Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC8837

Datum uitspraak2008-04-07
Datum gepubliceerd2008-04-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/654514-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gewezen raadsheer veroordeeld tot 150 uur werkstraf voor verduistering, poging tot het misdrijf een ander wederrechtelijk dwingen iets te doen en poging tot afdreiging. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat veroordeelde, na zijn defungeren als lid van de rechterlijke macht, met grote inzet bezig is geweest zich in zijn vakgebied, het strafrecht, een positie te verwerven waarin hij anderen met raad en daad terzijde kan staan en adviseren. Echter heeft zijn betrokkenheid hem niet alleen de grenzen van wat maatschappelijk betamelijk is uit het oog doen verliezen, maar deze betrokkenheid heeft ook geleid tot het plegen van strafbare feiten. De rechtbank is voorts gekomen tot nietigverklaring van de dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde zich zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van advocaat voeren, omdat dit feit onvoldoende duidelijk was omschreven.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector strafrecht Meervoudige kamer Parketnummer : 18/654514-07 Datum zitting : 25 maart 2008 Datum uitspraak: 7 april 2008 Tegenspraak In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Groningen tegen: naam : [verdachte] geboren op : [geboortedatum] te [woonplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] Raadsman : mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat: 1. hij, meermalen, althans eenmaal, op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 28 juni 2006 tot en met 20 juli 2006, te Groningen en/of te Loppersum en/of te Uithuizermeeden, gemeente Eemsmond, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 1] en/of [aangever 2] (telkens) heeft/hebben bewogen tot de afgifte van geldbedragen van respectievelijk vijfduizend euro, tweeduizend euro en vijfduizend euro (en aldus in totaal 12.000 euro), immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen daar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid - zich tegenover die [aangever 1] en/of [aangever 2] voorgedaan als advocaten en/of verkeersspecialisten en/of - die [aangever 1] (in een contract) laten weten dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) (als advocaat) de belangen van die [aangever 1], die terzake van overtreding van artikel 8 van de wegenverkeerswet 1994 was aangehouden, zou behartigen en/of - die [aangever 1] en/of [aangever 2] laten weten dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die [aangever 1] op een zitting (van de arrondissementsrechtbank te Groningen) zou bijstaan en/of - die [aangever 1] en/of [aangever 2] (via email) laten weten dat er volgens de richtlijnen een geldboete van drieduizend achthonderd euro in de rede lag en/of - die [aangever 1] en/of [aangever 2] (via email) laten weten dat [aangever 1] moest rekenen op een forse geldboete (van ongeveer vijfduizend euro) en/of - die [aangever 1] en/of [aangever 2] (via email) laten weten dat er in de strafzaak tegen [aangever 1] de meeste kans op een schikking zou zijn wanneer er voor een bepaald tijdstip vijfduizend euro gestort zou worden op de bank- rekening van verdachte('s maatschap) en/of - dat wanneer het openbaar ministerie niet akkoord zou gaan met het schikkingsvoorstel (van vijfduizend euro) de (hiervoor genoemde) vijfduizend euro teruggegeven zou worden aan [aangever 1] en/of [aangever 2], waardoor die [aangever 1] en/of [aangever 2] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte; EN/OF hij, in of omstreeks de periode van 30 juni 2006 tot en met 18 april 2007, te Groningen, in ieder geval in Nederland, opzettelijk vijfduizend euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geldbedrag verdachte onder zich/in depot had gekregen om daarvan/daarmee een (eventueel) transactievoorstel van het openbaar ministerie te voldoen en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; art 321 Wetboek van Strafrecht art 326 Wetboek van Strafrecht 