Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC8340

Datum uitspraak2008-01-14
Datum gepubliceerd2008-04-02
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/9151 GEMWT en AWB 07/9155 WW44
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verzoek om voorlopige voorziening in de vorm van een bouwstop ten aanzien van werkzaamheden (bouw parkeergarage) naast museum Panorama Mesdag in Den Haag. Verzoek afgewezen, nu voorshands niet aannemelijk is dat vergunninghouder in strijd handelt met de voorwaarden van de bouwvergunning.


Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht Reg. nrs. AWB 07/9151 GEMWT en AWB 07/9155 WW44 UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van B.V. Panorama Mesdag, verzoekster, gevestigd te Den Haag, ten aanzien van: 1. het besluit van 16 mei 2007, kenmerk 200604656/10, van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder; 2. het besluit van verweerder van 16 mei 2007, kenmerk 200701165/14; 3. het besluit van verweerder van 28 november 2007, kenmerk BTD 2007.1400. Derde partijen: 1. Lirema B.V., gevestigd te Oisterwijk, vergunninghoudster; 2. BAM Civiel B.V. (BAM), gevestigd te Gouda, belanghebbende; 3.OG Hotel Zeestraat Den Haag B.V., gevestigd te Maarssen, belanghebbende. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 16 mei 2007, kenmerk 200604656/10, heeft verweerder aan Lirema B.V., gevestigd te Oisterwijk (hierna: Lirema), een aanlegvergunning verleend voor het slopen van het zwembad op het perceel, kadastraal bekend gemeente Den Haag, sectie P, nummer 04306, plaatselijk bekend Mauritskade 4 - 6 te Den Haag. Bij besluit van dezelfde datum, kenmerk 200701165/14 heeft verweerder aan Lirema ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening een sloopvergunning verleend voor het bovengronds slopen van bedoeld zwembad. Verzoekster heeft tegen deze besluiten bij brief van 26 juni 2007 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend . Bij besluit van 28 november 2007 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van verzoekster van 27 november 2007 om de bouw- en aanlegwerkzaamheden die plaatsvinden ten behoeve van de aanleg van een ondergrondse parkeergarage met daarop een zwembad met fitnessruimte en bijbehorende voorzieningen, mede ten behoeve van de herontwikkeling tot hotel van het voormalige PTT-gebouw aan de Zeestraat in Den Haag op het perceel Mauritskade 4-6 te Den Haag, wegens overtreding van de aan de bouwvergunning van 30 juni 2006 verbonden voorwaarden en wegens overtreding van de Monumentenwet 1988 binnen 48 uur stil te leggen. Tegen dat besluit heeft verzoekster bij brief van 5 december 2007 eveneens een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Bij brief van 4 december 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de bouw- en aanlegwerkzaamheden voorlopig worden gestaakt. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 10 januari 2008, waar namens verzoekster ter zitting zijn verschenen drs. M. de Jong, J.E. Schierbeek en ir. E.M. Storm, bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.H. Cramer Bornemann, V.H.A. Hilhorst en ing. J.M. Roeleveld. Tevens zijn namens vergunninghoudster Lirema B.V. verschenen A. van Driel en H. van Os, bijgestaan door mr. M.J.A.M. Muijres, advocaat te Venlo. Namens BAM Civiel B.V. zijn verschenen B. de Jong en F. Bosma, bijgestaan door mr. E.C. Berkouwer, advocaat te Haarlem. De OG Hotel Zeestraat Den Haag B.V. was vertegenwoordigd door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag. Motivering De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep. Verzoekster exploiteert aan de Zeestraat 65 in Den Haag een museum, waarvan onder meer een rotondegebouw deel uitmaakt met daarin een panoramaschilderij van H.W. Mesdag. Het rotondegebouw is een op staal gefundeerde constructie, bestaande uit 16 stalen kolommen met daartussen gemetselde muren, ongeveer 40 meter vrijdragend overspannen met een lichte stalen spantconstructie, die deels met glas is bedekt. Het rotondegebouw en het panoramaschilderij zijn aangewezen als Rijksmonument