
Jurisprudentie
BC9517
Datum uitspraak2008-04-14
Datum gepubliceerd2008-04-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers07/2620
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers07/2620
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekken verlof Wet wapens en munitie wegens veroordeling rijden onder invloed van alcohol. Belangenafweging. Aan belang veiligheid samenleving heeft de Minister de doorslag kunnen geven.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/2620
uitspraak van 14 april 2008 van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser],
wonende te Drachten,
eiser,
gemachtigde: mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
en
de Minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M.M. van Opstal, werkzaam bij verweerders ministerie.
Procesverloop
Bij brief van 18 september 2007 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op administratief beroep betreffende de toepassing van de Wet wapens en munitie (Wwm).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 29 februari 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. O. Wagenaar, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Motivering
Bij besluit van 19 oktober 2006 heeft de korpschef van de regiopolitie Fryslân het verlof als bedoeld in art. 28 lid 1 Wwm, tot het ten behoeve van de schietsport voorhanden hebben van nader aangeduide wapens en munitie, geldig tot en met 31 december 2006, ingetrokken. Aan dat besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser op 23 augustus 2006 door de politierechter onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 gepleegd op 17 juni 2006 wegens het rijden onder invloed van alcohol tot een geldboete van € 480,= en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor een periode van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser op 17 november 2004 een transactie van € 405,= met de officier van justitie is aangegaan voor het rijden onder invloed van alcohol, gepleegd op 4 september 2004. Verweerder heeft ter motivering van dit besluit gesteld dat hij het rijden onder invloed aanmerkt als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Het stipt naleven van de geldende regelgeving is voor degene aan wie verlof is verleend voor het voorhanden hebben van vuurwapens van groot belang. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat vuurwapens niet aan eiser kunnen worden toevertrouwd. In het belang van de veiligheid van de samenleving is daarom het verlof ingetrokken.
Bij besluit van 18 september 2007 heeft verweerder het daartegen door eiser ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard en het besluit van de korpschef van de regiopolitie gehandhaafd.
In beroep heeft eiser naar voren gebracht dat hij beseft dat de beleidsregels verweerder de mogelijkheid geven een verleend verlof in te trekken. Hij is echter van mening dat in dit geval van die beleidsregels moet worden afgeweken, omdat ten tijde van het begaan van de misdrijven sprake was van bijzondere en zeer trieste omstandigheden. In 2004 beging hij een strafbaar feit nadat hij in de auto was gestapt omdat zijn zoon een ernstig beroep deed op eisers vaderschap. De aanleiding voor drinken van alcohol op 17 juni 2006 was het verdriet om het verlies van één van zijn kinderen op 15 mei 2005, dat na haar geboorte slechts tien minuten heeft geleefd, de vernieling van haar grafje kort daarna en een miskraam van zijn echtgenote in juni 2006. Het werd eiser die dag allemaal te veel. Vervolgens is hij in de auto gestapt om naar een dansvoorstelling van dochter te gaan. Op weg daar naartoe is hij aangehouden. Eiser wijst er in dit verband op dat de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA) bij besluit van 23 oktober 2006 hem in verband met de veroordelingen aanvankelijk de status van schutter had ontnomen, maar dat dit na een door hem ingediend bezwaarschrift op 12 december 2006 is teruggedraaid. Ook heeft de korpschef van de regiopolitie Twente naar aanleiding van een bezwaarschrift van eiser het besluit teruggedraaid om in verband met de veroordelingen eisers beveiligingspas in te trekken. Beide beslissingen zijn genomen in verband met de bijzondere privéomstandigheden. Analoog aan die beslissingen zou verweerder in het kader van de belangenafweging ook tot intrekking van het bestreden besluit dienen over te gaan.
