, 14 is overgemaakt van de rekening van mr.[naam], naar de rekening [naam], verder te noemen [naam]. Het hof zal hiermee bij de beoordeling – voor zover relevant – rekening houden. 4. Het standpunt van de KNB 4.1. De KNB verwijt de oud-notaris dat er gedurende zijn ambtsperiode en onder zijn verantwoordelijkheid fl 124.957, 12 van de derdenrekening van de oud-notaris is afgeboekt ten nadele van [naam] waarbij – tenminste – onduidelijkheid is ontstaan over de rechtmatigheid van de opname door een medewerker van de oud-notaris van een deel van voormeld bedrag. 4.2. Eveneens wordt de oud-notaris verweten dat hij thans onzorgvuldig handelt door niet zijn medewerking te willen verlenen aan het oplossen van de problemen met betrekking tot de gelden van [naam]. In dat verband betwist de oud-notaris zijn verantwoordelijkheid voor de schade die gedurende zijn fungeren als notaris is ontstaan. 5. Het standpunt van de oud-notaris 5.1. De oud-notaris betwist ten stelligste de stellingen van de KNB en verweert zich als volgt. 5.2. De oud-notaris heeft betoogd dat noch de oude noch de nieuwe Wet op het notarisambt (verder Wna) op hem van toepassing is, omdat hij sinds 1 juni 1999 is gedefungeerd, terwijl de nieuwe Wna op 1 oktober 1999 in werking is getreden en de oude Wna geen overgangsrecht kent. 5.3. Voorts beroept de oud-notaris zich op de verjaring van het klachtrecht en op de onbevoegdheid van de kamer, aangezien de civiele rechter in deze zaak bevoegd zou zijn. Ook heeft de oud-notaris opgemerkt dat hij niet verder wilde overleggen met de KNB en zijn ambtsopvolger mr.[naam] vanwege de houding van laatstgenoemde jegens hem, oud-notaris. 5.4 Ten slotte beklaagt de oud-notaris zich erover dat mr. E.R. Willems niet aan de behandeling van de klacht tegen hem had mogen deelnemen, maar zich had behoren te verschonen, omdat het destijds tussen de kantoren van de oud-notaris en mr. Willems niet boterde. 6. De beoordeling 6.1. Voor zover de oud-notaris zich beklaagt over de behandeling in eerste aanleg, in het bijzonder over de deelname daaraan van mr. Willems als (notaris)lid van de kamer, geldt het volgende. Nu de oud-notaris klager spreekt van een ‘mogelijke wraking’ van mr. Willems en door hem is verklaard dat van een verzoek tot wraking geen sprake is geweest, zal het hof ook daarvan uitgaan. 6.2. Met betrekking tot de bezwaren van de oud-notaris tegen de deelname van mr. Willems aan de behandeling van de klacht in eerste aanleg overweegt het hof voorts dat artikel 107 lid 4 Wna inhoudt dat de zaak in volle omvang opnieuw door het hof wordt behandeld. Daardoor heeft de oud-notaris geen belang meer bij dit bezwaar, wat er overigens ook van zij. 6.3. Tijdens de mondeling behandeling ter terechtzitting van het hof heeft de gemachtigde van de KNB het klachtonderdeel zoals genoemd in rubriek 4.2. van deze beslissing ingetrokken. Dit leidt er toe dat dit klachtonderdeel niet meer aan het oordeel van het hof is onderworpen en derhalve geen bespreking meer behoeft. 6.4. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot de opname van fl 124. 957,12 van de derdenrekening ten laste van de gelden van [naam] is het hof van oordeel dat de KNB deze klacht binnen de daartoe gestelde termijn van artikel 99 lid 12 Wna heeft ingediend, nu de KNB heeft verklaard – hetgeen door de oud notaris niet wordt betwist – pas op 13 juni 2005 kennis te hebben genomen van financiële problematiek van de oud-notaris, toen er een verzoek tot bemiddeling kwam van de advocaat van [naam], mr. M.E.M. Sanders. De termijn voor het indienen van een klacht is dan ook op die dag aangevangen. De klachtbrief is gedateerd 17 augustus 2006, zodat deze brief binnen de gestelde termijn van artikel 99 lid 12 Wna bij de kamer is ingekomen. De KNB is mitsdien ontvankelijk in de klacht, voor zover in hoger beroep nog aan de orde. 6.5. Het hof is van oordeel dat de klacht van de KNB gegrond is. De oud-notaris is tekort geschoten in de controle van de derdenrekening. Hoewel de oud-notaris heeft betoogd dat destijds tijdens zijn afwezigheid als protocol bij opnamen van de derdenrekening gold dat twee handtekeningen van daartoe bevoegde personen verplicht waren, had het op de weg van de oud-notaris gelegen om deze onttrekkingen op hun rechtmatigheid te controleren, hetgeen niet is geschied. Dit geldt te meer nu uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat dergelijke onttrekkingen zich over een langere periode hebben voorgedaan zonder dat is gebleken dat de oud-notaris zich hiervan bewust is geweest. Daarom kan geconcludeerd worden dat de oud-notaris in gebreke is gebleven inzake de controle van de derdenrekening en van het handelen van zijn personeel. Dit nu kan de oud-notaris worden verweten. De klacht is gegrond. 