Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC9282

Datum uitspraak2008-04-11
Datum gepubliceerd2008-04-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700720-07 en 03/700035-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in de strafvervolging van een ongewenstverklaarde onderdaan van de Europese Unie. De beschikking tot ongewenstverklaring voldoet niet aan de eisen zoals verwoord in het arrest van het Hof van Justitie van 7 juni 2007. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de interne richtlijn van het Openbaar Ministerie, opgesteld naar aanleiding van voormeld arrest, in combinatie met de - inhoudelijk hiermee overeenkomende - richtlijn van de politie en de verklaring van de opsporingsambtenaar ter terechtzitting dat hij ter uitvoering van laatstbedoelde richtlijn de verdachte heeft medegedeeld dat deze niet meer zou worden aangehouden en vervolgd voor de enkele overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie in casu niet tot vervolging van de verdachte ter zake van overtreding van dit artikel heeft mogen overgaan.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummers: 03/700720-07 en 03/700035-08. Datum uitspraak: 11 april 2008 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats en datum verdachte], wonende te [adres verdachte]. De bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers aangebrachte zaken zijn ter terechtzitting gevoegd. De in de zaak met parketnummer 03/700720-07, na wijziging van de tenlastelegging, onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn na splitsing reeds afgedaan bij vonnis van de politierechter van 4 januari 2008. De tenlasteleggingen Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03/700720-07 ten laste gelegd dat 3. hij op of omstreeks 23 november 2007 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03/700035-08 ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 18 januari 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16,41 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op of omstreeks 18 januari 2008 te Maastricht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De geldigheid van de dagvaardingen De dagvaardingen voldoen aan alle eisen en zijn derhalve geldig. De bevoegdheid van de rechtbank De rechtbank is bevoegd van de ten laste gelegde feiten kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 1 ten laste gelegde De officier van justitie heeft vervolgingsrecht ten aanzien dit feit. De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/700720-07 onder 3 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 2 ten laste gelegde De verdediging heeft geconcludeerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/700720-07 onder 3 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 2 ten laste gelegde. Verdachte kon aan de mededeling van de verbalisant [naam verbalisant] - dat hij, tengevolge van een uitspraak van het Hof van Justitie (bedoeld is het arrest van het Hof van Justitie van 7 juni 2007), niet meer zou worden aangehouden en vervolgd voor de enkele overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht - de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat hij - indien hij geen reële en voldoende ernstige bedreiging zou vormen voor het aantasten van een fundamenteel belang van de samenleving - niet meer zou worden vervolgd voor overtreding van voormeld artikel. Het betreft hier de mededeling van een opsporings¬ambtenaar, een persoon die onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie opereert. Het gaat om een concrete mededeling waarbij de opsporende autoriteit zich bovendien heeft beroepen op een uitspraak van het hoogste rechterlijk college. Op zijn mededeling mocht verdachte afgaan. Het nu tóch vervolgen van verdachte voor overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht is in strijd met het vertrouwensbeginsel. Uit de brief van mw. mr. Dijks van 29 oktober 2007 blijkt dat de verbalisant [naam verbalisant] in een telefoongesprek met haar heeft bevestigd dat hij voormelde mededeling ten overstaan van de verdachte heeft gedaan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zich in casu niet het geval voordoet dat verdachte is aangehouden en wordt vervolgd voor enkel overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Immers, verdachte is aangehouden ter zake van diefstal uit een auto en wordt vervolgd ter zake van twee gekwalificeerde diefstallen én overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Daarmee ontvalt de feitelijke basis aan een gedeelte van het verweer. De verbalisant [naam verbalisant] heeft zijn mededeling aan mr. Dijks gedaan, en niet aan de verdachte. Bovendien wordt in die mededeling gesproken over een reële en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving zou aantasten. Het is niet aan verdachte zelf om te oordelen of er sprake is van een dergelijke bedreiging. Hem zou geen beroep mogen toekomen op het vertrouwens¬beginsel als hij andere misdrijven pleegt. De rechtbank overweegt het volgende. In zijn arrest van 7 juni 2007 (JV 2007/369) heeft het Hof van Justitie nog eens bevestigd dat een onderdaan van een andere lidstaat van de Europese Unie slechts tot ongewenst vreemdeling mag worden verklaard indien het persoonlijk gedrag van betrokkene een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Dit gemeenschapsrechtelijke criterium is aanzienlijk strenger dan