Jurisprudentie
BC9132
Datum uitspraak2008-03-28
Datum gepubliceerd2008-04-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers07/00319
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers07/00319
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het is verdedigbaar dat de heffingsambtenaar de voorlopige aanslag, opgelegd bij de aanvang van het belastingjaar en aan de hand van historische gegevens, heeft vastgesteld op basis van drie vervuilingseenheden. Dit laat onverlet dat de hoogte van de nog op te leggen (definitieve) aanslag beoordeeld kan worden aan de hand van alle relevante gegevens.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P07/00319
vijfde enkelvoudige belastingkamer
proces-verbaal
van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
X te Z,
belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 06/4730 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 25 mei 2007 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht,.
de heffingsambtenaar.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 14 maart 2008.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gronden
1. Op grond van artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) dient een heffingsambtenaar de (definitieve) aanslag vast te stellen binnen de daarvoor geldende termijn. Een belanghebbende kan de hoogte van deze aanslag in rechte betwisten en laten toetsen op basis van alle relevante factoren. In het geval van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar nog geen definitieve aanslag opgelegd.
2. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Awr kan de heffingambtenaar een voorlopige aanslag opleggen tot het bedrag waarop de (definitieve) aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld. Dit impliceert dat de hoogte van een voorlopige aanslag zich niet leent voor een volledige beoordeling van alle mogelijke factoren die de hoogte van de uiteindelijke belastingschuld bepalen, te minder nu de heffingsambtenaar zich in eerste instantie heeft gebaseerd op historische gegevens van 2005 en uiteraard niet kon beschikken over de gegevens met betrekking tot de feitelijke hoeveelheid ingenomen water in 2006.
3. Ter beoordeling van de hoogte van de in geschil zijnde voorlopige aanslag acht het Hof de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- a. Belanghebbende drijft in een door haar gehuurde ruimte een bedrijf; boven de door haar gehuurde ruimte zijn een tweetal woningen in gebruik bij derden.
- b. De bedrijfsruimte en de twee woningen beschikken over een gezamenlijke wateraansluiting op naam van belanghebbende en zonder dat er sprake is van tussenmeters.
- c. In de uitspraak op bezwaar tegen de voorlopige aanslag is de heffingsambtenaar uitgegaan van drie vervuilingseenheden, dit op basis van artikel 14, tweede lid, van de Verordening verontreinigingsheffing Amstel, Gooi en Vecht.
4. Onder deze omstandigheden acht het Hof het verdedigbaar dat de heffingsambtenaar de voorlopige aanslag voor 2006 heeft vastgesteld op basis van drie vervuilingseenheden, uitkomende op het bedrag van € 174,24.
5. Het voorgaande laat onverlet dat belanghebbende bij de beoordeling van de juistheid van de nog op te leggen definitieve aanslag op basis van artikel 14, tweede lid, laatste deel, van de genoemde verordening gegevens kan verstrekken op grond waarvan zij aannemelijk kan maken dat de vervuilingswaarde 1 vervuilingseenheid of minder bedraagt, hetgeen zou resulteren in een (definitieve) aanslag van € 58,08 en verrekening van het (hogere) bedrag van de voorlopige aanslag. Daarbij is naar het voorlopig oordeel van het Hof niet zonder meer van belang voor welk aantal vervuilingseenheden de bewoners van de twee bovengelegen woningen zijn aangeslagen.
6. De slotsom is dat de uitspraak van de rechtbank juist is, wat er zij van de door de rechtbank gehanteerde gronden.
7. Het Hof acht geen termen aanwezig het hoogheemraadschap te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene Wet bestuursrecht.
De mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van D.Y.L. Siu griffier.
De beslissing is op 28 maart 2008 in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.