Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC9978

Datum uitspraak2008-04-09
Datum gepubliceerd2008-04-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/600035-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak witwassen door middel van Hawala-bankieren. 1. Onvoldoende bewijs criminele herkomst van de tenlastegelegde geldbedragen. De door de verdachte en de medeverdachte verrichte geldtransacties vonden plaats onder omstandigheden die als zogenoemde typologieën van - en daarmee kenmerkend voor - witwassen zijn aan te merken, welke omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte en de medeverdachte worden verwacht dat zij een verklaring geven over de herkomst van het geld. Dit is door de verdachte en de medeverdachte gedaan. Hoewel in de wijze waarop Hawala-bankieren in praktijk wordt gebracht, verscheidene typologieën van witwassen kunnen worden herkend, kan het bewijs van witwassen niet louter worden gestoeld op het feit dat van Hawala-bankieren sprake is. 2. Veroordeling terzake medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 3 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren (het zonder registratie werkzaam zijn als geldtransactiekantoor)


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummer: 10/600035-07 Datum uitspraak: 9 april 2008 Tegenspraak VONNIS van de meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [naam verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Pakistan), zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, wonende op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [naam Penitentiaire Inrichting], raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2008. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Meissen heeft gerequireerd tot: - bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 (impliciet) primair en 3 (impliciet) primair ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest. GELDIGHEID DAGVAARDING De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding wat betreft het onder 3 ten laste gelegde nietig is. Volgens de raadsman is de tenlastelegging van dit feit als gevolg van de wijziging door de officier van justitie onleesbaar geworden. Dit verweer wordt verworpen. De tenlastelegging van feit 3 is na de wijziging door de officier van justitie weliswaar moeilijk leesbaar, vanwege enkele grammaticale onvolkomenheden, maar niet onleesbaar. In de tenlastelegging wordt het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt, gelet ook op de verwijzing naar de toepasselijke strafbepalingen van artikel 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, voldoende duidelijk omschreven. Voorts is tijdens het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat het de verdachte duidelijk was waartegen zij zich diende te verdedigen. ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE Afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige [persoon 1]: De raadsman heeft betoogd dat door het niet horen van de getuige [persoon 1] het verdedigingsbelang zodanig is geschaad, dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft geen inspanningen verricht om de getuige [persoon 1] naar aanleiding van diens schriftelijke verklaring in Pakistan te traceren. De raadsman is van mening dat hierdoor sprake is van bewuste frustratie van de rechten van de verdediging (het Zwolsman-criterium; HR 19 december 1995, NJ 1996, 249). Het volgende wordt overwogen. De meervoudige kamer heeft op de pro-forma zitting van 26 juli 2007 het verzoek om [persoon 1] als getuige te horen afgewezen. In die beslissing ligt besloten dat geen sprake is van bewuste frustratie van de rechten van de verdediging door de weigering van het Openbaar Ministerie om [persoon 1] in Pakistan op te sporen. Gesteld noch gebleken is dat de feitelijke situatie rond [persoon 1] inmiddels relevant gewijzigd is. Voor wat betreft het herhaalde verzoek zoals dat werd gedaan op de terechtzitting van 26 maart 2008 wordt, mede gelet op het hiervoor overwogene, verwezen naar artikel 322, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering: eerder genomen beslissingen met betrekking tot het wel of niet oproepen van getuigen blijven in stand. Dat geldt evenzeer voor zover het verzoek is gericht op een hernieuwd verhoor van de Franse getuigen. Feit 3: ne bis in idem: De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van feit 3, vanwege schending van het ne bis in idem beginsel. Daartoe is aangevoerd dat de in feit 3 tenlastegelegde periode ‘op of omstreeks 17 april 2007’ mede omvat de datum van 16 april 2007. De dagvaarding en het dossier laten de mogelijkheid open dat de verdachte het in feit 3 genoemde geldbedrag reeds op 16 april 2007 heeft ontvangen, waardoor de handelingen van de verdachte ten aanzien van dit geldbedrag eveneens vallen onder de periode en begunstigingshandelingen in feit 1. Dit verweer vindt geen steun in het recht en wordt reeds om die reden verworpen. Voor zover het verweer zou zijn gestoeld op het in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde, wordt miskend dat voor toepassing van die bepaling een eerdere, onherroepelijke berechting ter zake van het zelfde feit moet hebben plaatsgevonden. VRIJSPRAAK Met betrekking tot de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wordt het volgende overwogen. De verdachte wordt in de feiten 1 en 3 verweten dat zij, al dan niet als medepleger, zeer grote geldbedragen heeft witgewassen. Feitelijk uitgewerkt komt het verwijt erop neer dat de verdachte samen met haar man, medeverdachte [medeverdachte 1], in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 17 april 2007 grote geldbedragen vanuit Parijs naar Amsterdam heeft vervoerd en deze in Amsterdam heeft afgegeven aan de medeverdachte [medeverdachte 2]. Voor een veroordeling terzake witwassen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Allereerst wordt vastgesteld dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in direct bewijs voor een criminele herkomst van de tenlastegelegde geldbedragen. De oorsprong van de geldbedragen die de verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte 1] hebben ingezameld van personen in Parijs en vanuit Parijs naar [medeverdachte 2] in Amsterdam hebben gebracht, is in het onderzoek niet komen vast te staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is wel gebleken dat de door de verdachte verrichte geldtransacties plaatsvonden onder omstandigheden die als zogenoemde typologieën van - en daarmee kenmerkend voor - witwassen zijn aan te merken. De verdachte en haar man hebben zeer grote geldbedragen (variërende van € 40.000,- tot € 100.000,-) vervoerd, welke bedragen overwegend bestonden uit kleine coupures. De geldbedragen werden vervoerd (onder meer) in plastic tassen of in een rugzak, waarbij het geld werd verborgen in kussenslopen, ordnermappen, kleden of doeken en afgegeven aan [medeverdachte 2] in een woning. Deze wijze van vervoer van dergelijke grote geldbedragen is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s. Ook is gebleken dat geldbedragen ongeteld werden aangeleverd en in ontvangst genomen. In het telefoonverkeer tussen de verdachte en haar man [medeverdachte 1] en de medeverdachte [medeverdachte 2] en de persoon genaamd [persoon 1] over de aan te leveren geldbedragen, werd in versluierde en gecodeerde taal over de geldbedragen gesproken. Deze omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] worden verwacht dat zij een verklaring geven over de herkomst van het geld. Dit is door de verdachte en [medeverdachte 1] gedaan. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij de geldbedragen in Parijs in het kader van Hawala-bankieren inzamelden van personen van Pakistaanse afkomst, onder meer winkeliers en personen met andere bedrijven, die deze gelden hebben verdiend met legale arbeid of bedrijfswerkzaamheden. Daarbij is door [medeverdachte 1] verklaard dat over de telefoon versluierd en gecodeerd met betrekking tot de geldbedragen werd gesproken en dat het geld tijdens het vervoer werd verborgen, vanwege de grote veiligheidsrisico’s. Hawala-bankieren is een systeem van ondergronds bankieren dat binnen bepaalde etnische groeperingen, onder andere binnen Pakistaanse gemeenschappen, wordt gebruikt voor het overboeken van gelden tussen personen in migratielanden en personen in het land van herkomst. Uit onderzoeken is gebleken dat door middel van Hawala-bankieren wereldwijd zeer grote geldstromen afkomstig uit legale inkomensbronnen worden verplaatst en dat Hawala-bankieren als zodanig niet (primair) is gericht op criminele gelden. Hoewel in de wijze waarop Hawala-bankieren in praktijk wordt gebracht, verscheidene typologieën van witwassen kunnen worden herkend, kan het bewijs van witwassen niet louter worden gestoeld op het feit dat van Hawala-bankieren sprake is. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gegeven verklaring het vermoeden van witwassen niet weerlegt. Daartoe is in de eerste plaats gewezen op de omstandigheid dat [medeverdachte 1] niet onmiddellijk omtrent het Hawala-bankieren heeft verklaard, maar dat hij pas na een aantal verhoren met die verklaring is gekomen. In de tweede plaats wordt door de officier van justitie gewezen op de in Frankrijk gehoorde getuigen, die, nadat zij door [medeverdachte 1] waren genoemd als winkeliers bij wie hij geld ophaalde, hebben ontkend zich met Hawala-bankieren bezig te hebben gehouden. De rechtbank volgt de officier van justitie hier niet in. De genoemde omstandigheden maken de verklaring van de verdachte en [medeverdachte 1] niet ongeloofwaardig. Hawala-bankieren is, ook met legaal geld, een strafbaar feit, zodat het niet onbegrijpelijk is dat de verdachte en [medeverdachte 1] daar niet meteen over hebben verklaard en dat degenen die door [medeverdachte 1] in dat verband als medeplegers zijn genoemd, dat hebben ontkend in de hoop strafvervolging te ontlopen. Hier komt bij dat de verklaring van de verdachte en [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de in Frankrijk gehoorde getuige [getuige 1], inhoudende dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] in Parijs aan Pakistanen zijn visitekaartje afgaf voor het geval deze personen geld naar Pakistan wilden sturen en dat hij van klanten van zijn winkel heeft gehoord dat [medeverdachte 1] via het systeem van Hawala-bankieren gelden van deze personen overmaakte naar Pakistan, alsmede door de ter terechtzitting gehoorde getuige [getuige 2], die heeft verklaard dat [medeverdachte 1] in Parijs in Pakistaanse winkels geld inzamelde van Pakistanen in het kader van Hawala-bankieren en dat hij ook zelf geld uit zijn eigen legale arbeidsinkomsten aan [medeverdachte 1] heeft gegeven ter verzending naar Pakistan. Gelet op al het voorgaande komt de verklaring van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] dat via het Hawala-bankieren uit legale inkomensbronnen verkregen gelden van Pakistaanse personen uit Parijs werden overgemaakt, de rechtbank niet op voorhand als volstrekt onwaarschijnlijk voor. Dit betekent dat niet kan worden uitgesloten dat deze gelden niet afkomstig waren van criminele activiteiten en dat dus het in deze zaak bestaande vermoeden van witwassen niet kan leiden tot het wettig en overtuigende bewijs dat de in feit 1 en 3 genoemde geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte deze geldbedragen heeft witgewassen. De verdachte wordt daarvan dan ook vrijgesproken. BEWEZENVERKLARING Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: zij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot en met 17 april 2007, te Amsterdam, en te Parijs en te Dubai, althans (elders) in de Verenigde Arabische Emiraten en/of Pakistan (telkens) tezamen en in vereniging met anderen meermalen, (telkens), opzettelijk als geldtransactiekantoor werkzaam is geweest, immers hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) toen en daar beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve van en/of op verzoek van [persoon 1] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer (onbekend gebleven) ander(en) (opzettelijk) één of meer geldtransactie(s) uitgevoerd . BEWIJSMOTIVERING De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen. NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN Geldtransactie als bedoeld in de Wet inzake de geldtransactiekantoren: De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de handelingen van de verdachte, te weten het vervoeren van de geldbedragen, niet vallen onder de definitie van het begrip ‘geldtransactie’ in artikel 1 sub c van de Wet inzake de geldtransactiekantoren. Dit verweer wordt verworpen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met haar man, medeverdachte [medeverdachte 1], geldbedragen vanuit Parijs naar [medeverdachte 2] in Amsterdam bracht. Deze geldbedragen waren door de verdachte en haar man in Parijs ingezameld van Pakistaanse personen die deze geldbedragen door middel van Hawala-bankieren wilden doen uitbetalen aan begunstigden in hun land van herkomst. De verdachte en haar man hebben deze geldbedragen voor dit doel aan [medeverdachte 2] overhandigd, waarna [medeverdachte 2] er met anderen voor zorgde dat via het systeem van Hawala-bankieren de geldbedragen konden worden uitbetaald aan de begunstigden in het land van herkomst van de geldgevers. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven handelingen van de verdachte ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen, verricht in samenwerking met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], vallen onder de definitie van het begrip ‘geldtransactie’ in artikel 1 sub c onder 3 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren. Medeplegen: De raadsman heeft het verweer gevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte dit feit heeft medegepleegd met de medeverdachte [medeverdachte 2]. Er zou geen sprake zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 2] met betrekking tot het in artikel 3 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren vervatte opzet om zonder vergunning en registratie werkzaam te zijn als geldtransactiekantoor. Voorts is er geen bewijs dat de verdachte het geld in opdracht van [persoon 1] en [medeverdachte 3]heeft vervoerd. Dit verweer wordt verworpen. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de afgeluisterde telefoongesprekken van de verdachte en [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] en de persoon genaamd [persoon 1], af dat de verdachte en de genoemde medeverdachten in een bewuste, nauwe en volledige samenwerking een systeem van Hawala-bankieren in stand hebben gehouden en in het kader hiervan werkzaam waren als geldtransactiekantoor. Geen van hen beschikte over de daartoe vereiste registratie. Dit gegeven, gecombineerd met de versluierde en verhullende werkwijze, leidt tot het oordeel dat zij ook van elkaar hebben geweten of in elk geval hadden moeten weten dat iedere registratie ontbrak. STRAFBAARHEID FEIT Het bewezen feit levert op: Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 3 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd. Het feit is strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een aantal andere personen beziggehouden met Hawala-bankieren. Zij is in een periode van een half jaar ongeveer 20 maal met in Parijs ingezamelde geldbedragen naar Amsterdam gereisd om die bedragen daar af te geven aan een van haar mededaders, die door middel van het systeem van Hawala-bankieren zorgdroeg voor de overboekingen naar begunstigden in Pakistan. Aldus is de verdachte samen met anderen werkzaam geweest als geldtransactiekantoor, terwijl geen van hen over de hiervoor wettelijk vereiste registratie beschikte. Dit is een ernstig feit. Het Hawala-bankieren onttrekt zich aan elke vorm van overheidstoezicht en houdt daardoor het risico in van misbruik voor criminele en terroristische doeleinden. Juist om deze reden heeft de wetgever het beroeps- of bedrijfsmatig verrichten van geldstransacties onderworpen aan een vergunningen- en registratiesysteem. Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat zij blijkens het op haar naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 19 april 2007 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN Van de Lijst met inbeslaggenomen voorwerpen is een kopie als bijlage, aangeduid als A, aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. De officier van justitie heeft gevorderd om het op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde geldbedrag van € 10.015,- verbeurd te verklaren en de overige vermelde voorwerpen (nummers 1 tot en met 5) terug te geven aan de verdachte. De rechtbank overweegt het volgende: Het op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde geldbedrag van € 10.015,- zal verbeurd worden verklaard. Het bewezen feit is met betrekking tot deze en met behulp van deze voorwerpen begaan. Niet is kunnen worden vastgesteld aan wie deze voorwerpen toebehoren. Ten aanzien van de overige op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen (nummers 1 tot en met 5) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 33, 33a, 33b, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1 (onder 2), 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten. BESLISSING De rechtbank: - verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde geldig; - verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging; - verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de Lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt: - verklaart verbeurd: het op de Lijst van inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen vermelde geldbedrag van € 10.015,-. - gelast de teruggave aan de verdachte van: de op de Lijst van inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen vermelde voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 5. Dit vonnis is gewezen door: mr. Mul, voorzitter, en mrs. Rijperman en Van der Ven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Erve, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 april 2008. Bijlage bij vonnis d.d. 9 april 2008 van [naam verdachte], parketnummer 10/600035-07: TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING 1. zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot en met 16 april 2007, te Amsterdam, althans (elders) in Nederland en/of te Parijs, althans (elders) in Frankrijk en/of te Dubai, althans (elders) in de Verenigde Arabische Emiraten en/of Pakistan, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte), meermalen, (een) (grote) geldbedrag(en) (telkens) (in contanten), te weten in totaal tenminste 4.166.271,- euro, althans (een) (grote) geldbedrag(en), ontvangen van - één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), en/of (vervolgens) dit/deze geldbedrag(en), althans (een) (grote) geldbedrag(en), (meermalen) verzonden en/of afgegeven aan (onder meer) - [medeverdachte 2] en/of - één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), terwijl ten aanzien van die/dat (grote) geldbedrag(en) - (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing werd(en) verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat geldbedrag(en), of wie die/dat geldbedrag(en), voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van de handel in verdovende middelen, althans uit enig misdrijf en/of - zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) die/dat geldbedrag(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van die/dat geldbedrag(en), althans van enig(e) geldbedrag(en), wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van de handel in verdovende middelen, althans uit enig misdrijf; artikel 420ter Wetboek van Strafrecht artikel 47 Wetboek van strafrecht Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot en met 16 april 2007 te Amsterdam, althans (elders) in Nederland en/of te Parijs, althans (elders) in Frankrijk en/of te Dubai, althans (elders) in de Verenigde Arabische Emiraten en/of Pakistan, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten (een) (grote) geldbedrag(en), in die periode (telkens) (in contanten), te weten tenminste 4.166.271,- euro, althans (een) (grote) geldbedrag(en), (telkens) heeft/hebben ontvangen van - één of meer, onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of (vervolgens) die/dat (grote) geldbedrag(en), althans (een) (grote) geldbedrag(en), verzonden en/of afgegeven aan (onder meer) - [medeverdachte 2] en/of - één of meer, onbekend gebleven perso(o)n(en), terwijl ten aanzien van die/dat (grote) geldbedrag(en) - (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing werd(en) verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat geldbedrag(en) en/of die/dat geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf en/of - zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) die/dat geldbedrag(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van die/dat geldbedrag(en), althans van enig(e) geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf; artikel 420bis lid 1 aanhef en onder b Wetboek van Strafrecht artikel 420quater lid 1 aanhef en onder b Wetboek van Strafrecht artikel 47 Wetboek van Strafrecht 2. zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot en met 17 april 2007, te Amsterdam, althans (elders) in Nederland en/of te Parijs, althans (elders) in Frankrijk en/of te Dubai, althans (elders) in de Verenigde Arabische Emiraten en/of Pakistan (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, (telkens), al dan niet opzettelijk als geldtransactiekantoor werkzaam is geweest, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) toen en daar beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve van en/of op verzoek van [persoon 1] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3]en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of één of meer (onbekend gebleven) ander(en) (opzettelijk) één of meer geldtransactie(s) uitgevoerd (met een totale waarde van ongeveer 53.000.000,- euro) De in de tenlastelegging van dit feit gebezigde termen en begrippen worden voor zover daar in de Wet inzake de geldtransactiekantoren betekenis aan is gegeven, in die betekenis gebezigd. Artikel 3 Wet inzake de geldtransactiekantoren en artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten 3. zij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 17 april 2007 te Amsterdam, althans (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten (een) (grote) geldbedrag(en) van (in totaal) 256.700,- euro, althans (een) (groot) geldrag(en), (telkens) (in contanten) - (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing werd(en) verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat geldbedrag(en) en/of die/dat geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf en/of - zij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) die/dat geldbedrag(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van die/dat geldbedrag(en), geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf; artikel 420bis lid 1 aanhef en onder b Wetboek van Strafrecht artikel 420quater lid 1 aanhef en onder b Wetboek van Strafrecht artikel 47 Wetboek van Strafrecht