Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC9915

Datum uitspraak2008-02-26
Datum gepubliceerd2008-04-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.004.434
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rv 351. Schorsing tenuitvoerlegging. Feitelijke misslag. Ingevolge artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan er onder meer aanleiding zijn om te schorsen als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Het hof is in het onderhavige geval van oordeel dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke misslag berust. Bij de afrekening van het melkquotum tussen pachter en verpachter na beëindiging van de pacht heeft de rechter in eerste aanleg als uitgangspunt genomen, dat alleen de gepachte grond in 1983 dienstbaar was aan de melkproductie in het bedrijf van de pachter. Tussen partijen is echter niet in geschil dat het melkquotum mede gerelateerd was aan andere grond dan het gepachte. Het hof ziet in deze feitelijke misslag aanleiding de incidentele vordering van de voormalige pachter tot schorsing van de tenuitvoerlegging toe te wijzen.


Uitspraak

26 februari 2008 pachtkamer zaaknummer 104.004.434. rolnummer (oud) 07/01399P G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in incident in de zaak van: 1. [appellante], wonende te [woonplaats], 2. [appellant], wonende te [woonplaats], appellanten in de hoofdzaak, verzoekers in het incident, procureur: mr. J.H. van Vliet, tegen: [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde in de hoofdzaak, verweerster in het incident, procureur: mr. P.M. Wilmink. 1 Het geding in eerste aanleg Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 9 maart 2006, 6 december 2006 en 12 oktober 2007 die de pachtkamer van de rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo (hierna te noemen: de pachtkamer), tussen appellanten (hierna ook te noemen: [appellanten]) als gedaagden in conventie/eisers in (voorwaardelijke) reconventie en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als eiseres in conventie/verweerster in (voorwaardelijke) reconventie heeft gewezen. Afschriften van de vonnissen van 9 maart 2006, 6 december 2006 en 12 oktober 2007, naar de inhoud waarvan wordt verwezen, zijn aan dit arrest gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij exploot van 9 november 2007 is [appellanten] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 12 oktober 2007 met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof. 2.2 Bij memorie van eis heeft [appellanten], voor zover thans van belang, gevorderd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van de pachtkamer tussen partijen gewezen op 12 oktober 2007 wordt geschorst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident. 2.3 Bij incidentele memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van [appellanten] in (het hof begrijpt:) de kosten van het incident. 2.4 Vervolgens zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident. 3 De beoordeling van de vordering in het incident 3.1 De onderhavige zaak gaat – verkort en zakelijk weergegeven – over het volgende. Tussen partijen heeft een pachtovereenkomst bestaan met betrekking tot een perceel grond gelegen aan [...], kadastraal bekend gemeente [...], groot 6.96.10 ha. De pachtovereenkomst tussen de rechtsvoorganger van [geïntimeerde] als verpachter en [appellanten] als pachters is destijds schriftelijk vastgelegd per 1 januari 1983. De pachtovereenkomst is bij beslissing van dit hof van 2 september 2003 ontbonden met ingang van 15 november 2003. Partijen verschillen thans van mening over het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] in het kader van de pachtbeëindiging aanspraak kan maken op vergoeding van een verpachtersaandeel in het melkquotum. 3.2 Overeenkomstig de vordering in conventie heeft de pachtkamer [appellanten] (hoofdelijk) veroordeeld om [geïntimeerde] - op straffe van een dwangsom bij niet voldoening aan de veroordeling - binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de volgende gegevens te verschaffen: • alle voor de beoordeling van het aan het gepachte toegekende quotum van belang zijnde berichten van het COS waaruit blijkt welk quotum bij de aanvang in 1983 – 1984 aan [appellanten] beschikking werd gesteld; • een opgave van alle nadien toegepaste kortingen; • een opgave van het COS waaruit blijkt wat per datum ontbinding van de pachtovereenkomst het aan [appellanten] toekomende quotum is; • de meitellinggegevens van het bedrijf van [appellanten] over de afgelopen 3 jaar (gerekend vanaf de dag der dagvaarding). 3.3 Voorts heeft de pachtkamer [appellanten], voor het geval voormelde gegevens niet worden of niet kunnen worden verschaft en derhalve niet op basis van die gegevens kan worden afgerekend, hoofdelijk veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag gelijk aan de waarde van de helft van het op het gepachte rustende melkquotum ofwel EUR 179.245,75 vermeerderd met de wettelijke rente daarover te voldoen. 3.4 De pachtkamer heeft [appellanten] tenslotte, als alternatief voor de onder 3.2 en 3.3 genoemde veroordelingen, hoofdelijk veroordeeld - op straffe van een dwangsom bij niet-voldoening aan de veroordeling - tot overdracht van het verpachtersaandeel in het melkquotum aan [geïntimeerde] binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Het verpachtersaandeel is hierbij gesteld op 87.012,50 kilogram. 3.5 Het bestreden vonnis van de pachtkamer is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ingevolge artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen. [appellanten] vordert nu dat het hof de tenuitvoerlegging schorst. 