Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC9437

Datum uitspraak2008-04-11
Datum gepubliceerd2008-04-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4070 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen herziening WAO-uitkering. Vernietiging besluit en in stand laten van de rechtsgevolgen. CBBS-2. Nadere motivering in hoger beroep. Totdat in hoger beroep is beslist hoeft er geen uitvoering te worden gegeven door het bestuursorgaan aan de aangevallen uitspraak.


Uitspraak

06/4070 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 juli 2006, 05/4448 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 11 april 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld en bij brief van 17 januari 2007 een aantal stukken ingezonden. Namens betrokkene heeft mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali. Betrokkene is, met kennisgeving, niet verschenen. II. OVERWEGINGEN Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat appellant bij het bestreden en op bezwaar genomen besluit van 10 november 2005 het besluit van 11 januari 2005 heeft gehandhaafd. Daarbij is meegedeeld dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid onveranderd is en dat om die reden zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, niet wordt herzien. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak ten aanzien van de medische component van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling als haar oordeel gegeven geen aanleiding te zien de door de verzekeringsarts vastgestelde en de door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden. Ten aanzien van de arbeidskundige component heeft de rechtbank overwogen dat op de formulieren “resultaat functiebeoordeling” bij de geduide functies “G’s” zijn vermeld en dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport ervan heeft afgezien deze “G’s” van een nadere motivering te voorzien. Hierdoor is niet zonder meer duidelijk waarom de belastbaarheid op het desbetreffende punt niet wordt overschreden. Daarop heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, omdat het met betrekking tot de arbeidskundige grondslag niet steunt op de in artikel 7.12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven deugdelijke motivering. Het hoger beroep van appellant is gericht tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de arbeidskundige component van de schatting. Bij brief van 17 januari 2007 heeft appellant, na kennisneming van de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (LJN nummers AY9971,AY9973, AY9974, AY9976 en AY9980), een aanvullende motivering gegeven van de belastbaarheid van betrokkene en de geduide functies. Betrokkene heeft aangevoerd dat appellant een nieuw besluit had behoren te nemen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak en niet had mogen volstaan met aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en het verstrekken van een nadere motivering. Deze is te laat gegeven om de oorspronkelijke in het primair besluit van 11 januari 2005 neergelegde schatting te kunnen dragen. Er is, aldus betrokkenes gemachtigde, geen reden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Slechts per toekomende datum kan een nieuw besluit worden afgegeven. Ten slotte is verzocht het hoger beroep van appellant ongegrond te verklaren. De Raad overweegt allereerst dat het verzoek van betrokkene om het hoger beroep van appellant ongegrond te verklaren reeds hierom niet voor inwilliging vatbaar is, nu de Beroepswet dit dictum niet kent. Voorts overweegt de Raad dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt opgeschort totdat op het hoger beroep van appellant, gelet op artikel 19 van de Beroepswet en onderdeel C van de bij die wet behorende bijlage, is beslist. De stelling van betrokkene dat appellant uitvoering had behoren te geven aan de daarin door de rechtbank gegeven opdracht om een nieuw besluit op bezwaar te nemen is, zolang het hoger beroep loopt, derhalve onjuist. Ten slotte overweegt de Raad met betrekking tot het verweer van betrokkene dat er geen reden is de rechtsgevolgen in stand te laten, dat artikel 8:72, derde lid van de Awb, welk artikellid ingevolge artikel 6:24 van de Awb ook in hoger beroep van toepassing is, aan de Raad daartoe de bevoegdheid geeft. Of in een concreet geval reden is om van die bevoegdheid gebruik te maken is ter beoordeling aan de Raad. Appellant heeft bij brief van 17 januari 2007 een FML van 12 december 2006 ingezonden, welke een aanpassing is van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde FML van 30 november 2004. Uit het rapport van 11 januari 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige C.H.J. de Vries-van Hulten blijkt dat de FML niet is aangepast omdat de belastbaarheid van betrokkene gewijzigd zou zijn, maar omdat de FML beperkende toelichtingen bevatte. Met de aanpassing is beoogd gevolg te geven aan de hiervoor vermelde rechtspraak van de Raad. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat in de medische grondslag van de schatting, zoals deze door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak is aanvaard, door appellant wijziging is gebracht. Het gaat om een wijziging van de presentatie van de bij betrokkene bestaande medische beperkingen in de FML, niet om een wijziging van die medische beperkingen zelf. De Raad is van oordeel dat met voormeld rapport van de bezwaararbeidsdeskundige De Vries-van Hulten op voldoende wijze is toegelicht waarom althans vier van de vijf geselecteerde functie(code)s voor betrokkene geschikt zijn te achten. Daarmee is de arbeidskundige grondslag van de schatting alsnog in hoger beroep van een toereikende motivering voorzien. In verband hiermee zal de Raad met toepassing van artikel 8:72, derde lid, de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit in stand laten. De aangevallen uitspraak komt, het hiervoor overwogene in aanmerking nemend, voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit zal de Raad met toepassing van het bepaalde in het derde lid van artikel 8:72 van de Awb in stand laten. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven; Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 april 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) T.R.H. van Roekel. JL