Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC9379

Datum uitspraak2008-03-26
Datum gepubliceerd2008-04-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/946
Statusgepubliceerd


Indicatie

Winkeltijdenwet


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 07/946 26 maart 2008 12500 Winkeltijdenwet Uitspraak in de zaak van: Bos Alkmaar B.V., te Stompetoren, appellante, gemachtigde: M. Attaïbi, advocaat te Amsterdam, tegen burgemeester en wethouders van Langedijk, verweerders, gemachtigde: mr. R.P. Antonisse, werkzaam bij EFK Juristen B.V. te Alkmaar. 1. De procedure Appellante heeft bij brief gedateerd 7 januari 2007, ingekomen bij de rechtbank Alkmaar op 5 januari 2007 en na doorzending bij het College binnengekomen op 5 december 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerders van 5 december 2006. Bij dit besluit hebben verweerders het bezwaar van appellante tegen oplegging van een dwangsom ter zake van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Winkeltijdenwet (hierna: de Wet) ongegrond verklaard. Bij brief van 4 februari 2007 heeft appellante de gronden van het beroep ingediend. Verweerders hebben een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Op 5 maart 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt hebben toegelicht bij monde van hun gemachtigden. 2. De grondslag van het geschil De Wet, voor zover hier van belang, luidt als volgt: “ Artikel 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…) winkel: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin goederen aan particulieren plegen te worden verkocht. Artikel 2 1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben: a. op zondag; b. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19.00 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur; (…) Artikel 3 1. De gemeenteraad kan voor ten hoogste twaalf door hem aan te wijzen dagen per kalenderjaar vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en eerste of tweede Kerstdag. De beperking tot twaalf dagen per kalenderjaar geldt voor elk gedeelte van de gemeente afzonderlijk. 2. De gemeenteraad kan, al dan niet onder het stellen van regels, de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. (…).” De Winkeltijdenverordening, vastgesteld door de raad van de gemeente Langedijk bij besluit van 2 oktober 1996 (hierna: de Verordening), luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “Artikel 1 Begripsbepalingen In deze Verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Winkeltijdenwet: (…) Artikel 2 Zon- en feestdagenregeling De verboden, vervat in artikel 2, eerste lid, van de wet, gelden niet op ten hoogste twaalf, door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen, zon- en feestdagen per kalenderjaar.” In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is, voor zover van belang, het volgende bepaald: “Artikel 5:22 De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang bestaat slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend. (…) Artikel 5:32 1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. 2. Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. 3. Voor het opleggen van een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.” In de Gemeentewet is, voor zover van belang, het volgende bepaald: “Artikel 125 1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. 2. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. (…)”. 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellante was ten tijde hier in geding eigenaresse van het tuincentrum “Bos Alles voor Tuin en Dier”, gevestigd op het adres Vronermeerweg 27 te Sint Pancras, gemeente Langedijk (hierna: het tuincentrum). - De enige in- en uitrit van het tuincentrum komt uit op het grondgebied van de gemeente Alkmaar. Burgemeester en wethouders van die gemeente hebben hiervoor bij besluit van 2 september 2002 een uitwegvergunning verleend. - In de vergadering van de gemeenteraad van 3 juni 2003 is een motie van de VVD-fractie aangenomen over de openstelling van winkels op zon- en feestdagen (hierna: de motie), die luidt als volgt: “1. Het geldende beleid met betrekking tot de toepassing van de winkeltijdenverordening voor het jaar 2003 dient onverkort te worden uitgevoerd, totdat de raad een nieuwe verordening terzake heeft vastgesteld 2. Nodigt het College uit hieromtrent overleg te voeren met de georganiseerde belanghebbenden en te (doen) onderzoeken of en in hoeverre zij van de geboden mogelijkheden in de geldende