2. hij, op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 24 november 2006 tot en met 27 november 2006, te Groningen, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 3a] en/of een of meer (andere) medewerkers van [aangever 3b], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, - te weten: het op maandagmorgen 27 november 2006 tussen 10.00 uur en 11.00 uur, bellen naar een bepaald telefoonnummer - op of omstreeks 24 november 2006 telefonisch kontakt heeft gezocht met genoemde [aangever 3a] en/of het [aangever 3b] en/of zich in dat telefonisch kontakt mr. Boone, een bekende advocaat noemde en/of (vervolgens) in dat telefonisch kontakt heeft laten weten dat hij, verdachte, op de hoogte was van het feit dat genoemde [aangever 3a] en/of andere medewerkers van [aangever 3b] betrokken was/waren bij (ernstige) criminele activiteiten en/of dat er (op dat moment) hard aan die zaak zou worden gewrkt en/of dat het in het belang van die [aangever 3a] en/of [aangever 3b] zou zijn en/of dat die [aangever 3a] (binnen de kortse keren) opgepakt zou worden en/of dat de financiële recherche die [aangever 3a] op het spoor zou zijn en/of op of omstreeks 27 november 2006 (wederom) telefonisch contact heeft gezocht met genoemde [aangever 3a] en/of het [aangever 3b] en/of zich in dat telefonisch kontakt (wederom) bediende van de naam van mr. Boone, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid; art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 3. hij, op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 18 april 2007, te Groningen, in ieder geval in Nederland, (telkens) zonder daartoe gerechtigd te zijn de (telkens) titel van advocaat heeft gevoerd; art 435 ahf/ond 3° Wetboek van Strafrecht 4. hij in of omstreeks de periode van 6 oktober 2006 tot en met 13 oktober 2006 in de gemeente(n) Groningen en/of Noordenveld en/of elders in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaring van (een) geheim(en) [aangever 4] heeft gedwongen tot de afgifte aan hem van een geldbedrag van Euro 40.000,-, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 4], althans aan een of meer anderen dan aan hem, verdachte, door toen daar met voormeld oogmerk het navolgende te doen: hij, verdachte, heeft tegen die [aangever 4] gezegd dat hij Euro 40.000,-, althans een geldbedrag, moest hebben in ruil voor het niet openbaarmaken van een geheim, betreffende witwassen en/of zwart geld en/of (een) bankrekening(en) in (verschillende) (een) land(en), waaronder Canada, en/of een deal met het openbaar ministerie, althans informatie die schadelijk kan zijn voor voor het bedrijf van [aangever 4] en/of zijn fysieke zelfbehoud, althans dat hij Euro 40.000,-, althans een geldbedrag, moest hebben; art 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling leidt: dat hij in of omstreeks de periode van 6 tot en met 13 oktober 2006 in de gemeente Groningen en/of Noorderveld, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaring van (een) geheim(en) [aangever 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van € 40.000,- , geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 4], althand aan een ander dan aan verdachte met dat oogmerk dat op 6 oktober 2006 de voicemail van verdachte heeft ingesproken met de mededeling – zakelijk weergegeven – - dat hij, verdachte, op de hoogte was geraakt van witwassen, zwart geld, bankrekeningen in het buitenland en/of een deal met het Openbaar Ministerie, daarbij telkens doelend op – een betrokkenheid van – [aangever 4] - dat het gaat om de toekomst van jou, je bedrijf en je fysieke zelfbehoud - dat een bedrag van € 40.000,- moet worden overgemaakt op het rekeningnummer van verdachte en/of op 9 oktober 2006 het kantoor van [aangever 4] heeft gebeld met de mededeling dat [aangever 4] hem, verdachte, moest terugbellen omdat er anders passende maatregelen zouden worden genomen en de stekker er uit zou gaan, terwijl de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid; Artikel 318 jo 45 Wetboek van Strafrecht. 