6.6. Ofschoon het gedefungeerd zijn van een notaris aan het opleggen van een maatregel niet in de weg staat bij gegrond bevinding van een tegen deze ingediende klacht, is het hof in dit geval van oordeel, mede gelet op het tijdsverloop tussen het moment van defungeren van de oud-notaris in 1999 en de indiening van de klacht door de KNB in 2006, het opleggen van een maatregel achterwege kan blijven. Het hof zal de beslissing – behoudens de daarin vervatte feiten - van de kamer vernietigen nu de KNB het klachtonderdeel zoals genoemd in rubriek 4.2. heeft ingetrokken. 6.7. Aan het vorenstaande voegt het hof nog het navolgende toe. Het hof heeft kennis genomen van de brief van de KNB van 21 juni 2006 gericht aan de oud-notaris, onder meer inhoudende Het bestuur heeft besloten, indien niet ondubbelzinnig binnen 20 dagen na dagtekening van deze brief uit een verklaring van de heer [naam] is gebleken dat zijn vordering is voldaan, een klacht tegen u in te dienen bij de kamer van toezicht in uw voormalig arrondissement wegens onzorgvuldig handelen van u als notaris door onvoldoende toezicht op (één van) uw medewerkers en als oud notaris door niet mee te werken aan het uit de weg helpen van de problemen. . Naar het oordeel van het hof behoort het klachtrecht – gelet op het bepaalde in artikel 98 lid 1 Wna – niet te worden aangewend als een drukmiddel, zeker niet waar het gaat – zoals in dit geval – om de voldoening van een vordering waarvan de gegrondheid niet boven redelijke twijfel verheven is. 6.8. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - vernietigt de bestreden beslissing, behoudens de daarin vervatte vaststelling van de feiten, en in zoverre opnieuw rechtdoende: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan de oud-notaris geen maatregel op. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en G. Kleykamp–van der Ben en in het openbaar uitgesproken op donderdag 27 maart 2008 door de rolraadsheer. KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ALMELO Klachtzaak: 15 06 Wna UITSPRAAK inzake: Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, gevestigd te Den Haag, klaagster; tegen: mr. [naam], oud-notaris te [plaats], hierna te noemen de oud-notaris, raadsman: mr. M. van Kan, advocaat te Zutphen. 1 Verloop van de procedure Op 17 augustus 2006 heeft klaagster een klacht ingediend bij de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Almelo, hierna te noemen de Kamer. De oud-notaris heeft zich verweerd bij schrijven van 19 oktober 2006. Klaagster heeft gerepliceerd bij brief van 29 november 2006 en door de oud-notaris is gedupliceerd bij brief van 31 december 2006. Ook heeft de oud-notaris bij brief van 14 maart 2007 nog aanvullend gereageerd. De klachtzaak is ter zitting van 29 maart 2007 behandeld. De behandeling heeft plaatsgevonden tezamen met de behandeling van de klachtzaak, met het kenmerk 01 07 Wna, van de oud-notaris tegen mr.[naam], notaris te [plaats]. Na de zitting zijn de klachtzaken weer gescheiden. Klaagster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.H.F. Wilmink, bestuurslid, en mr. M.W.E. van Esch, klachtbehandelaar in dienst van klaagster. De oud-notaris is in persoon verschenen tezamen met zijn raadsman. 2 Toetsingskader In deze klachtzaak dient te worden beoordeeld of de oud-notaris heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de Wet op het notarisambt (Wna). 3 Feiten Gelet op hetgeen klaagster en de oud-notaris over en weer hebben verklaard en gelet op door hen overgelegde stukken, gaat de Kamer uit van de volgende feiten. • De oud-notaris heeft is tot 1 juni 1999 werkzaam geweest als notaris te [plaats]. • Ten tijde van het fungeren van de oud-notaris als notaris, was [naam] een medewerker van de notaris. • Het protocol van de oud-notaris is overgegaan naar notaris mr.