winkeltijden-verordening gebruik wensen te maken 3. Het gestelde met betrekking tot dit onderwerp, genoemd in het raadsprogramma onder punt 4 hoofdstuk Economie, zo uit te leggen dat voor bovengenoemde regeling in ieder geval de zogenoemde “feestdagen” (6) en maximaal 4 zondagen jaarlijks voor openstelling in overleg met de georganiseerde belanghebbenden worden vastgesteld.” - Bij besluit van 14 december 2004 hebben verweerders voor het kalenderjaar 2005 de volgende dagen als koopzon- en koopfeestdagen aangewezen: 28 maart (tweede Paasdag), 24 april, 16 mei (tweede Pinksterdag), 30 oktober, 11 december en 18 december. - Bij brief van 12 oktober 2005 hebben verweerders aan appellante meegedeeld dat zij hebben geconstateerd dat het tuincentrum verscheidene keren in strijd met de Wet op zondagen voor het publiek geopend is geweest, voor het laatst op zondag 9 oktober 2005, en dat zij voornemens zijn handhavend op te treden tegen deze overtreding van de Wet door middel van het opleggen van een last onder dwangsom. - Nadat appellante op 10 november 2005 mondeling haar zienswijze over dit voornemen bij verweerders naar voren heeft gebracht, hebben verweerders appellante bij besluit van 22 november 2005, verzonden op 23 november 2005, een last onder dwangsom opgelegd. Daarbij hebben zij appellante meegedeeld dat het tuincentrum voor het laatst op zondag 30 oktober 2005 in strijd met de Wet voor het publiek was opengesteld en haar gelast het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de Wet na te leven, door het tuincentrum niet op zondagen of op de in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet genoemde feestdagen of gedeelten van feestdagen voor het publiek geopend te hebben, behoudens op de door verweerders op grond van artikel 2 van de Verordening aangewezen en nog aan te wijzen dagen. Verweerders hebben aan deze last een dwangsom verbonden van € 15.000,- voor iedere dag dat appellante, na afloop van een termijn die eindigt op de dag, gelegen drie weken na de datum van verzending van dit besluit, in strijd met deze last handelt, met een maximum van € 150.000,-. - Tegen dit besluit heeft appellante bij faxbericht van 2 januari 2006 bezwaar gemaakt bij verweerders. Bij brief van 7 maart 2006 heeft appellante de gronden van het bezwaar bij verweerders ingediend. - De Commissie voor de Bezwaarschriften (hierna: de Commissie) heeft, na een op 3 april 2006 gehouden hoorzitting, op 12 april 2006 ter zake van dit bezwaar aan verweerders advies uitgebracht. - Vervolgens hebben verweerders het bestreden besluit genomen. - Bij besluit van 10 januari 2006 hebben verweerders voor het kalenderjaar 2006 de volgende zondagen als koopzondagen aangewezen: 26 maart, 23 april, 24 september en 17 december. Deze beslissing is genomen in overeenstemming met het daartoe strekkende ambtelijk advies, neergelegd in een aan verweerders voorgelegd adviesformulier. - Evengenoemd adviesformulier bevat voorts het volgende ambtelijk advies: “ In een vervolg-advies nog in 2006 een tuincentrumzone gaan instellen. Tuincentra niet onder de motie laten vallen. Zij mogen dus 12 koopzondagen aanwijzen. Dit advies na behandeling in het college, vast laten stellen door de raad.” - Verweerders hebben op 10 januari 2006 eveneens conform dit advies beslist. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit hebben verweerders de bezwaren van appellante tegen de haar opgelegde last onder dwangsom van 22 november 2005 op basis van het advies van de Commissie ongegrond verklaard. Verweerders hebben hiertoe – samengevat weergegeven – overwogen dat zij bevoegd zijn tot het opleggen van de in geding zijnde last, gelet op het feit dat het tuincentrum, met uitzondering van de in- en uitrit, geheel binnen de grenzen van de gemeente Langedijk valt, alsmede gelet op het in deze gemeente gelegen adres van het tuincentrum Vronermeerweg 27, de kadastrale nummering van het perceel (gem. Langedijk K. 178) en de heffing van de onroerende zaakbelasting door de heffingsambtenaar van de gemeente Langedijk. Verweerders achten zich voorts bevoegd tot beslissen in het kader van de Verordening. De gemeenteraad heeft daarvoor een uitvoeringsinstructie gegeven, waaraan verweerders zich hebben geconformeerd. Een aantal van de door appellante in bezwaar aangevoerde gronden hebben betrekking op het besluit van verweerders van 10 januari 2006, gepubliceerd op de gemeentelijke pagina in het Langedijker Nieuwsblad van 18 januari 2006. Voor zover tegen dat besluit bezwaar openstaat, had dit binnen zes weken na 18 januari 2006 moeten worden gemaakt. Tegen dat besluit is echter geen bezwaarschrift ingediend. Voor zover appellante daartegen thans bij haar brief van 7 maart 2006 bezwaar wenst te maken, is dat bezwaarschrift niet tijdig ingediend. 