Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC9492

Datum uitspraak2008-04-14
Datum gepubliceerd2008-04-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers670181-05 en 654651-06 (ttzgev
Statusgepubliceerd


Indicatie

42-jarige man veroordeeld vanwege export van softdrugs naar Duitsland en de exploitatie van twee hennepkwekerijen. Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank niet uit van een groot netwerk van hennepkwekerijen en de productie van 'nederstuf' daaruit waarmee de export naar Duitsland werd bevoorraad. Daarom ook het wederrechtelijk verkregen voordeel bepaald op een lager bedrag dan door de officier van justitie geëist (niet gepubliceerd).


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 670181-05 en 654651-06 (ttzgev) datum uitspraak: 14 april 2008 op tegenspraak raadsman: mr. W. Schoo vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren in 1966, wonende te [woonplaats]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 februari 2006, 13 april 2006, 20 februari 2007 en 31 maart 2008. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat (parketnummer 670181-05) 1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 20 april 2004, in het arrondissement Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten Duitsland, althans enige bestemming buiten het grondgebied van Nederland) heeft gebracht, hoeveelheden of een hoeveelheid hennep en/of hoeveelheden of een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel(s) van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hashish (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijde lid; art 3 ahf/ond A Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 20 april 2004, in het arrondissement Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten Duitsland, althans enige bestemming buiten het grondgebied van Nederland) heeft gebracht, hoeveelheden of een hoeveelheid hennep en/of hoeveelheden of een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel(s) van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hashish (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijde lid, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 20 april 2004, in het arrondissement Groningen, althans in Nederland, meermalen op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft v erschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], hoeveelheden of een hoeveelheid hennep en/of hoeveelheden of een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel(s) van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, ter beschikking te stellen en/of af te leveren; art 3 ahf/ond A Opiumwet althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 20 april 2004, in de gemeente Groningen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden of een hoeveelheid hennep en/of hoeveelheden of een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel(s) van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hashish (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijde lid; art 3 ahf/ond B Opiumwet art 3 ahf/ond C Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2002 tot en met 20 juli 2003, in de gemeente Groningen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [locatie 1]) ongeveer 219, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; art 3 lid 1 ahf/ond B Opiumwet art 11 lid 2 Opiumwet art 3 lid 1 ahf/ond C Opiumwet 3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 april 2002, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkten/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [locatie 2]) ongeveer 1981, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval hoeveelheden en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; art 3 lid 1 ahf/ond B Opiumwet art 11 lid 2 Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 3 lid 1 ahf/ond C Opiumwet althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 april 2002, in de gemeente Groningen, met elkaar, althans een van hen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkten/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [locatie 2]) ongeveer 1981, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval hoeveelheden en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 april 2002, in de gemeente Groningen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] geld en/of hennepplanten en/of materialen voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen; art 3 lid 1 ahf/ond B Opiumwet art 11 lid 2 Opiumwet art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht art 3 lid 1 ahf/ond C Opiumwet (parketnummer 654651-06) hij op of omstreeks 13 juni 2006, in de gemeente Groningen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), een drinkglas tegen het lichaam van genoemde [slachtoffer] gegooid en/of een of meerdere malen gestompt en/of geslagen en/of een tafel tegen het lichaam van genoemde [slachtoffer] geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 670181-05 onder 1 primair, 2 en het onder 3 primair en onder parketnummer 654651-06 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot - 240 uur werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis; - 6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bewezenverklaring De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de hennepplantage aan de [locatie 1]. [getuige] heeft weliswaar verklaard dat [verdachte] in zijn woning een hennepplantage is begonnen, maar – zo stelt de raadsman – [getuige] en [verdachte] hadden ruzie en [getuige] wilde met die verklaring verdachte een hak zetten. De verklaring van [getuige] is hiermee onbetrouwbaar en kan daarom niet als bewijsmiddel worden gebruikt. De verklaring van [medeverdachte 2] dat hij op verzoek van [verdachte] (verdachte) in de woning van [getuige] is geweest en daar een hennepplantage heeft aangetroffen, bevestigt volgens de raadsman niet de verklaring van [getuige] dat [verdachte] eigenaar van de plantage was. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [getuige] tegenover de politie dusdanig gedetailleerd en consistent is dat - ondanks dat deze getuige inmiddels is overleden en niet nader door de rechter-commissaris gehoord kon worden - deze verklaring voldoende betrouwbaar is om als bewijsmiddel te gebruiken. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking de verklaring van [medeverdachte 2], dat hij op verzoek van [verdachte] bij een man genaamd [getuige] elektrische reparaties heeft verricht in verband met aanwezige hennepkwekerijen. De rechtbank acht op grond van deze verklaringen (naast het relaas van de politie in het ambtelijk verslag zoals weergegeven op pagina 203-205 van het dossier) de betrokkenheid van verdachte bij de hennepplantage(s) aan de [locatie 1] bewezen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 670181-05 onder 1 primair, onder 2 en het onder 3 primair en het onder parketnummer 654651-06 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (parketnummer 670181-05) 1. hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 20 april 2004, in het arrondissement Groningen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen op verschillende tijdstippen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten Duitsland) heeft gebracht, hoeveelheden hennep en/of hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hashish (telkens) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. hij in de periode van 1 juli 2002 tot en met 20 juli 2003, in de gemeente Groningen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [locatie 1]) 219 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; 3. hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 23 april 2002, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld, bereid en bewerkt (in een pand aan de [locatie 2]) ongeveer 1981 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; (parketnummer 654651-06) hij op 13 juni 2006, in de gemeente Groningen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), een drinkglas tegen het lichaam van genoemde [slachtoffer] heeft gegooid en een of meerdere malen gestompt en geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden; De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder parketnummer 670181-05 onder 1 primair, onder 2 en het onder 3 primair en onder parketnummer 654651-06 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad. Kwalificatie Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op: Parketnummer 670181-05: 1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; 2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; 3. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; Parketnummer 654651-06: mishandeling. Strafbaarheid van verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Motivering straf Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie. Taakstraf en vrijheidsstraf Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd, bestaande uit een werkstraf. De rechtbank neemt bij het bepalen van de omvang hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking. Verdachte en zijn medeverdachte(n) hebben in een korte periode, in georganiseerd verband, grote hoeveelheden verdovende middelen naar Duitsland laten uitvoeren. Voorts hebben zij zelf hennep gekweekt. Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van anderen en heeft puur uit financieel gewin gehandeld. De rechtbank gaat, anders dan de officier van justitie, níet uit van een groot netwerk van hennepkwekerijen en de productie van zogenaamde ‘nederstuf’ daaruit waarmee de export naar Duitsland werd bevoorraad. Verdachte heeft met zijn handelen de volksgezondheid grote schade toegebracht en bijgedragen aan het in stand houden van criminaliteit die vaak gepaard gaat met het verhandelen, exporteren en gebruik van verdovende middelen. Verdachte heeft met zijn handelen onder andere zwaar inbreuk gemaakt op de rechtsorde van een buurland. Verdachte heeft zijn eigen belang (het lucratieve karakter van de handel in verdovende middelen) gediend en hiermee ernstig inbreuk gemaakt op het maatschappelijk belang, hetgeen de rechtbank verdachte aanrekent. Om die reden zal de rechtbank ook een voorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen teneinde verdachte er van te weerhouden om opnieuw met genoemde handel aan te vangen. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte in 1998 en 2001 eerder is veroordeeld tot geldboetes en voorwaardelijke vrijheidsstraffen vanwege het handelen in strijd met de bepalingen van de Opiumwet. Verder heeft verdachte een man mishandeld, zijn toenmalige leidinggevende. Verdachte was ontslagen en het slachtoffer en hij zouden daarover een gesprek hebben. Tijdens en na dat gesprek heeft verdachte het slachtoffer gestompt en geslagen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee volstrekt disproportioneel heeft gereageerd, hoe boos en gefrustreerd verdachte ook mag zijn geweest vanwege het hem gegeven ontslag. De rechtbank acht daarom na te melden straffen passend en geboden. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het onder parketnummer 670181-05 onder 1 primair, onder 2 en het onder 3 primair en het onder parketnummer 654651-06 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar. - verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar. - verklaart het onder parketnummer 670181-05 onder 1 primair, onder 2 en het onder 3 primair en het onder parketnummer 654651-06 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. - veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot: een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland. Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag. een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. M.J.B. Holsink, voorzitter, F.J. Agema en S. Tempel, in tegenwoordigheid van A. den Held, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 april 2008.