[naam]. • [naam] is op en na 1 juni 1999 werkzaam gebleven bij het notariskantoor, vanaf dat moment notariskantoor [naam]. • Op 26 februari 1996 he[naam] een onroerende zaak verkocht en geleverd via het kantoor van de oud-notaris. • De ontvangen koopsom ad fl. 134.982,37 is op verzoek van [naam] gestort op de derdengeldenrekening van de oud-notaris. • Van het tegoed van [naam] op de derdengeldenrekening zijn in 1996 bedragen overgemaakt naar de rekening van [naam] voornoemd. Er is op die wijze in totaal fl. 80.000,= overgemaakt met het betalingskenmerk lening [naam]. • Op 14 mei 1996 is ten laste van het tegoed van [naam] op de derdengeldenrekening een bedrag van fl. 50.000 in contanten opgenomen bij een wijkkantoor van de Rabobank te [plaats]. • Na de overname van de notarispraktijk heeft [naam] op basis van de crediteurenlijst een bedrag ad fl. 10.025,25 aan [naam] overgemaakt. Genoemd bedrag is samengesteld uit het restant van het depot van [naam] (fl. 4.982,37), een aflossing door [naam] (fl. 3.000,=) en door [naam] betaalde rente (fl. 2.042,88). • In 2005 heeft de raadsman van [naam] aan klaagster gevraagd om te bemiddelen inzake de uitbetaling van de gelden van [naam] die destijds op de derdengeldenrekening van de oud-notaris zijn gestort. 4 Standpunten Zakelijk weergegeven bestaat de klacht van klaagster uit twee onderdelen: a. in de ambtsperiode van de oud-notaris is - onder zijn verantwoordelijkheid - ƒ 124.957,12 van de derdengeldenrekening ten laste [naam] uitgeboekt waarbij - tenminste - onduidelijkheid is ontstaan over de rechtmatigheid van de opname. b. de oud-notaris handelt nu onzorgvuldig door niet te mee te werken aan het oplossen van de problemen omtrent de gelden van [naam] en doordat hij zijn verantwoordelijkheid voor de financiële schade van [naam] betwist - terwijl die schade tijdens zijn fungeren als notaris is veroorzaakt - laat hij het risico bestaan van imagoschade en dientengevolge financiële schade voor het notariaat en/of [naam]. De oud-notaris stelt zich - kort samengevat- op het standpunt dat de oude en de nieuwe Wet op het notarisambt niet meer op hem van toepassing zijn. Deze oude wet was volgens de oud-notaris destijds op hem van toepassing, maar door zijn defungeren als notaris per 1 juni 1999 is dat niet meer het geval. Voor zover het gaat om de nieuwe Wet op het notarisambt is de oud-notaris van mening dat ook die wet niet op hem van toepassing is omdat deze na zijn defungeren in werking is getreden op 1 oktober 1999. Verder stelt de oud-notaris zich op het standpunt dat hij, vanwege de verstreken tijd en de weigering van [naam] om gegevens te verstrekken, in zijn verdediging wordt geschaad. De oud-notaris beroept zich voorts op verjaring en ook is naar zijn mening niet de klachtrechter maar de civiele rechter in deze zaak bevoegd. Bij dit alles is de oud-notaris ook van mening dat de klacht zou moeten zijn gericht tegen [naam]. De oud-notaris wijst in dit verband op artikel 15 van de Wet op het Notarisambt. Voorts heeft de oud-notaris opgemerkt dat hij niet verder wilde overleggen met klaagster en [naam] vanwege de houding van [naam]. Klaagster heeft [naam] niet tot de orde geroepen. Ook hebben klaagster en [naam] niet willen praten over het onbevoegde handelen van [naam]. Bovendien, zo geeft de oud-notaris aan, is [naam] door hem gewaarschuwd voor [naam] en heeft [naam] ten tijde van de overname volledig inzicht in de boeken gekregen. Vervolgens heeft de oud-notaris vooral aangegeven dat naar zijn mening [naam] niet juist heeft gehandeld en medeplichtig en schadeplichtig zou zijn. 5 Overwegingen Ingevolge artikel 50c eerste lid van de Wet op het notarisambt van 9 juli 1842 (hierna Wna-oud), waren notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake verwaarlozing van zijn ambtsplicht, handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, danwel anderszins handelt in afwijking van hetgeen zijn ambt betaamt. Per 1 oktober 1999 is de huidige wet op het notarisambt (hierna Wna) in werking getreden en de Wna-oud ingetrokken. Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wna zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De Kamer is van oordeel dat voor de beoordeling van de klacht voorzover die betrekking heeft op het handelen van de notaris tijdens zijn fungeren (tot 1 juni 1999) de materiële norm van de Wna-oud van toepassing is. Voorzover die klacht betrekking heeft op het de periode het handelen of nalaten na 1 oktober 1999 zijn de bepalingen van de Wna van toepassing. In artikel 98, vierde lid, Wna is bepaald dat notarissen en kandidaat-notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn aan de tuchtrechtspraak onderworpen blijven ter zake van enig in het eerste lid bedoeld handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren. Het bepaalde in dit artikel is een codificatie van de reeds voor 1 oktober 