4. Het standpunt van appellante Appellante heeft ter motivering van het beroep het volgende aangevoerd. Verweerders hebben zich ten onrechte bevoegd geacht tot het opleggen van de in geding zijnde last onder dwangsom. Nu de enige uitrit van het tuincentrum uitkomt op het grondgebied van de gemeente Alkmaar, vallen de in het tuincentrum ontplooide activiteiten onder de jurisdictie van die gemeente. Verweerders hebben zich voorts ten onrechte bevoegd geacht omdat de grondslag daarvoor ook anderszins ontbreekt. De last onder dwangsom is gebaseerd op aanwijzing door verweerders van de koopzon- en koopfeestdagen in 2005 en 2006, die in strijd is met de motie van de gemeenteraad. Verweerders zijn conform de motie gehouden toepassing te geven aan het in 2003 geldende beleid totdat een nieuwe verordening is vastgesteld. Blijkens de notulen van de vergadering van de gemeenteraad op 3 juni 2003 was volgens dat beleid in 2003 sprake van twaalf koopzon- en koopfeestdagen per kalenderjaar. Verweerders hadden voor 2005 en 2006 de koopzon- en koopfeestdagen dan ook in overeenstemming met dat beleid moeten aanwijzen. Nu er geen nieuwe verordening is vastgesteld moet in dit geval genoemd beleid door verweerders worden toegepast. Verweerders hebben in het kader van de aanwijzing van de koopzon- en koopfeestdagen voor 2005 nagelaten het onder punt 2 van de motie genoemde overleg met belanghebbenden te voeren. Ingevolge de motie is dit een gebrek dat doorwerkt in de vaststelling van de koopzon- en koopfeestdagen voor 2005. Voor 2006 is evenmin sprake geweest van het onder punt 2 van de motie genoemde onderzoek, zodat ook om die reden een gebrek moet worden geconstateerd in de aanwijzing van de koopzondagen voor 2006. Bij besluit van 10 januari 2006 zijn vier koopzondagen in 2006 vastgesteld. Dit is in strijd met het gestelde onder punt 3 van de motie, waarin is voorgeschreven dat er tevens maximaal zes feestdagen moeten worden vastgesteld. Nu het besluit van 10 januari 2006 in strijd is met de motie, kan dat besluit geen stand houden. Nu appellante ernstig wordt benadeeld ten opzichte van concurrerende tuincentra in het marktgebied waartoe haar bedrijf behoort, te weten het gebied behorende bij de gemeenten Alkmaar, Koedijk en Bergen, hebben verweerders bij een juiste belangenafweging niet in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen. Verweerders hebben voorts niet in redelijkheid tot dat besluit kunnen komen, nu de belangen die zijn gediend door de Wet, te weten de zondagsrust, niet worden geschaad. De concurrentiepositie van de lokale ondernemers te Langedijk wordt op geen enkele wijze geschaad, omdat het tuincentrum van appellante is gelegen aan de gemeentegrens tussen Alkmaar en Langedijk. Appellante wijst er in dit verband op dat de gemeente Alkmaar voor de concurrerende tuincentra twaalf koopzon- en koopfeestdagen heeft toegelaten en dat de cliëntèle van appellante blijkens een onderzoeksrapport van Inovaprodu’x uit december 2005 voor ca. 88,1 % uit de gemeente Alkmaar komt. In oktober 2005 heeft de gemeente Langedijk zich aangesloten bij het overleg van de Kamer van Koophandel en de regiogemeenten ter zake van de regulering van de koopzondagen. De regiogemeenten hebben op een enkele na, waaronder de gemeente Langedijk, twaalf koopzondagen vastgesteld. Verweerders hebben voorts niet in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen, nu van de zijde van de gemeente de instelling van een tuincentrumzone is aangekondigd. Appellante heeft hiertoe gewezen op publicaties op de site van de gemeente Langedijk, in het Langedijker Nieuwsblad en in een interne mededeling van de afdeling communicatie van 11 januari 2006, nr. 496. 