
Jurisprudentie
BD0028
Datum uitspraak2008-04-10
Datum gepubliceerd2008-04-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3216 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3216 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en weigering WUBO- uitkering. Erkend dat betrokkene is getroffen door oorlogsgeweld. Blijvende invaliditeit ten gevolge van dit oorlogsgeweld?
Uitspraak
07/3216 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 10 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 27 april 2007, kenmerk JZ/P60/2007, ten aanzien van haar gegeven besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2008. Daar is appellante, zoals bericht, niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren in februari 1931 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, heeft in maart 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. Appellante heeft die aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan haar oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indiƫ.
1.1. Bij besluit van 14 september 2006 heeft verweerster de aanvraag afgewezen op de grond van de overweging dat niet is komen vast te staan dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Na door appellant gemaakt bezwaar heeft verweerster de afwijzing gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Weliswaar heeft verweerster alsnog erkend dat appellante getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet, te weten een betrokkenheid bij beschietingen tijdens de Bersiap-periode waarbij een vrouw is omgekomen, maar vervolgens heeft verweerster geoordeeld dat appellante als gevolg van die gebeurtenis geen lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wet.
2. In beroep heeft appellante zich gekeerd tegen verweersters opvatting dat geen sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend psychisch letsel. In dat verband heeft appellante de kwaliteit van het onderzoek door de geneeskundig adviseur in twijfel getrokken, omdat zij onvoldoende in staat is geweest haar psychische beperkingen naar voren te brengen.
3. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd, in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
3.1. Blijkens de gedingstukken is het standpunt van verweerster in overeenstemming met het advies van de geneeskundig adviseur P. Windels, arts, welk advies berust op een rapport van een bij appellante verricht medisch onderzoek door de geneeskundig adviseur J.J. Nasheed-Linssen, arts. Uit genoemd rapport komt naar voren dat er bij appellante wel sprake is van met het oorlogsgeweld samenhangende psychische klachten (een enkel PTSS-kenmerk), maar tevens dat deze klachten appellante geen beperkingen opleveren in haar dagelijks functioneren zodat niet gesproken kan worden van een blijvende invaliditeit in de zin van de Wet. Met betrekking tot de lichamelijke klachten van appellante is geoordeeld dat deze klachten niet in het vereiste verband met het oorlogsgeweld kunnen worden gebracht, maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan.
3.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van het medisch advies deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de gedingstukken heeft de Raad geen aanknopingspunten kunnen vinden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster ingenomen standpunt dat bij appellante geen sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend psychisch letsel ten gevolge van het oorlogsgeweld. Voorts heeft de Raad in de gedingstukken geen aanwijzing gevonden om te twijfelen aan de volledigheid van het door de arts Nasheed-Linssen verrichte onderzoek. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat voornoemde arts in haar rapport aan de psychiatrische anamnese uitgebreid aandacht heeft besteed en melding maakt dat het onderhoud heeft plaatsgevonden in een prettige en gastvrije sfeer waarbij sprake was van een voldoende contactgroei.
3.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het beroep van appellante ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2008.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) P.W.J. Hospel.
BvW