Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC8484

Datum uitspraak2008-04-02
Datum gepubliceerd2008-04-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706293/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 maart 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de roze verf van de voorgevel van het pand [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden en de voorgevel te herstellen en hersteld te houden in de kleur die de voorgevel had voordat deze roze werd geschilderd.


Uitspraak

200706293/1. Datum uitspraak: 2 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 05/5693 van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2007 in het geding tussen: [appellant] en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam 1. Procesverloop Bij besluit van 16 maart 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de roze verf van de voorgevel van het pand [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden en de voorgevel te herstellen en hersteld te houden in de kleur die de voorgevel had voordat deze roze werd geschilderd. Bij besluit van 10 november 2005 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 21 september 2006 heeft het dagelijks bestuur de aan het besluit van 10 november 2005 verbonden last gewijzigd. Bij uitspraak van 14 juli 2007, verzonden op 23 juli 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 10 november 2005, gewijzigd bij besluit van 21 september 2006, vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2007. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank, wederom het door [appellant] tegen het besluit van 16 maart 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, dat besluit in stand gelaten en de daaraan verbonden last gewijzigd. [appellant] heeft een reactie ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. T.L. Fernig, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. van Buuren en mr. M. Goedkoop, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellant] heeft op 30 september 2004 op de voorgevel van zijn woning een verflaag van oudroze kleur laten aanbrengen. Volgens het dagelijks bestuur is sprake van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand en daarom heeft het [appellant] de last opgelegd die strijdigheid op te heffen. 2.2. Ingevolge artikel 12a, eerste lid en onder b, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Ingevolge artikel 19 kunnen burgemeester en wethouders, indien het uiterlijk van een bouwwerk, niet zijnde een bouwwerk als bedoeld in artikel 45, eerste lid, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel b, degene die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het opheffen van die strijdigheid bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven daartoe strekkende voorzieningen te treffen. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank het door hem in beroep overgelegde deskundigenrapport van prof. dr. M.A. Hajer van 12 november 2006 niet buiten beschouwing had mogen laten. 2.3.1. Dit betoog slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat de argumenten die [appellant] heeft ontleend aan het rapport van Hajer dienden ter staving van het in bezwaar ingenomen standpunt. [appellant] mocht dit rapport in beroep overleggen, nu geen rechtsregel eraan in de weg staat dat een grond die in bezwaar is aangevoerd, in beroep wordt gestaafd met een onderzoeksrapport. Dat het dagelijks bestuur bij het nemen van het besluit op bezwaar geen rekening heeft kunnen houden met het rapport van Hajer, betekent niet dat de rechtbank dit rapport niet bij toetsing van dit besluit heeft kunnen betrekken. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte het rapport van Hajer van 12 november 2006 buiten beschouwing gelaten. Dit leidt evenwel, gelet op het hiernavolgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. 2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de welstandsnota 2004 van het stadsdeel Oud-Zuid (hierna: de welstandsnota) onduidelijkheid laat bestaan over de vraag, wanneer sprake is van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand. Ook is volgens [appellant] het beleid dat in de welstandsnota is neergelegd onredelijk en heeft het dagelijks bestuur hem ten onrechte aangeschreven, omdat volgens hem geen sprake is van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand. 2.4.1. Terecht en op goede gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat de welstandsnota voldoende begrijpelijk en inzichtelijk is. Uit die nota kan afdoende worden afgeleid wanneer sprake is van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand. In paragraaf 2.3 van de welstandnota worden expliciet de criteria genoemd voor de beoordeling, waaronder toepassing van felle of contrasterende kleuren. De rechtbank is, anders dan [appellant] stelt, van die criteria uitgegaan. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het door het dagelijks bestuur gehanteerde welstandsbeleid, waarbij aansluiting is gezocht bij het 19e eeuwse karakter van de Pijp, niet kennelijk onredelijk is. In de door [appellant] overgelegde deskundigenrapporten van de architect Van Erven Dorens van 10 maart 2005 en van de planoloog Hajer, voornoemd, van 12 november 2006 wordt geen grond gevonden voor het door [appellant] voorgestane andersluidende standpunt. Evenmin zijn in deze rapporten aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het negatieve welstandsadvies van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) van 3 november 2004 gebreken bevat en het dagelijks bestuur zich daar niet op heeft mogen baseren. Die rapporten bestrijden slechts het in de welstandsnota neergelegde welstandsbeleid. In het welstandsadvies is de uiterlijke staat van de woning van [appellant] getoetst aan de van toepassing zijnde welstandscriteria van de welstandsnota. Het advies biedt een deugdelijke grondslag voor het oordeel, dat de uiterlijke staat van de voorgevel van het pand [locatie] in zodanige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet. De oudroze kleur op de voorgevel is contrasterend in vergelijking met de naastgelegen panden en in de straat is slechts één ander pand aanwezig met een gekleurde voorgevel. Dat in de wijdere omgeving van de woning van [appellant] meer gekleurde panden aanwezig zijn, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat het dagelijks bestuur bij het besluit van 10 november 2005, gewijzigd bij besluit van 21 september 2006, heeft kunnen volstaan met verwijzing naar het welstandsadvies en in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de oudroze geverfde voorgevel ernstig in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het dagelijks bestuur was derhalve bevoegd handhavend op te treden. Het betoog faalt. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. 2.6. Op 19 februari 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] tegen het besluit van 16 maart 2005 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en voorts de aan dat besluit verbonden last gewijzigd. [appellant] is gelast de ernstige mate van strijd met redelijke eisen van welstand waarin de voorgevel van het pand [locatie] is komen te verkeren, op te heffen door het overschilderen en geschilderd te houden van de roze gevel met een zogenoemde dispersie muurverf in een matte bruine kleur, waarbij kan worden gekozen uit de kleurnummers RAL 8016 en 8011. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden. 2.7. [appellant] betoogt dat de aan het besluit van 19 februari 2008 verbonden last te beperkt is omdat hem daarin slechts de mogelijkheid wordt gegeven uit twee kleuren te kiezen en deze kleuren door de welstandscommissie eerder bij andere panden als ernstig in strijd met redelijke eisen van welstand zijn beoordeeld. 2.7.1. Dit betoog slaagt niet. Het dagelijks bestuur heeft aan de welstandscommissie verschillende kleuren bruin en zwart ter beoordeling voorgelegd. Uit die beoordeling is gebleken dat de twee in de last opgenomen kleuren zo goed mogelijk de kleur benaderen van de bruinzwarte lijnolie die op de voorgevel van de woning van [appellant] aanwezig was, voordat deze oudroze werd geschilderd. Het terugbrengen van de voorgevel in die kleur is volgens het dagelijks bestuur gewenst omdat dit overeenstemt met het in de welstandsnota voorgestane behoud van het oorspronkelijke karakter van de Pijp. [appellant] heeft ook geen andere kleur genoemd die de kleur van de bruinzwarte lijnolie op de gevel van zijn woning benadert. Hoewel het besluit van 19 februari 2008 is gebaseerd op de welstandsnota van 1 juli 2004, en niet op de per 1 januari 2008 herziene versie daarvan, is het besluit eveneens daarmee in overeenstemming. In de herziene welstandsnota wordt weliswaar het schilderen van gevels toegelaten, maar met het voorbehoud dat de oorspronkelijke karakteristiek van het pand behouden blijft. Het oudroze schilderen van deze voorgevel voldoet daaraan niet. 2.8. Het beroep is ongegrond. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het hoger beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Soede voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008 270-552.