Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC9342

Datum uitspraak2008-03-14
Datum gepubliceerd2008-04-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers127413 /HA RK 08-22
Statusgepubliceerd


Indicatie

de grenzen van artikel 225 Fw rechten van eigenaar, hypotheekhouder en pandhouder gedurende surseance van betaling


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak : 14 maart 2008 Zaaknummer : 127413 / HA RK 08-22 De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake mr. Philip Willem SCHREURS QQ, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de surséance van FAVINI N.V., FAVINI MEERSSEN B.V. en FAVINI INTERNATIONAL B.V., alle statutair gevestigd te Meerssen, verzoeker, procureur mr. R.J.M.C. Rosbeek; tegen: 1. een consortium van banken onder leiding van INTESA BCI, gevestigd te Italië, verweerster, procureur mr. B. Mahovic, advocaat mr. E.C. Bos; 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FAVINI REAL ESTATE B.V., gevestigd te Meerssen, verweerster, procureur mr. J.A.M. Vogels, advocaat mr. G.H. Gispen. 1. Het verloop van de procedure De procureur van verzoeker, hierna te noemen: de bewindvoerder, heeft bij de griffie van deze rechtbank een verzoek ingediend, zulks onder overlegging van producties. Verweerster sub 1, hierna te noemen: Banco Intesa, heeft bij procureur een verweerschrift ingediend, zulks onder overlegging van producties. Verweerster sub 2, hierna te noemen: Real Estate, heeft eveneens bij procureur een verweerschrift inge¬diend, zulks onder overlegging van één productie. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift plaatsgevonden. Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunt nader toegelicht. Na afloop van de behandeling heeft de rechtbank de datum van de mondelinge uitspraak bepaald op heden en bepaald dat de gemotiveerde en uitgewerkte uitspraak op een nadere datum zal worden gegeven. 2. Het geschil 2.1 De bewindvoerder stelt dat de rechtbank Maastricht bij beschikking van 21 januari 2008 voorlopige surséance van betaling heeft verleend aan Favini N.V., Favini Meerssen B.V. en Favini International B.V. (hierna gezamenlijk te noemen: Favini Meerssen). Favini Meerssen exploiteert een papierfabriek. Er is bij Favini Meerssen feitelijk sprake van een faillissementssituatie. De bewindvoerder wenst echter met de onderneming van Favini Meerssen een zogenoemde doorstart te maken. Er is thans een doorstartkandidaat. Voor de realisatie van de gewenste doorstart is de medewerking van Banca Intesa en Real Estate onontbeerlijk. Real Estate is eigenaar van het bedrijfspand van Favini Meerssen en Banca Intesa is hypotheekhouder met betrekking tot dit pand en pandhouder met betrekking tot de machines en inventaris die zich daarin bevinden. De doorstartkandidaat heeft de doorstart afhankelijk gesteld van het kunnen beschikken over - kort gezegd - het bedrijfspand in die zin dat hij dit pand wil huren voor een periode van 10 jaar met een optie voor verlenging met nog eens 10 jaar, voorts wenst hij een koopoptie te verkrijgen met betrekking tot het bedrijfspand. De bewindvoerder heeft de medewerking van Banca Intesa en Real Estate aan het doorstartscenario niet kunnen verkrijgen, aangezien Banca Intesa geen enkel standpunt in deze inneemt en Real Estate bijgevolg een afwachtende houding aanneemt. De door de doorstartkandidaat geboden koopprijs en de daarop gebaseerde huurprijs voor het bedrijfspand ligt in de lijn van de uitgebrachte taxatiewaarde. Het doorstartscenario is in het belang van de gezamenlijke crediteuren, met inbegrip van Banca Intesa en Real Estate. In geval van faillissement verliest het bedrijfspand veel van zijn waarde, omdat het zijn waarde vooral ontleent aan het feit dat het geschikt is voor de exploitatie van een papierfabriek. Voorts zijn met de doorstart belangen van maatschappelijk aard gediend, aangezien daarmee zoveel mogelijk werkgelegenheid behouden blijft: de doorstartkandidaat zal een dienstverband aanbieden aan 137 van de circa 225 werknemers die bij Favini Meerssen werkzaam zijn. De kans op een succesvolle doorstart neemt met de dag af, omdat het voor de bewindvoerder steeds moeilijker wordt met name afnemers en gekwalificeerde werknemers van Favini Meerssen voor de onderneming te behouden. Ook heeft de doorstartkandidaat bericht dat wanneer hij niet op korte termijn duidelijkheid verkrijgt over de doorstart, hij zich zal terugtrekken. Op grond van artikel 225 van de Faillissementswet (Fw) kan de rechtbank gedurende de surséance van betaling zodanige bepalingen maken als zij ter beveiliging van de belangen van de crediteuren nodig oordeelt. De bevoegdheid van de rechtbank is zo ruim geformuleerd dat onder te nemen maatregelen ook kunnen vallen maatregelen met onomkeerbare gevolgen en maatregelen die van ingrijpende aard zijn. 2.2 De bewindvoerder heeft op grond van het vorenstaande de rechtbank verzocht op de voet van artikel 225 Fw: 1.a te bepalen dat het hypotheekrecht van Banca Intesa geacht wordt te zijn vervallen, zulks onder de verplichting van de bewindvoerder om zodanige (waar nodig door de rechtbank te bepalen) maatregelen te nemen dat de opbrengst (verhuur of verkoop) van de onroerende zaken toekomt aan Banca Intesa als ware daarop een hypotheekrecht gevestigd en derhalve met geen verder gevolg dan dat de toestemming van Banca Intesa voor het aangaan van een doorstartovereenkomst niet is vereist; 1.b te bepalen dat het pandrecht van Banca Intesa geacht wordt te zijn vervallen, zulks onder de verplichting van de bewindvoerder om zodanige (waar nodig door de rechtbank te bepalen) maatregelen te nemen dat de opbrengst van de roerende zaken toekomt aan Banca Intesa als ware daarop een pandrecht gevestigd en derhalve met geen verder gevolg dan dat de toestemming van Banca Intesa voor het aangaan van een doorstartovereenkomst niet is vereist; 2. althans te bepalen dat de toestemming van de rechter-commissaris voor een te sluiten doorstartovereenkomst zal gelden als een in de wettige vorm opgemaakte akte van Real Estate en Banca Intesa tot medewerking aan de doorstartovereenkomst, zulks vergelijkbaar met het bepaalde in artikel 3:300 BW; 3. althans zodanige maatregelen te nemen als de rechtbank in goede justitie meent te moeten nemen. 