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 25 maart 2008 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is op 25 maart 2008 verschenen. Hij is bijgestaan door mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts een werkstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 2a. Geldigheid van de dagvaarding Door de verdachte en zijn raadsman is verweer gevoerd tegen de geldigheid van de dagvaarding, voor zover het betreft feit 3. Verdachte stelt zich op het standpunt dat het een louter kwalificatieve dagvaarding betreft en dat hij derhalve niet weet waar het over gaat of op welk incident de dagvaarding ziet. De officier van justitie heeft betoogd dat feit 3 voldoende is omschreven en dat in samenhang met de rest van de dagvaarding voor verdachte duidelijk moet zijn waar dit feit op ziet. De rechtbank overweegt omtrent het gevoerde verweer het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de in de tenlastelegging gebruikte omschrijving “zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel advocaat heeft gevoerd” niet alleen een kwalificatie betekenis, maar tevens een feitelijke betekenis heeft. In zoverre is de tenlastelegging voldoende duidelijk. Nu aan verdachte is tenlastegelegd dat hij deze overtreding(en) zou hebben gepleegd op verschillende tijdstippen in een periode die ruim 10 maanden beslaat en de plaats waar de overtreding zou zijn begaan ook ruim is omschreven terwijl iedere feitelijke omschrijving van het/de tenlastegelegde feit(en) ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat het voor verdachte onvoldoende duidelijk is tegen welk(e) feit(en) hij zich heeft te verdedigen. Deze onduidelijkheid blijft naar oordeel van de rechtbank ook na lezing van het dossier bestaan. Verdachte heeft zich ter terechtzitting ten aanzien van dit feit beroepen op zijn zwijgrecht, zodat ook tijdens de behandeling ter terechtzitting niet duidelijk is geworden of verdachte wist waartegen hij zich moest verdedigingen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat feit 3 ook onvoldoende duidelijk is omschreven als dit feit in samenhang met de overige tenlastegelegde feiten wordt bezien. Het “zich voordoen als advocaten” maakt enkel deel uit van het onder 1 tenlastegelegde en bij dat feit worden tijd en plaats anders aangeduid. Daarom zal de rechtbank de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde nietig verklaren. 3. De beslissing inzake het bewijs Overweging met betrekking tot het bewijs De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tenlastegelegde oplichting en het onder 4 primair tenlastegelegde heeft gepleegd en zal verdachte daarvan vrij¬spreken. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. Ten aanzien van feit 1 Oplichting Weliswaar heeft de verdachte buitengewoon hoge voorschotten gevraagd om zijn cliënt [aangever 1] van advies te dienen in een bepaald eenvoudige zaak, immers het betrof overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, doch dit kan niet worden aangemerkt als oplichting. Partijen hebben immers overeenstemming bereikt over de hoogte van het uurloon, verdachte heeft daadwerkelijk werkzaamheden voor [aangever 1] verricht en zijn belangen bij het openbaar ministerie behartigd. Dat het aantal uren dat in rekening is gebracht hoger is dan het aantal uren dat daadwerkelijk ten behoeve van zijn cliënt is gewerkt, blijkt niet uit het dossier. Het openbaar ministerie heeft dit verwijt overigens ook niet in de tenlastelegging opgenomen. De [aangevers 1 en 2] hebben zich tot verdachte gewend, nadat zij in de Gouden Gids onder de rubriek advocaten een advertentie hadden gelezen van “[naam verdachte] cs, strafrechtelijke bijstand en juridisch adv. en opl.”. De plaats van de advertentie in de rubriek advocaten, suggereert dat het een advocatenkantoor betreft, maar dit staat niet in de advertentie. Uit de verklaringen die de broers ter terechtzitting hebben afgelegd, is gebleken dat zij door de plaats van de advertentie dachten dat zij zich tot een advocaat wendden, maar dat verdachte in de gesprekken die zij met hem hadden niet heeft gezegd dat hij advocaat was. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte zich heeft voorgedaan als advocaat in de contacten met zijn cliënt en diens broer. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte zich als verkeersspecialist heeft uitgegeven, noch dat [getuige 1], de toenmalige kantoorgenoot, die door verdachte aan de [aangevers 1 en 2] werd voorgesteld als de verkeersspecialist, als medepleger kan worden beschouwd. Voorts merkt de rechtbank op dat niet onaannemelijk is dat verdachte zich bij de bepaling van de hoogte van een mogelijke transactie, heeft laten leiden door (foutieve) informatie die hij van [getuige 1], heeft ontvangen. Ondanks dat de getuige zich ter terechtzitting vrij vijandig gedroeg ten opzichte van verdachte, heeft hij dit deel van de verklaring van verdachte bevestigd. Namens verdachte is aangevoerd, kort weergegeven, dat hij om het openbaar ministerie duidelijk te maken dat het een serieus verzoek betrof, het geld nodig voor de betaling van de transactie door de broer van zijn cliënt op zijn rekening heeft laten storten. Naar oordeel van de rechtbank is deze handelwijze niet gebruikelijk, maar kan ook niet worden uitgesloten dat het verzoek aan het openbaar ministerie hierdoor aan overtuigingskracht wint. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal verdachte worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde oplichting. Ten aanzien van feit 4 primair Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu geen sprake is geweest van een voltooid delict. Immers, [aangever 4] is nimmer overgegaan tot afgifte van enig goed aan verdachte als gevolg van diens handelen. Bewezenverklaring De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het onder 1, 2 en 4 subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het overige onder 1 tenlastegelegde en het onder 2 en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Zij overweegt daaromtrent het volgende. Ten aanzien van feit 1 Verduistering Verdachte heeft een bedrag van € 5.000,00 op één van zijn rekeningen laten overboeken door de broer van zijn cliënt, zodat hij namens zijn cliënt een eventuele transactie zou kunnen voldoen. Verdachte heeft dit bedrag echter ten eigen bate aangewend. Naar oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich het geld wederrechtelijk toegeëigend op het moment dat hij het geld ten eigen bate uitgaf. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij het geld onmogelijk kon terugbetalen aan de [aangevers 1 en 2]. Gelet op zijn slechte financiële situatie moet verdachte zich hiervan bij de besteding van het geld bewust zijn geweest. Dat [aangever 1] en/of diens broer een civiele vordering tot dat bedrag op verdachte hebben, betekent niet dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, er strafrechtelijk geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. Ten aanzien van feit 2 Naar oordeel van de rechtbank hebben in de tenlastelegging opgenomen mededelingen een dreigende sfeer veroorzaakt bij [aangever 3a] en de andere medewerkers van het advocaten kantoor. Dit is aan te merken als een feitelijkheid, die het beoogde doel moest bewerkstelligen, namelijk dat [aangever 3a] zou bellen met mr. Boone, de alias van verdachte. De verdachte wilde op deze manier druk op [aangever 3a] uitoefenen, zoals verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard. Anders dan door verdachte en diens raadsman is betoogd zijn de door verdachte gebezigde woorden niet aan te merken als een misverstand; immers alleen al de term “oppakken” betekent niet anders - en is ook in dit jargon de enige optie, die zeker aan de verdachte door zijn vorige functie bekend moet zijn - dan dat [aangever 3a] zou worden gearresteerd. Dat het direct voor [aangever 3a] duidelijk moet zijn geweest dat hij niet werd opgebeld door mr. Boone, doet daar niet aan af. Ten aanzien van feit 4 subsidiair Anders dan de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman hebben betoogd, acht de rechtbank het onder 4 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende. Verdachte beschikte over informatie die hij had verkregen doordat hij betrokken raakte bij een geschil tussen [aangever 4] en diens ex-kantoorgenoot [getuige 2] over de financiële afwikkeling van hun advocatenmaatschap. Verdachte is echter te zeer