1999 geldende norm. De Kamer is dan ook van oordeel dat de oud-notaris – in beginsel - aan tuchtrechtspraak onderworpen is gebleven voor klachten ter zake verwaarlozing van zijn ambtsplicht als notaris, handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij behoorde te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij als notaris is opgetreden, danwel anderszins als notaris heeft gehandeld in afwijking van hetgeen zijn ambt betaamde. Krachtens artikel 61 Wna omvat de taak van klaagster mede de zorg voor de eer en het aanzien van het notarisambt. De Kamer is van oordeel dat het indienen van de onderhavige klacht dan ook behoort tot de wettelijke taken van klaagster en dat zij derhalve in die klacht kan worden ontvangen. Ingevolge artikel 99, twaalfde lid, Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. De op 17 augustus 2006 ingediende klacht is naar het oordeel van de Kamer tijdig ingediend nu gesteld noch gebleken is dat klaagster eerder dan op het moment in 2005 waarop namens [naam] om bemiddeling werd gevraagd, heeft kennis genomen van de onderhavige problematiek. Met betrekking tot klacht dat in de ambtsperiode van de oud-notaris - onder zijn verantwoordelijkheid - ƒ 124.957,12 van de derdenrekening ten laste [naam] is uitgeboekt waarbij - tenminste - onduidelijkheid is ontstaan over de rechtmatigheid van de opname, overweegt de Kamer het volgende. De hoofdsom van fl. 134.982,37 is ten gunste van [naam] op de derdengeldenrekening gestort in de periode dat de oud-notaris zijn ambt als notaris uitoefende. In die periode zijn ook de bedragen overgeboekt naar de rekening van (de medewerker van de oud-notaris) [naam] en is een bedrag van fl. 50.000,- in contanten opgenomen bij de Rabobank te [plaats]. De Kamer is van oordeel dat al deze mutaties volledig onder de verantwoordelijkheid van de oud-notaris vielen. De redenering van de oud-notaris dat zijn verantwoordelijkheid is vervallen omdat zijn opvolger notaris [naam] na de overname van het protocol [naam] in dienst heeft gehouden, snijdt geen hout omdat ieder causaal verband tussen die omstandigheid en de voormelde eerdere mutaties ontbreekt. Na de overname van de notarispraktijk heeft notaris [naam] conform de crediteurenlijst een bedrag ad fl. 10.025,25 aan [naam] overgemaakt. Daarmee heeft [naam] correct gehandeld. De Kamer is van oordeel dat de oud-notaris heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij behoorde te betrachten ten opzichte van [naam] door niet een zodanige boekhouding te voeren dat te allen tijde duidelijkheid bestond over de rechtmatigheid van opnamen van de derdengeldenrekening ten laste van [naam] en doordat zijn medewerker [naam] ten laste van de gelden van [naam] op de derdengeldenrekening bedragen heeft geleend. Het feit dat de totale vordering van [naam] niet duidelijk is omdat hij wellicht zelf fl. 50.000,- heeft opgenomen op een bijkantoor in [plaats], maakt het voorgaande niet anders. De Kamer is van verder van oordeel dat aan een oud-notaris geen tuchtmaatregel behoort te worden opgelegd alleen al omdat dit geen doel meer kan dienen gegeven de situatie dat geen notaris praktijk meer wordt en zal worden uitgeoefend. Met betrekking tot de klacht dat de oud-notaris thans onzorgvuldig handelt doordat hij onvoldoende meewerkt aan het oplossen van de voormelde problemen met het depot van [naam], en het risico van imago en financiële schade voor klaagster en [naam] laat bestaan, is de Kamer van oordeel dat dit verwijten betreffen dat niet ter beoordeling zijn van de Kamer. Het gaat immers niet over handelingen of werkzaamheden die onder de reikwijdte van artikel 98 lid 1 jo lid 4 Wna vallen. Beslist wordt derhalve als volgt. 6 Beslissing De kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Almelo - verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze betreft handelen of nalaten van de oud-notaris na zijn defungeren per 1 juni 1999. - verklaart de klacht voor het overige gegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. van der Winkel, voorzitter, mr. G. Van Eerden, J.E. Huisman, mr. H.W.C. Spijkerboer en mr. E.R. Willems, leden en door de voorzitter in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman als secretaris in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2007. Tegen deze beslissing van de kamer van toezicht kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam. Postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Afschrift verzonden: 8 juni 2007