Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC9589

Datum uitspraak2008-04-16
Datum gepubliceerd2008-04-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706700/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluiten van 4 en 12 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eijsden (hierna: het college) de Jachthaven Sondagh aangewezen als het gedeelte van het openbaar water waar het mogelijk is met één woonschip ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor één woonschip beschikbaar te stellen, onderscheidenlijk de aanvraag van [appellant] om in aanmerking te komen voor een ligplaats met een woonboot langs de Trichterweg te Eijsden ter hoogte van kilometerpaal 5.6, afgewezen.


Uitspraak

200706700/1. Datum uitspraak: 16 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. AWB 06/1900 van de rechtbank Maastricht van 9 augustus 2007 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Eijsden. 1. Procesverloop Bij besluiten van 4 en 12 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eijsden (hierna: het college) de Jachthaven Sondagh aangewezen als het gedeelte van het openbaar water waar het mogelijk is met één woonschip ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor één woonschip beschikbaar te stellen, onderscheidenlijk de aanvraag van [appellant] om in aanmerking te komen voor een ligplaats met een woonboot langs de Trichterweg te Eijsden ter hoogte van kilometerpaal 5.6, afgewezen. Bij besluit van 18 juli 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 augustus 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door E.P. Blaauw, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.L.J. Cremers, ambtenaar in dienst van de gemeente Eijsden, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet maakt de raad de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Ingevolge artikel 88 van de Huisvestingswet stelt de gemeenteraad geen regels die leiden tot een algeheel verbod van het in gebruik nemen of geven van een woonschip op een ligplaats. Ingevolge artikel 5.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Eijsden (hierna: de APV), is het verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water. Ingevolge artikel 5.3.2, tweede lid, kan het college aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water: a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente; b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen. 2.2. Het college heeft aan de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 4 en 12 oktober 2005 ten grondslag gelegd dat vanwege redenen van veiligheid, bestaande uit het tegengaan van waterkerende werkingen, de bereikbaarheid voor hulpdiensten en een duidelijk overzicht van opstanden in het water, en volksgezondheid, bestaande uit de aanwezigheid van nutsvoorzieningen en een afvalwatervoorziening, alsmede visuele en planologische aspecten ervoor is gekozen om één ligplaats voor een woonschip binnen een bestaande jachthaven aan te wijzen. Daarbij heeft het college van belang geacht dat enkel binnen de Jachthaven Sondagh aan de Kasteellaan te Eijsden ook privaatrechtelijk toestemming is gegeven om met een woonschip een ligplaats in te nemen. De eigenaar van een andere binnen de gemeente Eijsden aanwezige jachthaven heeft geen toestemming verleend voor het toelaten van een woonschip. De gemeente Eijsden zelf heeft geen gronden of wateren in eigendom waar ligplaats kan worden ingenomen. 2.3. [appellant] heeft met de eigenaar van het water van de Jachthaven Sondagh geen overeenstemming bereikt en heeft verzocht om in aanmerking te komen voor een ligplaats langs de Trichterweg te Eijsden bij kilometerpaal 5.6. 2.4. [appellant] heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat niet het college maar de gemeenteraad op grond van artikel 88 van de Huisvestingswet bevoegd is tot het aanwijzen van ligplaatsen. Het vaststellen van regels dan wel beperkingen krachtens artikel 5.3.2 van de APV mag volgens hem niet zo ver gaan dat het bestaande recht om ligplaats in te nemen wordt beperkt tot een aangewezen locatie. Voorts heeft de rechtbank volgens hem miskend dat de in bezwaar gehandhaafde besluiten in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel, omdat ten tijde van zijn aanvraag de mogelijkheid bestond om in de gemeente ligplaats in te nemen, dit bij een besluit van 6 juli 2004 aan hem is bevestigd en hem die mogelijkheid bij het vaststellen van nieuwe regelgeving is ontnomen. Tenslotte heeft hij aangevoerd dat, toen bleek dat vanwege de opvattingen van de eigenaren van beide jachthavens het hem niet mogelijk was om ligplaats in te nemen, het college op geen enkele wijze blijk heeft gegeven zijn belangen af te wegen en evenmin in overleg is getreden om te voldoen aan het besluit van 6 juli 2004. 2.5. [appellant] bestrijdt tevergeefs het oordeel van de rechtbank dat het college bevoegd was tot het nemen van het aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 5.3.2 van de APV. In de tekst van artikel 88 van de Huisvestingswet noch in de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de gemeenteraad niet op grond van artikel 149 van de Gemeentewet bevoegd is deze bevoegdheid aan het college toe te kennen. Anders dan [appellant] heeft betoogd, berust de bevoegdheid om gedeelten van openbaar water aan te wijzen waar het verboden is met een vaartuig ligplaats in te nemen, niet op de in artikel 5.3.2, tweede lid, van de APV neergelegde bevoegdheid van het college om aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water nadere regels of beperkingen te stellen, maar op artikel 5.3.2, eerste lid, van de APV. Voor het oordeel dat het in de verordening neergelegde stelsel dan wel de daaraan gegeven uitvoering zich niet verdraagt met artikel 88 van de Huisvestingswet, bestaat geen grond. 2.6. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden overwogen dat de in bezwaar gehandhaafde besluiten geen strijd opleveren met het vertrouwensbeginsel. Het besluit van 6 juli 2004 houdt geen concrete toezegging aan [appellant] in om binnen de gemeente ligplaats in te nemen. Bij dit besluit heeft het college [appellant] twee locaties aangereikt waar mogelijk ligplaats kan worden gecreëerd en gesteld dat [appellant] zelf zorg dient te dragen voor de noodzakelijke procedures en toestemmingen. De omstandigheid dat nog geen ligplaatsenbeleid was vastgesteld toen [appellant] een aanvraag deed om in de gemeente ligplaats te mogen innemen, betekent niet dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het aanwijzen van het in de gemeente aanwezige openbaar water als water, waarin het niet is toegestaan om ligplaats in te nemen met een woonschip, met uitzondering van één ligplaats. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college de met het aanwijzingsbesluit te dienen belangen op zorgvuldige wijze heeft afgewogen tegen de belangen van [appellant]. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008 97.