betrokken geraakt bij dat conflict en heeft wellicht aanvankelijk nog met goede bedoelingen [getuige 2] willen helpen, maar dit mondde vervolgens uit in een ordinaire poging om te proberen [aangever 4], ten eigen bate, een fors geldbedrag afhandig te maken. Gelet op de inhoud van de contacten tussen verdachte en [aangever 4] is niet aannemelijk geworden dat het slechts om een “grap”/“pesterijtje” ging zoals verdachte heeft betoogd. Voorts sluiten de door verdachte geuite bedreigingen naar oordeel van de rechtbank uit dat hij de informatie waarover hij beschikte, slechts “vrijblijvend” aan [aangever 4] te koop aanbood. Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat verdachte overtuigd is van de juistheid van de informatie over [aangever 4] en dat hij daarom met hem in contact is getreden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte bedreigende teksten op de voicemail van [aangever 4] heeft ingesproken en dat deze voicemailberichten door [aangever 4], zijn partner en een medewerker daadwerkelijk als bedreigend zijn ervaren. Verdachte “stelt voor” dat [aangever 4] € 40.000,- op zijn rekening stort. Verdachte suggereert betrokkenheid van [aangever 4] bij ernstige misdrijven, witwassen, zwart geld en bankrekeningen in verschillende landen. Hij zegt dat de informatie veel betekent voor het bedrijf en het gezin van [aangever 4]. Eerder in het bericht zegt verdachte dat het eigenlijk gaat om de toekomst van [aangever 4], zijn bedrijf en eigenlijk ook zijn fysieke zelfbehoud. Voormeld handelen van verdachte is van zodanige aard en geschied op zodanige wijze, dat daarmee verdachtes opzet als oogmerk op de wederrechtelijke bevoordeling is gegeven. De rechtbank is van oordeel dat het mededelen aan het openbaar ministerie van een geheim dat blijkens de bewijsmiddelen volgens verdachte tot strafrechtelijke vervolging van [aangever 4] zou leiden, openbaarmaking in de zin van artikel 318 Sr. oplevert. Het doel van het eventueel verstrekken van de informatie aan het openbaar ministerie was immers dat [aangever 4] in het openbaar zou worden berecht. De rechtbank acht bovengenoemde feiten wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 1. hij, in of omstreeks de periode van 30 juni 2006 tot en met 18 april 2007, te Groningen, in ieder geval in Nederland, opzettelijk vijfduizend euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geldbedrag verdachte al onder zich/in depot had gekregen om daarvan/daarmee een (eventueel) transactievoorstel van het openbaar ministerie te voldoen en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; 2. hij, op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 24 november 2006 tot en met 27 november 2006, te Groningen, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 3a] en/of een of meer (andere) medewerkers van [aangever 3b], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, - te weten: het op maandagmorgen 27 november 2006 tussen 10.00 uur en 11.00 uur, bellen naar een bepaald telefoonnummer - op of omstreeks 24 november 2006 telefonisch contact heeft gezocht met genoemde [aangever 3a] en/of het [aangever 3b] en/of zich in dat telefonisch contact mr. Boone, een bekende advocaat noemde en/of (vervolgens) in dat telefonisch contact heeft laten weten dat hij, verdachte, op de hoogte was van het feit dat genoemde [aangever 3a] en/of andere medewerkers van [aangever 3b] betrokken was/waren bij (ernstige) criminele activiteiten en/of dat er (op dat moment) hard aan die zaak zou worden gewerkt en/of dat het in het belang van die [aangever 3a] en/of [aangever 3b] zou zijn en/of dat die [aangever 3a] (binnen de kortste keren) opgepakt zou worden en/of dat de financiële recherche die [aangever 3a] op het spoor zou zijn en/of op of omstreeks 27 november 2006 (wederom) telefonisch contact heeft gezocht met genoemde [aangever 3a] en/of het [aangever 3b] en/of zich in dat telefonisch kontakt (wederom) bediende van de naam van mr. Boone, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid; 4. dat hij in of omstreeks de periode van 6 tot en met 13 oktober 2006 in de gemeente Groningen en/of