Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC9213

Datum uitspraak2008-04-08
Datum gepubliceerd2008-04-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3824 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om herziening. Geen nieuwe feiten of omstandigheden.


Uitspraak

07/3824 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van: [Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker), om herziening van de uitspraak van de Raad van 4 mei 2007, 06/4774 WAO (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 8 april 2008 I. PROCESVERLOOP Namens verzoeker heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, verzocht om herziening van de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2008, waar verzoeker en zijn gemachtigde niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker. II. OVERWEGINGEN Bij de aangevallen uitspraak heeft de Raad een oordeel gegeven over het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2006, 04/3230. De rechtbank heeft bij die uitspraak het beroep van verzoeker tegen een besluit op bezwaar van 5 oktober 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verzoeker een WAO-uitkering toekomt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verder heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van het geding, maar heeft de rechtbank daarbij niet betrokken de kosten van de in bezwaar en beroep overgelegde rapporten van het Instituut Psychosofia, Centrum voor Spirituele Geneeswijze en Spirituele Dans (Psychosofia). In de aangevallen uitspraak stelde de Raad vast dat het hoger beroep van verzoeker uitsluitend gericht is tegen de weigering om een vergoeding toe te kennen voor de kosten verbonden aan de door Psychosofia in bezwaar en in beroep uitgebrachte rapportages. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 13 april 2005, gepubliceerd in RSV 2005,170, heeft de Raad het oordeel van de rechtbank onderschreven en uiteengezet waarom de rapporten van Psychosofia niet voor vergoeding in aanmerking komen. Bij het verzoek om herziening heeft de gemachtigde van verzoeker betoogd dat de aanspraken van verzoeker bij de aangevallen uitspraak niet naar behoren zijn erkend. In de uitspraak waarvan om herziening verzocht is, wordt - zo stelt de gemachtigde van verzoeker - ter onderbouwing van het standpunt van de Raad dat gemaakte kosten voor de rapportages van Psychosofia niet voor vergoeding in aanmerking komen, slechts ongemotiveerd verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraak van de Raad. De gemachtigde van verzoeker betoogde echter dat door haar in de procedure die ten grondslag gelegen heeft aan de aangevallen uitspraak gemotiveerd is aangevoerd dat de Raad in zijn jurisprudentie een onjuiste waardering geeft aan de rapportages van Psychosofia. Nu hetgeen namens verzoeker in de procedure is gesteld onbesproken is gebleven in de motivering van de aangevallen uitspraak, is er sprake van nieuw gebleken feiten of omstandigheden, die kennelijk niet eerder bekend waren, nu deze uit de motivering niet blijken, en die ware zij eerder bij de Raad bekend geweest tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden. De Raad overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Naar vaste jurisprudentie van de Raad, zoals deze blijkt uit onder andere zijn uitspraak van 3 oktober 2003 (LJN AN 7982) kan in het kader van het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening slechts worden beoordeeld of op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb juncto artikel 21 van de Beroepswet, herziening aangewezen is. Een door de gemachtigde van verzoeker gewenste hernieuwde discussie over de betrokken zaak en de juistheid van de betrokken uitspraak kan in dit kader niet worden gevoerd. Het verzoek om herziening dient te worden afgewezen, nu door de gemachtigde van verzoeker geen feit of omstandigheid als hiervoor omschreven naar voren is gebracht. De Raad merkt ten slotte op dat een klacht over de motivering van de aangevallen uitspraak evenmin een grond voor herziening van de aangevallen uitspraak kan zijn. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om herziening af. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 april 2008. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) I.R.A. van Raaij. RJB