2.3 Het verzoek wordt door Real Estate en Banco Intesa weersproken, waartoe wordt verwezen naar de verweerschriften en het verhandelde ter zitting. Op dat verweer zal, voorzover van belang, hieronder worden ingegaan. 3. De beoordeling 3.1 Ter beoordeling staat eerst de vraag of hetgeen de bewindvoerder onder 1 en 2 heeft verzocht op de voet van artikel 225 Fw kan worden toegewezen. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. Hetgeen de bewindvoerder onder 1 en 2 heeft verzocht grijpt diep in in de goederenrechtelijke verhoudingen tussen Favini Meerssen, Real Estate en Banco Intesa. Het vervallen verklaren van het hypotheekrecht en het pandrecht, zoals verzocht, zou een ernstige inbreuk op de rechten van Banco Intesa als hypotheekhouder en pandhouder inhouden. Het moeten verhuren van het bedrijfspand en het moeten verlenen van een koopoptie op dat pand aan de doorstartkandidaat zou een vergaande aantasting van eigendomsrecht van Real Estate betekenen. Mede gelet op de literatuur en de jurisprudentie ten aanzien van artikel 225 Fw geeft dat artikel de rechtbank slechts de bevoegdheid om gedurende de surséance van betaling ten behoeve van alle crediteuren een ordemaatregel te nemen. Binnen die grenzen kan zij dus maatregelen met onomkeerbare gevolgen en/of van ingrijpende aard treffen. Nu hetgeen de bewindvoerder onder 1 en 2 heeft verzocht diep ingrijpt in de goederenrechtelijke verhoudingen tussen Favini Meerssen, Real Estate en Banco Intesa en aldus niet kan worden beschouwd als een ordemaatregel, gaat de verlangde beschikking de bovenweergegeven grenzen van artikel 225 Fw te buiten. Naar het oordeel van de rechtbank kan zulks derhalve niet op de voet van artikel 225 Fw worden toegewezen. 3.2 Aan dat oordeel draagt bij dat uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat onvoldoende vast staat wat de consequenties van een doorstartovereenkomst voor verweersters zijn. Dat brengt met zich dat de rechtbank niet kan vaststellen in hoeverre het doel van de surséance van betaling van Favini Meerssen zou zijn gediend bij een doorstartovereenkomst en ook niet in hoeverre een doorstartovereenkomst in het belang is van de crediteuren van Favini Meerssen gezamenlijk, met inbegrip van Real Estate en Banco Intesa. Verder is gesteld noch gebleken dat door de gang van zaken gedurende surséance van betaling van Favini Meerssen sommige crediteuren ten opzichte van andere crediteuren worden bevoordeeld en dat de rechtbank om die reden een ordemaatregel dient te nemen. 3.3 Daarbij komt dat Favini Meerssen/de bewindvoerder het onderhavige geschil ook in het kader van een kort geding- of bodemprocedure aan de rechtbank hadden kunnen voorleggen. Dat is van belang, omdat tegen een beschikking op de voet van artikel 225 Fw geen hogere voorziening openstaat. De “gewone” procedures, waarin wel hogere voorzieningen openstaan, zijn derhalve met meer waarborgen omkleed, terwijl een verzoekschriftprocedure als de onderhavige in beginsel in elk geval niet sneller verloopt dan een kort gedingprocedure. Ook is er geen sprake van de situatie dat, hangende een andere procedure, een ordemaatregel op de voet van artikel 225 Fw noodzakelijk is. 3.4 Met betrekking tot het verzoek onder 3 stelt de rechtbank vast dat dit verzoek dermate abstract is geformuleerd is dat onvoldoende duidelijk is welke maatregelen de bewindvoerder voor ogen staan. Daardoor is voor Real Estate en Banca Intesa onvoldoende duidelijk waartegen zij verweer dienen te voeren en voor de rechtbank onvoldoende duidelijk wat haar ter beoordeling wordt voorgelegd. Dientengevolge is het verzoek onder 3 niet toewijsbaar. 3.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het door de bewindvoerder verzochte dient worden afgewezen. 3.6 Tot slot: Real Estate en Banco Intesa hebben verzocht de bewindvoerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. Ingevolge artikel 362, tweede lid, Fw is de derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet van toepassing op verzoeken ingevolge de Faillissementswet. Artikel 289 Rv, dat bepaalt dat de eindbeschikking tevens een veroordeling in de proceskosten kan inhouden, is ondergebracht in de derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Artikel 289 Rv is derhalve niet van toepassing op verzoeken ingevolge de Faillissementswet. De slotsom is dat het verzoek om kostenveroordeling van Real Estate en Banco Intesa moet worden afwezen als niet op de wet gegrond. 4. De beslissing De rechtbank: wijst het verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.Ph. Bergmans, mr. A.P.A. Bisscheroux en mr. J.P. de Haan, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. De schriftelijke uitwerking is afgegeven op 19 maart 2008. B