Noorderveld, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaring van (een) geheim(en) [aangever 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van € 40.000,- , geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 4], althans aan een ander dan aan verdachte met dat oogmerk op 6 oktober 2006 de voicemail van verdachte heeft ingesproken met de mededeling – zakelijk weergegeven – - dat hij, verdachte, op de hoogte was geraakt van witwassen, zwart geld, bankrekeningen in het buitenland en/of een deal met het Openbaar Ministerie, daarbij telkens doelend op – een betrokkenheid van – [aangever 4] - dat het gaat om de toekomst van jou, je bedrijf en je fysieke zelfbehoud - dat een bedrag van € 40.000,- moet worden overgemaakt op het rekeningnummer van verdachte en/of op 9 oktober 2006 het kantoor van [aangever 4] heeft gebeld met de mededeling dat [aangever 4] hem, verdachte, moest terugbellen omdat er anders passende maatregelen zouden worden genomen en de stekker er uit zou gaan, zijnde de uitvoering van het misdrijf niet voltooid; Artikel 318 jo 45 Wetboek van Strafrecht. Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1 Verduistering Ten aanzien van feit 2 Poging tot het misdrijf: een ander door enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander en tegen derden, wederrechtelijk dwingen iets te doen Ten aanzien van feit 4 subsidiair Poging tot afdreiging 4b. De strafbaarheid van de feiten De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 26 februari 2008. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte is in zijn pogingen om zijn leven weer op de rails te krijgen na zijn defungeren als lid van de rechterlijke macht, met niet aflatende ijver, en met een grote inzet en betrokkenheid, bezig geweest om zich in zijn vakgebied, het strafrecht, een positie te verwerven waarin hij anderen, recht zoekenden, met raad en daad ter zijde kan staan en kan adviseren. Door hem - al of niet terecht - veronderstelde misstanden heeft hij geprobeerd aan de kaak te stellen en waar mogelijk ook getracht zijn belabberde financiële positie - hij is twee maal failliet verklaard - te verbeteren. Echter zijn betrokkenheid, hoe zeer op zich ook te prijzen, heeft hem niet alleen de grenzen van wat maatschappelijk betamelijk is uit het oog doen verliezen, maar deze betrokkenheid heeft ook geleid tot het plegen van strafbare feiten. Hierdoor heeft hij zichzelf in een positie gebracht die nog verder verwijderd is van wat het beste bij hem zou passen, te weten op een integere en betrokken wijze, zich optimaal inzetten voor recht zoekenden door zijn grote kennis op het gebied van het strafrecht. Een gegeven dat waarschijnlijk een grotere impact heeft op verdachte dan een door de rechtbank op te leggen straf. Ten aanzien van de strafmaat overweegt de rechtbank dat zij niet ontkomt aan het opleggen van een hogere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd, nu zij ook feit 4 bewezen acht en voorts omdat van een ex-raadsheer en wetenschapper mocht worden verwacht dat hij niet - weer - over de schreef zou gaan. Daarnaast acht de rechtbank de bewezenverklaarde feiten zo ernstig, dat met een lichtere straf dan hierna te noemen, niet kan worden volstaan. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45, 57, 284, 318 en 321 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde. Spreekt verdachte vrij van de onder 1 tenlastegelegde oplichting en voorts van het onder 4 primair tenlastegelegde feit. Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. En voorts het verrichten van een werkstraf gedurende 150 (honderdvijftig) uren. Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken. Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast. Stelt deze vervangende hechtenis vast op 75 (vijfenzeventig) dagen. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 4 (vier) uren, zijnde 2 (twee) dagen hechtenis. Aldus gewezen door: mr. T.H.P. de Roos, vicepresident als voorzitter, mr. A.M. van Gorp, rechter, mr. J.J.H. van Laethem rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.L.M. Verstegen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 april 2008.