3.6 [appellanten] stelt reeds bij dupliek in conventie als productie 7 een overzicht van de quotumgegevens te hebben verschaft. Voorts voert zij aan dat voor de berekening van het verpachtersaandeel van [geïntimeerde], voorzover daarvan sprake zou zijn, de gegevens van de landbouwtelling 1983 nodig zijn en niet de gegevens van de landbouwtelling in de drie jaren voorafgaande aan de datum van dagvaarding. De veroordeling tot betaling dan wel overdracht van een bepaalde hoeveelheid melkquotum is derhalve niet uitvoerbaar. Bovendien berust de berekening door de pachtkamer van het verpachtersaandeel op een feitelijke misslag. De berekening van de pachtkamer komt er op neer dat het gehele melkquotum samenhing met het gepachte, terwijl appellante sub 1 en haar echtgenoot in het referentiejaar 1983 ook over eigen gronden beschikten. Deze gronden waren qua oppervlakte zeker zo groot als het gepachte. Tenslotte voert [appellanten] aan dat de executie van het vonnis een noodtoestand bij appellanten, althans bij appellant sub 2, zal doen ontstaan. Appellant sub 2 heeft onlangs een bedrag van EUR 1.000.000,-- geïnvesteerd in zijn varkenshouderij en voorts heeft hij vernomen dat een vordering van ongeveer EUR 100.000,-- van hem op een derde vermoedelijk oninbaar zal zijn. Onder deze omstandigheden kan [appellanten] een bedrag van EUR 179.145,75 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 november 2003 niet betalen. Overigens beschikt [appellanten] niet meer over een melkquotum, zodat overdracht van dit melkquotum op dit moment niet mogelijk is. 3.7 [geïntimeerde] heeft aangevoerd, dat de pachtkamer [appellanten] herhaaldelijk heeft verzocht om de gegevens van het peiljaar 1983 over te leggen. Nu [appellanten] daar geen gehoor aan heeft gegeven, kan de klacht tegen de veroordeling om aan [geïntimeerde] de meitellinggegevens ter beschikking te stellen over de aan de dagvaarding van 16 februari 2005 voorafgaande drie jaren haar thans niet baten. [geïntimeerde] stelt zich voorts op het standpunt dat de stelling van [appellanten] dat de berekening van het verpachtersaandeel in het melkquotum op een feitelijke misslag berust zich niet leent voor behandeling in het incident. Tenslotte voert [geïntimeerde] aan, naar het hof begrijpt, dat een eventuele financiële noodtoestand bij [appellanten], voor zover daarvan al sprake zou zijn, voor rekening en risico van [appellanten] dient te blijven. 3.8 Het hof oordeelt dienaangaande als volgt. Vooropgesteld moet worden dat de rechter bij de beoordeling van een incidentele vordering als de onderhavige slechts een beperkte beoordelingsruimte heeft. Het staat hem niet vrij onomwonden de juistheid van het vonnis in de hoofdzaak te beoordelen. De rechter zal alleen schorsing van de tenuitvoerlegging kunnen bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om, in afwachting van de uitslag van het hoger beroep, tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis over te gaan. Dat laatste zal zich kunnen voordoen als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor de onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145). De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel behoort bij de beoordeling in de regel buiten beschouwing te blijven. 3.9 Blijkens rechtsoverweging 11 van het vonnis van 12 oktober 2007 heeft de pachtkamer met de veroordeling van [appellanten] tot het verstrekken van de in het dictum van het vonnis van de pachtkamer onder I omschreven gegevens beoogd, dat partijen op basis daarvan tot afrekening van het melkquotum komen. Uit rechtsoverweging 2 op blad 2 en het dictum onder II van genoemd vonnis leidt het hof af, dat de pachtkamer daarbij als uitgangspunt heeft genomen, dat alleen de van [geïntimeerde] gepachte grond in 1983 dienstbaar was aan de melkproductie in het bedrijf van [appellanten]. Tussen partijen is echter niet in geschil, dat het melkquotum mede gerelateerd was aan andere grond dan het gepachte. Ook [geïntimeerde] is daar in de procedure in eerste aanleg immers uitdrukkelijk van uitgegaan. Het hof verwijst in dit verband naar het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 7 juni 2006. Daaruit blijkt dat [geïntimeerde] (abusievelijk aangeduid als [...]) heeft verklaard dat bij de afrekening (hof: van het melkquotum) uitgegaan moet worden van 17,2 ha grond en derhalve van ruim 10 ha meer dan het gepachte. Ook uit de brief van de gemachtigde van [geïntimeerde] van 1 februari 2007 (vermeld op blad 1 onder 2 van het vonnis van 12 oktober 2007) blijkt, dat [geïntimeerde] het standpunt huldigt dat [appellanten] in 1983 over meer grond ten behoeve van de melkveehouderij beschikte dan alleen het gepachte. In de brief wordt er melding van gemaakt, dat [appellanten] ruim 10 ha grond in eigendom had. [appellanten] heeft dan ook terecht aangevoerd, dat het oordeel van de pachtkamer dat het gehele melkquotum samenhing met het gepachte en dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op 50% van het totale quotum per 15 november 2003 klaarblijkelijk op een feitelijke misslag berust. 3.10 Het hof ziet in het voorgaande aanleiding de incidentele vordering toe te wijzen. De beslissing omtrent de proceskosten zal worden aangehouden totdat in de hoofdzaak is beslist. De zaak zal worden verwezen naar de rol van 1 april 2008 voor memorie van antwoord in de hoofdzaak. De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo van 12 oktober 2007; verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad; houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan totdat in de hoofdzaak is beslist; verwijst de zaak naar de rol van 1 april 2008 voor het nemen van de memorie van antwoord in de hoofdzaak door [geïntimeerde]. Dit arrest is gewezen door mrs. Valk, Van der Beek en Van Daalen en de raden mr.ing. Jansens van Gellicum en ir. Duenk en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2008.