de algemene regels uit het vreemdelingenrecht ten aanzien van ongewenstverklaringen. Verdachte is bij beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) van 17 juni 2003 tot ongewenst vreemdeling verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet (voldoende) kenbaar heeft gemotiveerd waarom de in deze beschikking genoemde (strafbare) gedragingen van de verdachte een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. De enkele opsomming van deze gedragingen is onvoldoende dragend om een dergelijke dreiging aanwezig te achten. Derhalve kan voormelde beschikking de door het Hof van Justitie in zijn arrest van 7 juni 2007 aangelegde toets niet doorstaan. De rechtbank is ambtshalve bekend met een interne richtlijn van het Openbaar Ministerie, gepubliceerd op het OMtranet, welke - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt dat vervolging van een EU-onderdaan voor overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht alleen moet plaatsvinden, als in de beschikking tot ongewenstverklaring is opgenomen dat de betrokkene op basis van zijn persoonlijke gedrag een actuele bedreiging, zoals bedoeld in richtlijn 2004/38 van de Europese Unie, vormt. De Officier van Justitie heeft ter terechtzitting aangegeven bekend te zijn met de inhoud van deze richtlijn. De ter terechtzitting als getuige gehoorde verbalisant [naam verbalisant] heeft verklaard dat er binnen de politie een richtlijn bestaat, die inhoudelijk overeenkomt met voormelde interne richtlijn van het Openbaar Ministerie. Dit is ter terechtzitting door de Officier van Justitie niet bestreden. Voorts heeft de verbalisant [naam verbalisant] ter terechtzitting verklaard dat hij de verdachte op enig moment in 2007, maar in elk geval vóór 23 november 2007, de zakelijke inhoud van de richtlijn heeft medegedeeld en hem heeft geadviseerd contact op te nemen met zijn advocaat. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de interne richtlijn van het Openbaar Ministerie, in combinatie met de - inhoudelijk hiermee overeenkomende - richtlijn van de politie en de verklaring van de getuige [naam verbalisant] ter terechtzitting dat hij ter uitvoering van laatstbedoelde richtlijn de verdachte heeft medegedeeld dat deze niet meer zou worden aangehouden en vervolgd voor de enkele overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie in casu niet tot vervolging van de verdachte ter zake van overtreding van dit artikel heeft mogen overgaan. De omstandigheid dat de verdachte niet is aangehouden en wordt vervolgd voor de enkele overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, maar is aangehouden ter zake van diefstal uit een auto en wordt vervolgd ter zake van twee gekwalificeerde diefstallen en overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, maakt het voorgaande niet anders. Feit is en blijft dat de beschikking tot ongewenstverklaring moet voldoen aan het criterium verwoord in richtlijn 2004/38, en dat, volgens de eigen interne richtlijn van het Openbaar Ministerie, vervolging achterwege moet blijven als dat niet het geval is. Zoals hiervoor is overwogen, voldoet de beschikking tot ongewenstverklaring in casu niet. Dat de verdachte voor andere misdrijven is aangehouden en mede voor die misdrijven wordt vervolgd, brengt hierin geen verandering. Immers, de beschikking verandert daardoor niet. Gelet op het vorenoverwogene dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het de ten laste gelegde overtredingen van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht betreft. Schorsing van de vervolging ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 1 ten laste gelegde Er is ten aanzien van dit feit geen reden voor schorsing van de vervolging gebleken. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 18 januari 2008 in de gemeente Maastricht, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 1 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De kwalificatie Het in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 1 bewezen verklaarde levert op een strafbaar feit dat moeten worden gekwalificeerd als: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht Gelet op de conclusie van het Nederlands Forensisch Instituut dat de bulk van het bij de verdachte aangetroffen materiaal bestaat uit coffeïne en zetmeel, dat bij nader onderzoek - waarbij een veel grotere hoeveelheid poeder moest worden genomen dan gebruikelijk - amfetamine is aangetoond en dat het materiaal kennelijk op enig moment in aanraking is gekomen met amfetamine, is de rechtbank van oordeel dat moet worden volstaan met een schuldigverklaring van de verdachte zonder oplegging van straf. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/700720-07 onder 3 ten laste gelegde; - verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 2 ten laste gelegde; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 1 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 1 bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - bepaalt dat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/700035-08 onder 1 bewezenverklaarde geen straf zal worden opgelegd. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M. Senden, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. R.M.M. Kleijkers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 april 2008, zijnde mr. M. Senden buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.