5. De beoordeling 5.1 Allereerst wordt overwogen dat de door verweerders op 14 december 2004, respectievelijk op 10 januari 2006 genomen besluiten, waarbij zij op grond van artikel 2 van de Verordening voor 2005, respectievelijk 2006 de dagen hebben aangewezen waarop vrijstelling wordt verleend van de in artikel 2, eerste lid, van de Wet neergelegde verboden, moeten worden aangemerkt als besluiten van algemene strekking, niet zijnde algemeen verbindende voorschriften. Op grond van de ter zake toepasselijke bepalingen in de Awb, in samenhang met het bepaalde in artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, kan daartegen bezwaar worden gemaakt en tegen de beslissing op dat bezwaar beroep worden ingesteld bij het College. Vast staat dat tegen deze besluiten van verweerders geen rechtsmiddelen op grond van genoemde wettelijke bepalingen zijn aangewend, zodat zij in rechte zijn komen vast te staan. Dit betekent dat de rechtmatigheid van deze besluiten, anders dan appellante veronderstelt, in de onderhavige beroepsprocedure niet ter discussie kan worden gesteld en dat hier van de juistheid van deze besluiten moet worden uitgegaan. Aan hetgeen appellante daaromtrent heeft aangevoerd, dient dan ook verder te worden voorbijgegaan. 5.2. Het College kan appellante niet volgen in haar stelling dat verweerders zich in dit geval ten onrechte bevoegd hebben geacht tot handhaving van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Wet omdat die bevoegdheid toe zou komen aan het gemeentebestuur van Alkmaar in verband met het feit dat de enige uitrit van het tuincentrum uitkomt op het grondgebied van die gemeente. Ter zitting is gebleken dat de verkoop van goederen aan particulieren in het tuincentrum uitsluitend plaatsvindt binnen voor het publiek toegankelijke besloten ruimten, die geheel en al zijn gelegen op het grondgebied van de gemeente Langedijk. Beoordeeld naar de kenmerken van een winkel in de zin van de in artikel 1 van de Wet neergelegde begripsomschrijving, moet derhalve worden geconcludeerd dat het als winkel in evengenoemde zin aan te merken tuincentrum, is gelegen binnen de grenzen van de gemeente Langedijk. Gelet op het bepaalde in artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet in verbinding met artikel 5:32, eerste lid, van de Awb zijn verweerders als orgaan van het bestuur van de gemeente Langedijk dat belast is met de uitvoering van de hier aan de orde zijnde bij of krachtens de Wet gestelde regels, derhalve bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van deze regels. 5.3 Het College constateert dat verweerders bij hun besluit van 14 december 2004 onder meer 30 oktober 2005 hebben aangewezen als koopzondag waarvoor vrijstelling is verleend van het in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet neergelegde verbod. Verweerders hebben derhalve bij het gehandhaafde primaire besluit ten onrechte gesteld dat appellante evengenoemde verbodsbepaling heeft overtreden doordat zij het tuincentrum op 30 oktober 2005 voor het publiek geopend heeft gehad. Dit kan evenwel niet leiden tot het oordeel dat verweerders ten onrechte hebben aangenomen dat appellante heeft gehandeld in strijd met de Wet en dat verweerders niet bevoegd waren tot het opleggen van de in geding zijnde last onder dwangsom ter zake van overtreding van de Wet. Blijkens het primaire besluit is deze last immers gegrond op de constatering van verweerders dat appellante het tuincentrum verscheidene keren in strijd met de Wet op zondagen voor het publiek geopend heeft gehad, waartoe de in de voornemenbrief van 12 oktober 2005 uitdrukkelijk genoemde overtreding op zondag 9 oktober 2005 kan worden gerekend. Blijkens het verslag van de op 10 november 2005 namens appellante gegeven mondelinge zienswijze over genoemd voornemen van verweerders, is bij die gelegenheid van de zijde van appellante erkend dat het tuincentrum op 2, 9 en 23 oktober 2005 voor het publiek open is geweest. Nu appellante deze verklaring nadien niet heeft herroepen, ook niet ter zitting van het College, moet als vaststaand worden aangenomen dat appellante het tuincentrum op deze zondagen voor het publiek heeft open gehad. Omdat geen van deze zondagen in genoemd aanwijzingsbesluit van 14 december 2005 door verweerders als koopzondagen zijn aangewezen en gesteld noch gebleken is dat appellante beschikte over een krachtens de Wet verleende ontheffing voor openstelling op één of meerdere van deze zondagen, heeft appellante derhalve gehandeld in strijd met het verbod van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet. Verweerders waren derhalve op grond van het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet in verbinding met artikel 5:21 en 5:32 van de Awb bevoegd appellante een last onder dwangsom op te leggen ter voorkoming van verdere overtredingen van het verbod op zondagopenstelling 5.4 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat zicht bestaat op legalisatie. Voor zover appellante in dit verband heeft willen betogen