in de zin van artikel 3 van de Monumentenwet 1988. Op het naastgelegen perceel voert BAM in opdracht van (thans) Lirema werkzaamheden uit voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage in twee lagen. Het gehele bouwplan omvat verder een fitnesscentrum met zwembad en bijbehorende voorzieningen. Voor de uitvoering van dit bouwplan heeft verweerder bij besluit van 30 juni 2006 een reguliere bouwvergunning verleend. Tegen die bouwvergunning heeft verzoekster destijds bezwaar gemaakt, doch na het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst met de rechtsvoorganger van Lirema, in welke overeenkomst onder meer nadere afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van de werkzaamheden en de belangen van verzoekster, heeft verzoekster het bezwaarschrift ingetrokken. Verweerder heeft verder bij besluiten van 16 mei 2007 aan Lirema een aanleg- en een sloopvergunning verleend met het oog op de sloop van het oude zwembad aan de Mauritskade 4-6. Ten aanzien van de sloop- en aanlegvergunning van 16 mei 2007 Beoordeeld moet worden of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende schorsing van de bestreden besluiten van 16 mei 2007 die betrekking hebben op de sloop van het oude zwembad. Ter zitting is gebleken dat de sloop van het zwembad goeddeels is voltooid. Weliswaar heeft verzoekster gesteld dat het “trekken” van de fundering van het zwembad nog moet plaatsvinden, doch voorshands moet worden aangenomen dat beide in geding zijnde vergunningen uitsluitend betrekking hebben op het slopen van het gebouw, en niet op de fundering. Afgezien hiervan heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de sloopwerkzaamheden schade is ontstaan, dan wel dreigt te ontstaan aan het gebouw van Panorama Mesdag. Reeds hierom bestaat er geen aanleiding om ten aanzien van deze besluiten een voorlopige voorziening te treffen. Ten aanzien van het besluit van 28 november 2007 Verweerder heeft bij besluit van 30 juni 2006 aan David Lloyd Sport en Health Club, gevestigd te Veldhoven, rechtsvoorganger van Lirema, met toepassing van artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een fitnesscentrum met zwembad en bijbehorende voorzieningen en een ondergrondse parkeergarage (met een in- en uitrit over het terrein Zeestraat 5-11) in twee lagen, ter plaatse van het te slopen zwembad op het perceel Mauritskade 4-6 te Den Haag. Aan de verleende bouwvergunning is onder meer als voorwaarde verbonden dat de maximale rotatie van het gebouw van verzoekster 1:1200 mag bedragen. Blijkens de stukken heeft verzoekster haar bezwaarschrift tegen de verleende bouwvergunning ingetrokken. Daarmee is het besluit van 30 juni 2006 onherroepelijk geworden en staat dat besluit in rechte vast. Verweerder heeft bij besluit van 28 november 2007 afwijzend beslist op het verzoek om de bouw- en aanlegwerkzaamheden die plaatsvinden ten behoeve van het onderhavige bouwplan stil te leggen, waarbij kort gezegd is overwogen dat de bouw niet in strijd is met de aan de bouwvergunning verbonden voorwaarden. Verweerder heeft voorts geen strijd met artikel 11 van de Monumentenwet 1988 geconstateerd. Volgens verweerder zijn geen beschadigingen of vernielingen aan het gebouw van verzoekster vastgesteld. Verzoekster heeft aan het verzoek om een voorlopige voorziening ten grondslag gelegd dat de bouwwerkzaamheden aan de parkeergarage, bestaande uit het drukken en trillen van damwanden en het boren van een palenwand, hebben geleid tot een onverwacht grote zetting en verschuiving van de kolommen waarop het rotondegebouw – met daarin het panoramaschilderij van Mesdag – rust. Volgens verzoekster kunnen de kap- en draagconstructie van het gebouw en de fundering geen verdere verzakkingen en verschuivingen verdragen. Bij voortzetting van de bouwwerkzaamheden vreest verzoekster, naast schade aan het panoramadoek, een onveilige situatie die mogelijk kan leiden tot sluiting van het museum. Verweerder heeft de stellingen van verzoekster betwist en vooropgesteld dat niet is gebleken van overtreding van wettelijke voorschriften c.q. de