Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC8664

Datum uitspraak2008-03-07
Datum gepubliceerd2008-04-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-07/00054
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank heeft met juistheid beslist dat de verhuur van de auto in Suriname een dienst is die belanghebbende op grond van het gestelde in artikel 6, eerste lid, van de Wet, in Nederland heeft verricht. Wat betreft de hier van toepassing zijnde communautaire regelgeving verwijst het Hof naar artikel 9, eerste lid, van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting, het arrest "Aro Lease B.V." (HvJ EG 17 juli 1997, C-190/95) en het arrest "Lease Plan Luxembourg S.A." (HvJ EG 7 mei 1998, C-390/96). Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat het ervoor moet worden gehouden, in het bijzonder gelet op het feit dat belanghebbende gedurende het naheffingstijdvak statutair is gevestigd in Nederland en op het feit dat de enig-bestuurder/aandeelhouder van belanghebbende gedurende het naheffingstijdvak in Nederland woonde, dat de in geding zijnde verhuurdienst, ook met inachtneming van de bijzondere criteria uit het arrest in de zaak "Planzer Luxembourg Sàrl" (HvJ EG 28 juni 2007, C-73/06, Vakstudie Nieuws 2007/36.23), in Nederland en niet in Suriname is verricht.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE tweede meervoudige belastingkamer 7 maart 2008 nummer BK-07/00054 UITSPRAAK op het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., statutair gevestigd te Z, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 december 2006, nummer AWB 06/1140 OB, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag. 1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg 1.1 Blijkens aanslagbiljet met dagtekening 24 september 2003 en met aanslagnummer [nummer] heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond (kantoor Dordrecht), aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 opgelegd. De nageheven belasting beloopt een bedrag van € 6.040. 1.2 Bij de uitspraak op het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige de naheffingsaanslag gehandhaafd. 1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. 1.4 De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard (het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard), de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 te vergoeden. 2. Loop van het geding in hoger beroep 2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 422. 2.2 De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 2.3 Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. Daarop heeft de Inspecteur gereageerd met een conclusie van dupliek. Bij faxbericht van 1 oktober 2007 heeft belanghebbende gereageerd op de conclusie van dupliek. De Inspecteur heeft van het faxbericht kennisgenomen. 2.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 januari 2008, gehouden te Den Haag. Daar is namens de Inspecteur P verschenen. Van de zijde van belanghebbende is - met bericht van verhindering, waarbij niet om uitstel van de zitting is verzocht - niemand verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt. 3. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding kan in hoger beroep worden uitgegaan van het volgende: 3.1 In het naheffingstijdvak verhuurt belanghebbende een personenauto, een in het kader van de verhuur van Nederland naar Suriname verscheepte [merk en type] (hierna: de auto). Voor die activiteit is belanghebbende ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). 3.2 De op (het gebruik van) de auto betrekking hebbende bedragen aan (Nederlandse) omzetbelasting (voorbelasting) heeft belanghebbende op de voet van artikel 15 van de Wet in aftrek gebracht. 3.3 Naar aanleiding van de bevindingen van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek is de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. Aan de naheffing ligt de opvatting ten grondslag dat de verhuur van de auto een dienst is die in Nederland is verricht en dat belanghebbende dientengevolge ten onrechte ter zake van die dienst geen omzetbelasting heeft voldaan. 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1 Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Partijen houdt uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of de activiteit van het verhuren van de auto voor de heffing van omzetbelasting in Nederland dan wel in Suriname heeft plaatsgehad. 4.2 In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld, mede onder verwijzing naar diverse stukken - waaronder afschriften van bescheiden die afkomstig zijn van de Surinaamse belastingdienst, een afschrift van een managementovereenkomst die belanghebbende heeft gesloten met Q te Paramaribo, afschriften van een tweetal overeenkomsten met betrekking tot de huur van een kantoorpand en een afschrift van een overeenkomst met betrekking tot de verhuur van de auto -, dat de dienst van de verhuur van de auto is verricht in Suriname. 4.3 De Inspecteur heeft de stelling van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Hij heeft uiteengezet en geconcludeerd dat met betrekking tot de in geding zijnde verhuurdienst de zetel van de bedrijfsuitoefening in Nederland is gesitueerd en bovendien dat belanghebbende de dienst niet heeft verricht vanuit een vaste inrichting in Suriname. 4.4 Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verder verwezen naar de stukken van het geding. De Inspecteur heeft zijn standpunten ter zitting toegelicht. 5. Conclusies van partijen 5.1 Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag. 5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. 6. Beoordeling van het hoger beroep 6.1 De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid beslist dat de met betrekking tot de dienst van de verhuur van de auto voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat belanghebbende die dienst op grond van het gestelde in artikel 6, eerste lid, van de Wet, in Nederland heeft verricht. Wat betreft de hier van toepassing zijnde communautaire regelgeving, meer specifiek die van artikel 9, eerste lid, van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting, neemt het Hof bij dat oordeel mede in ogenschouw de overwegingen van het arrest in de zaak "Aro Lease B.V." (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen 17 juli 1997, C-190/95, Vakstudie Nieuws 1997, bladzijde 2933, punt 7) alsook de overwegingen van het arrest in de zaak "Lease Plan Luxembourg S.A." (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen 7 mei 1998, C-390/96, Vakstudie Nieuws 1998/57.19). 6.2 Bij zijn afweging neemt het Hof in aanmerking dat het ervoor moet worden gehouden, in het bijzonder ook gelet op het feit dat belanghebbende gedurende het naheffingstijdvak statutair is gevestigd in Nederland en op het feit dat de enig-bestuurder/aandeelhouder van belanghebbende gedurende het naheffingstijdvak in Nederland woonde, dat de in geding zijnde verhuurdienst, ook met inachtneming van de bijzondere criteria uit het arrest in de zaak "Planzer Luxembourg Sàrl" (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen 28 juni 2007, C-73/06, Vakstudie Nieuws 2007/36.23), in Nederland en niet in Suriname is verricht. 6.3 Al hetgeen belanghebbende in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht biedt naar 's Hofs oordeel onvoldoende aanknopingspunten die nopen tot een andere conclusie. Wat dat aangaat hecht het Hof eraan erop te wijzen dat de door belanghebbende in hoger beroep aangedragen gegevens omtrent (de feitelijke gang van zaken rond) de verhuur van de auto, ook in samenhang bezien met hetgeen overigens daarover uit de gedingstukken naar voren komt, volstrekt onvoldoende concrete informatie bevat - ook de Inspecteur heeft daarop gewezen - om op grond daarvan te concluderen dat de plaats van de zetel van de bedrijfsuitoefening niet in Nederland maar in Suriname is gelegen dan wel dat de verhuur van de auto heeft plaatsgehad vanuit een vaste inrichting in Suriname. 6.4 Belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel voor het overige met hetgeen zij in hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht geen feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de betwisting ervan door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt waaruit enig beletsel van formele of inhoudelijke aard is te putten voor het handhaven van de naheffingsaanslag. 6.5 Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is ve 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 8. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Tromp en Van Walderveen. De beslissing is op 7 maart 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier. (Otto)(Sanders) aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.