dat de vrijstellingsbesluiten van 14 december 2004 en 10 januari 2006 zijn genomen in strijd met het recht en daarom niet in de weg kunnen staan aan legalisatie, verwijst het College naar hetgeen zij hiervoor in rubriek 5.1 van deze uitspraak heeft overwogen. Wat betreft het beroep van appellante op de instelling van een zogenoemde tuincentrumzone in de gemeente Langedijk, moet in dit kader op grond van de gedingstukken worden geconstateerd dat nimmer een definitief en onvoorwaardelijk besluit tot instelling van een dergelijke zone tot stand is gekomen. Verweerders hebben op 10 januari 2006 met betrekking tot de instelling van een dergelijke zone beslist conform het daarover gegeven ambtelijk advies. In dit hiervoor in rubriek 2.2 van deze uitspraak geciteerde advies is sprake van een ‘vervolg-advies’ en van vaststelling van dit advies door de gemeenteraad, na behandeling door verweerders. Dit wijst er derhalve niet op dat verweerders toen een definitieve en onvoorwaardelijke beslissing ter zake hebben genomen. Afgezien hiervan blijkt uit de publicatie op de website van de gemeente Langedijk en de interne memo, wat daar overigens ook van zij, dat de precieze grenzen van de tuincentrumzone nog moesten worden vastgesteld. 5.5. Het College ziet ook anderszins geen grond voor het oordeel dat verweerders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. Daartoe wordt als volgt overwogen. In de omstandigheid dat ten tijde hier in geding in de omliggende gemeenten Alkmaar, Koedijk en Bergen door de betreffende gemeentebesturen blijkbaar was voorzien in een ruimere vrijstelling van de in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet neergelegde verboden voor de aldaar gevestigde tuincentra, is geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerders hadden moeten af zien van het bestreden besluit. De eventuele benadeling van de concurrentiepositie van het tuincentrum van appellante hierdoor in het licht van het feit dat de cliëntèle van het tuincentrum volgens door appellante overgelegde onderzoeksgegevens voor het overgrote deel afkomstig is uit de gemeente Alkmaar, is immers in zoverre het gevolg van de ingevolge de Wet aan gemeentebesturen toegekende bevoegdheid om binnen de door de Wet gestelde grenzen vrijstelling te verlenen van genoemde verboden. Daaraan is inherent dat tussen gemeenten verschillen kunnen ontstaan met betrekking tot de openstelling van winkels op zon- en feestdagen. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat deze verschillen door de wetgever zijn voorzien, zodat de door appellante genoemde omstandigheid niet van dien aard is dat verweerders daarom niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot oplegging van de in geding zijnde last onder dwangsom. Appellante heeft haar stelling dat de concurrentiepositie van lokale ondernemers door openstelling van het tuincentrum op zondag op geen enkele wijze wordt geschaad, niet voldoende onderbouwd. Het enkele feit dat het tuincentrum is gelegen aan de gemeentegrens tussen Alkmaar en Langedijk, zoals appellente in dit verband heeft aangevoerd, betekent niet dat andere ondernemers in de gemeente Langedijk, die geheel of gedeeltelijk hetzelfde assortiment voeren als het tuincentrum, niet onevenredig zouden kunnen worden benadeeld wanneer verweerders jegens appellante zouden afzien van handhaving van de Wet. Genoemde stelling noopt daarom niet tot het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid tot het bestreden besluit hebben kunnen komen. Appellante heeft haar stelling dat het belang van de zondagrust niet wordt geschaad door openstelling van het tuincentrum op zondag in het geheel niet onderbouwd. Reeds daarom kan deze stelling niet leiden tot het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid de met handhaving van de Wet gediende belangen hebben kunnen laten prevaleren boven de belangen van appellante. Overigens kan uit het verbod van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet worden afgeleid dat de wetgever de belangen die pleiten voor zondagssluiting in beginsel doorslaggevend, of in elk geval zwaarwegend, acht. Ook in het licht hiervan valt niet in te zien dat genoemde stelling van appellante kan leiden tot het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot oplegging van de bestreden maatregel aan appellante. 5.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. F. Stuurop en mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008. w.g. [voorzitter] w.g. [griffier]