In reactie op de gronden van beroep heeft verweerder benadrukt dat het belang van de veiligheid van de samenleving zwaarder weegt dan het belang dat eiser heeft bij het voorhanden hebben van vuurwapens in verband met het uitoefenen van zijn hobby. Daarbij heeft verweerder een eigen afweging te maken, die een andere is dan die van de KNSA betreffende de status van schutter en die van de korpschef inzake het bezit van een beveiligingspas.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge art. 7 lid 2 aanhef en onder b Wwm kunnen de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door de minister worden gewijzigd of ingetrokken, indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Ingevolge art. 38 lid 2 Wwm volgen de korpschefs bij de uitvoering van deze wet de aanwijzingen van de minister.
De Circulaire wapens en munitie 2005 (Cwm) vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor de ambtenaren belast met de uitvoering van de wapenwetgeving. In Bijzonder deel B onder 1, getiteld "Geen vrees voor misbruik" is voor onder meer de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd, een aantal concrete criteria gegeven. Aanwijzingen dat aan de verlofhouder het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd kunnen onder meer zijn veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken.
Ingevolge B 1.2 ad a sub c Cwm mag de aanvrager of houder van een in de Wwm genoemde vergunning op het moment van de aanvraag en tijdens het houderschap niet binnen de laatste vier jaren bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd. Vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in art. 74 Wetboek van Strafrecht (transactie) wordt gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
De bevoegdheid van de korpschef om een verlof in te trekken is een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid die los staat van het strafrechtelijke traject.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onder meer heeft overwogen in de uitspraak van 22 februari 2006 in zaak no. 200507284/1 strekt de in art. 7 lid 2 Wwm geboden bevoegdheid tot het treffen van een maatregel ter bescherming van de veiligheid van de samenleving en niet tot het opleggen van een strafrechtelijke sanctie. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds in geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof voldoende reden gelegen om een verlof in te trekken, mits deze twijfel objectief toetsbaar is.
De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat verweerder krachtens voornoemde regelgeving bevoegd was het verlof van eiser in te trekken. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verweerder, rekeninghoudend met de belangen van de samenleving en die van eiser, het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder met het verlof als bedoeld in de Wwm aan eiser een zeer bijzonder privilege heeft toegekend, waar tegenover staat dat van eiser stipte naleving van de wettelijke voorschriften wordt verlangd. Eiser heeft het vertrouwen dat verweerder in hem heeft gesteld echter beschaamd. De door eiser aangevoerde omstandigheden die tot een andere afweging zouden moeten leiden heeft verweerder ondergeschikt kunnen achten aan de veiligheid van de samenleving. Ten aanzien van het in 2004 gepleegde strafbare feit is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden. Dat eiser in 2006 - naar eigen zeggen - eenmalig is gaan drinken in verband met trieste privéomstandigheden is voor verweerder op zichzelf nog geen reden geweest om het verlof in te trekken. Maar door vervolgens een auto te gaan besturen, als gevolg waarvan levensgevaarlijke situaties hadden kunnen ontstaan, heeft eiser zich onverantwoord gedragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook kunnen concluderen dat er twijfel bestaat aan het nog langer verantwoord zijn van het verlof en heeft verweerder dit verlof vervolgens in redelijkheid kunnen intrekken. Verweerder heeft het belang van de veiligheid van de samenleving kunnen laten prevaleren boven het belang dat eiser stelt te hebben bij het in bezit hebben van eigen wapens. De rechtbank weegt daarbij mee dat eiser ter zitting desgevraagd heeft bevestigd dat hij bij de schietvereniging waarvan hij lid is met wapens van de vereniging mag schieten. De rechtbank vermag dan ook niet in te zien dat het eiser onmogelijk wordt gemaakt zijn hobby uit te oefenen en dat hij door het bestreden besluit onevenredig in zijn belangen is geschaad. Voor zover eiser heeft verwezen naar besluiten van de KNSA en de korpschef van de regiopolitie Twente heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij een eigen afweging dient te maken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 14 april 2008, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
w.g. E. Pot
w.g. M.S. van der Kuijl
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.