voorschriften van de aan Lirema verleende bouwvergunning. Verder heeft verweerder benadrukt dat deugdelijke zettingsberekeningen zijn gemaakt, en dat hierover verschillende deskundigen zijn geraadpleegd. Het opgestelde bouwveiligheidsplan voorziet onder meer in monitoring van horizontale en verticale vervormingen in het gebouw van Panorama Mesdag. Hiertoe zijn in het rotondegebouw, aan de kap en aan de fundering, trillings- en zettingsmeters geplaatst. De voorzieningenrechter overweegt dat als randvoorwaarde voor handhavend optreden in de door verzoekster gewenste zin geldt dat de voorwaarden van de bouwvergunning worden overtreden. De bouwvergunning zelf is geen onderwerp van geschil. Aan de stelling van verzoekster dat bij het verlenen van de bouwvergunning voor de parkeergarage gemeentelijke beleidslijnen omtrent de minimaal aan te houden afstand tussen ondergrondse parkeergarages en monumenten zijn miskend, moet dan ook worden voorbijgegaan. Kern van het betoog van verzoekster is dat enkele kolommen van het rotondegebouw die zich het dichtst bij de damwand bevinden verder zijn verzakt c.q. verschoven dan op basis van de gemaakte technische berekeningen mocht worden aangenomen. De bouwvergunning van 30 juni 2006 kent voor zover hier van belang de volgende voorwaarden: De volgende gegevens en bescheiden dienen (….) voordat met de uitvoering van het betreffende onderdeel wordt begonnen, ter beoordeling aan de Dienst Stedelijke Ontwikkeling ( ……) te worden overgelegd: het bouwveiligheidsplan, dat minimaal moet bevatten: ( …….) - een rapport over de invloed van het project, met name de bouw van de kelder, op het gebouw van Panorama Mesdag aangaande de volgende aspecten: fasering werkzaamheden, zettingen en zettingsverschillen en trillingsinvloeden; - een grondmechanische berekening van de zettingen en zettingsverschillen van de belendingen; - ( …..) De stadsdeelinspecteur van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling dient ( ….) dagelijks op de hoogte te worden gebracht van de meetresultaten van de peilbuizen, hoogtebouten en trillings- en geluidsmetingen. Wanneer de gemeten waarden de berekende of verwachte waarden overschrijden, moeten de werkzaamheden worden gestopt en dient overleg plaats te vinden met de Dienst Stedelijke Ontwikkeling. De maximaal toelaatbare rotatie van het gebouw van Panorama Mesdag is 1:1200. Noot: zettingsberekeningen dienen te worden uitgevoerd met behulp van Plaxis of gelijkwaardige programmatuur. Indien de berekende zettingen worden overschreden, ook al wordt voldaan aan de voornoemde hoekverdraaiingen, dienen de werkzaamheden die invloed hebben op deze zettingen te worden stilgelegd. De werkzaamheden kunnen dan pas doorgang vinden als de Dienst Stedelijke Ontwikkeling daar toestemming voor heeft gegeven. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd geraakt dat sprake is van niet-naleving van deze voorwaarden van de bouwvergunning. Voorshands wordt met verweerder aangenomen dat de maximaal toelaatbare rotatie (hoekverdraaiingsmarge) betrekking heeft op zettingsverschillen, en dat binnen deze rotatie-eis enige zetting, zowel horizontaal als verticaal, mogelijk is. Dat de genoemde marge is overschreden, is voorshands niet aannemelijk geworden. Wel is duidelijk dat er bij het aanbrengen van de buisschroefpalenwand aan de zijde van Panorama Mesdag grotere zettingen zijn opgetreden bij enkele kolommen van het rotondegebouw dan was berekend. In de bouwvergunning is hierover opgenomen dat als de berekende zettingen worden overschreden, ook al wordt voldaan aan de “rotatie-eis”, de werkzaamheden die hierop betrekking hebben dienen te worden stilgelegd. De werkzaamheden kunnen dan pas doorgang vinden als de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO) daarvoor toestemming heeft gegeven. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt ervan uitgegaan dat overeenkomstig deze procedure is, en waar nodig in de toekomst zal worden, gehandeld. Vast staat in elk geval dat in september 2007, nadat vorenbedoelde overschrijdingen waren opgemerkt, de bouw enige tijd heeft stilgelegen en overleg tussen de DSO en BAM is gevoerd over de te nemen extra maatregelen. Bij dat overleg is ook verzoekster betrokken. Dit overleg heeft ertoe geleid dat aanvullende stabiliserende maatregelen zijn genomen. Wat er ook zij van de gegrondheid van de vrees van verzoekster voor verdere verzakkingen, de bouwvergunning bevat dienaangaande geen andere voorschriften dan de hiervoor aangehaalde, zodat die vergunning in zoverre geen aanknopingspunt biedt voor de verzochte bouwstop. Voor zover van de kant van verzoekster is gesteld dat bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden in strijd met de bepalingen van de Monumentenwet wordt gehandeld, wordt het volgende overwogen. Verzoekster heeft in de eerste plaats gesteld dat een vergunning is vereist als bedoeld in het tweede lid van artikel 11 van de Monumentenwet om het monument van verzoekster te beschadigen dan wel in gevaar te brengen. Dit betoog slaagt niet. Het vergunningenvereiste van artikel 11, tweede lid, ziet niet op werkzaamheden waarvan wordt gesteld dat deze schade opleveren aan een naastgelegen monument. In dit verband wordt gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 maart 2006, LJN: AV5063 (Cranendonck). Verder heeft verzoekster gesteld dat in strijd met de algemene verbodsbepaling van artikel 11, eerste lid, wordt gehandeld. Ook hierin kan verzoekster niet worden gevolgd. Deze verbodsbepaling veronderstelt dat schade aan een monument is of wordt toegebracht. Of dit het geval is staat niet vast. In dit verband is van belang dat BAM na een hierop verricht onderzoek bij brief van 28 november 2007 aan mr. H. Stroeve, destijds de raadsman van verzoekster, heeft bericht dat van noemenswaardige schade als gevolg van de bouwwerkzaamheden niet is gebleken. Verder is van belang dat het Expertisebureau Van der Wal & Joosten in opdracht van de gemeente op 5 december 2007 een schadeonderzoek heeft uitgevoerd, bij welk onderzoek ook geen schade aan het licht kwam. Verzoekster heeft bovendien zelf geen technisch rapport overgelegd, waarmee zij haar stellingen nader heeft onderbouwd. Uit het vorenstaande volgt dat er geen aanknopingspunten zijn voor de juistheid van verzoeksters stelling, inhoudende dat verweerder wegens niet-naleving van wettelijke voorschriften dan wel de voorwaarden verbonden aan de bouwvergunning handhavend had moeten optreden door de bouwwerkzaamheden stil te leggen. Het vorenstaande neemt niet weg dat, zeker in dit geval, op verweerder een zware verantwoordelijkheid rust waar het gaat om de naleving van wettelijke regels en vergunningvoorwaarden. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten voor de juistheid van de veronderstelling van verzoekster dat verweerder zich van die verantwoordelijkheid niet of onvoldoende bewust is. Gezien het vorenstaande is er geen reden om aan te nemen dat het primaire besluit van 28 november 2007 in de bezwaarprocedure niet in stand zal kunnen blijven. Ter zitting is van de kant van verweerder verklaard dat in de loop van maart 2008 op de bezwaren zal zijn beslist. Bij de heroverweging in het kader van de bezwaarprocedure zal verweerder kunnen beschikken over de second opinion van prof. J.N.J.A. Vambersky, verbonden aan de T.U. Delft, die momenteel de constructie van de bouwput en de palenwand beoordeelt. Bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening is tenslotte nog in aanmerking genomen dat naar verwachting niet met het ontgraven van de bouwput (onder grondwaterniveau) zal kunnen worden aangevangen voordat de hiertoe door gedeputeerde staten van Zuid-Holland te verlenen vergunning krachtens de Grondwaterwet rechtskracht heeft. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb ten aanzien van verweerders besluit van 28 november 2007 komt mitsdien niet voor inwilliging in aanmerking. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, RECHT DOENDE: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier G.J. Buitendijk. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de rechtbank ’s-Gravenhage, Verzonden op: