Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0043

Datum uitspraak2008-04-17
Datum gepubliceerd2008-04-22
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 08/962 VV en AWB 08/965
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Zijn zogenaamde kiss&ride plaatsen bij een educatief centrum, bestaande uit een basisschool, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang, parkeerplaatsen als bedoeld in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening?


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummers: AWB 08/962 VV en AWB 08/965 Uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2008 inzake [verzoeker 1 en 2] en anderen, te [woonplaats], verzoekers, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze en Leende, verweerder, gemachtigden mr. P.W.M. Dorn en T.J. Bongers. Aan het geding heeft als partij deelgenomen RBOB De Kempen, te Veldhoven, vergunninghouder, gemachtigden H.P. van Well en M.C. van Schalkwijk. Procesverloop Bij besluit van 1 november 2007 heeft verweerder aan RBOB De Kempen (hierna: vergunninghouder) reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een educatief centrum op het perceel De Spinner 2, kadastraal bekend gemeente Heeze, sectie A, nummer 5960. Tegen dit besluit is door verzoekers bij brief van 10 december 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij brief van eveneens 10 december 2007 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij uitspraak van 22 januari 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, in die zin dat verweerder wordt gelast binnen 4 weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen op het door verzoekers ingediende bezwaar. Bij besluit van 18 februari 2008 heeft verweerder de personen handelend onder de naam Omwonendencollectief PARK De Groene Spinner in hun bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, verzoekers [verzoeker 1 en 2] in hun bezwaren ontvankelijk verklaard en het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is namens verzoekers bij brief van 17 maart 2008 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij brief van gelijke datum hebben verzoekers tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is behandeld ter zitting van 3 april 2008, waar verzoekers in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigden en vergunninghouder is verschenen bij gemachtigden. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, onder meer indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien de voorzieningenrechter in een dergelijk geval van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan worden gedaan in de hoofdzaak. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen. 3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de aanhangige hoofdzaak. 4. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken. Feiten 5. Op 6 juni 2006 is openbare basisschool De Trumakkers, gelegen aan De Spinner 2 te Heeze, volledig door brand verwoest. De school is vervolgens gehuisvest in units. Onder meer ter vervanging van de units is een plan voor een educatief centrum ontwikkeld dat bestaat uit herbouw van basisschool De Trumakkers, nieuwbouw van de in de nabijheid gelegen basisschool Merlebos, en nieuwbouw van een ruimte die bestemd is voor het onderbrengen van een kinderdagverblijf, een peuterspeelzaal en een buitenschoolse opvang. De aanvraag om bouwvergunning dateert van 17 september 2007 en ziet op fase 1, te weten de bouw van basisschool De Trumakkers, de peuterspeelzaal/kinderopvang en de buitenschoolse opvang. Fase 2 betreft de beoogde nieuwbouw van basisschool Merlebos, welke nieuwbouw thans nog onzeker is. Tussen partijen is niet langer in geschil dat het bouwplan voorziet in het oprichten van een op zichzelf staand gebouw. Evenmin is tussen partijen in geschil dat het bouwplan voldoet aan het geldende bestemmingsplan, het bouwbesluit en redelijke eisen van welstand. Standpunten partijen 6. Verweerder heeft gesteld dat er voor het thans voorziene educatief centrum, blijkens het rapport van Goudappel Coffeng van 11 juni 2007, minimaal 16 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Voor de buitenschoolse opvang (BSO) zijn er volgens genoemd bureau minimaal 5 parkeerplaatsen noodzakelijk, waarbij wordt opgemerkt dat deze uren volledig buiten de uren van de andere functies van het gebouw plaatsvinden. Nu er ter plaatse 19 parkeerplaatsen aanwezig zijn is daarmee naar de mening van verweerder voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de kiss&ride plaatsen geen parkeerplaatsen zijn als bedoeld in artikel 2.5.30 van de bouwverordening nu er feitelijk sprake is van “laden en lossen” van kinderen. Daarmee bestaat er geen strijd met de bouwverordening en kan het bezwaar dat het bouwplan niet voorziet in voldoende kiss&ride plaatsen geen reden zijn de bouwvergunning te weigeren. Zou er al sprake zijn van parkeerplaatsen dan kan van de verplichting om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein vrijstelling verleend worden met toepassing van artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening, aldus verweerder. Ten slotte stelt verweerder dat het bezwaar van verzoekers dat het bouwplan vanwege overlast het woon- en leefklimaat aantast, gelet op het limitatieve en imperatieve karakter van artikel 44 van de Ww, niet kan leiden tot weigering van de bouwvergunning 7. Verzoekers hebben -zakelijk weergegeven- gesteld dat verweerder ten onrechte het omwonendencollectief niet-ontvankelijk heeft verklaard; volgens verzoekers zouden alle personen die [verzoeker 1 en 2] uitdrukkelijk schriftelijk hebben gemachtigd, ontvankelijk verklaard dienen te worden. Verzoekers stellen zich voorts op het standpunt dat het bouwplan niet voldoet aan de bouwverordening voor wat betreft de parkeervoorziening. Volgens verzoekers zijn de parkeerplaatsen alsmede de kiss&ride plaatsen niet gerealiseerd op eigen terrein. Verder stellen verzoekers dat zelfs al zou het kiss&ride proces beschouwd dienen te worden als “laden en lossen” van kinderen, zulks ten onrechte, dan dienen de kiss&ride plaatsen, gelet op het bepaalde in artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening eveneens op eigen terrein gerealiseerd te worden. Verweerder kan volgens verzoekers geen vrijstelling verlenen van het bepaalde in eerdergenoemd artikel nu niet is voldaan aan de voorwaarden verbonden aan deze vrijstelling. Verzoekers zijn bovendien van mening dat het aantal parkeerplaatsen onvoldoende is en de toegang tot de parkeerplaats verkeersonveilig is. Voorts stellen verzoekers dat niet is aangetoond dat de voorziene kiss&ride plaatsen op een verkeersveilige wijze gerealiseerd kunnen worden. Ontvankelijkheid 8. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of het beroep van alle verzoekers ontvankelijk is. De voorzieningenrechter stelt vast dat zich in het dossier machtigingen bevinden van elke deelnemer aan het omwonendencollectief persoonlijk, waarbij de verzoekers [verzoeker 1 en 2] worden gemachtigd om (kort gezegd) bezwaar te maken, beroep in te stellen, alsmede een voorlopige voorziening te vragen tegen het besluit van 1 november 2007. Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het beroep van alle verzoekers persoonlijk ontvankelijk is en dat aan de naam Omwonendencollectief PARK De Groene Spinner niet die juridische entiteit gegeven hoeft te worden, die verweerder er in zijn beslissing op bezwaar aan gegeven heeft. Nu gebleken is dat deze machtigingen ook golden in de bezwaarfase en nu voorts ter zitting is gebleken dat ook alle deelnemers als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn aan te merken, had verweerder de bezwaren van alle bezwaarmakers ontvankelijk dienen te verklaren. In zoverre is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit voor zover het niet-ontvankelijkverklaring inhoudt te worden vernietigd. Nu echter het beroep van [verzoeker 1 en 2] ziet op hetzelfde besluit met dezelfde beroepsgronden, zal de voorzieningenrechter dit beroep behandelen en bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Wettelijk kader 9. Ingevolge artikel 40 van de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder b, van de Ww mag alleen en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening. 10. De weigeringsgronden van artikel 44 van de Ww (a tot en met e) hebben een limitatief imperatief karakter. Dit betekent dat de bouwvergunning moet worden geweigerd indien zich ten aanzien van het bouwplan waarop de aanvraag betrekking heeft één of meer van de in het eerste lid genoemde weigeringsgronden voordoen. Voorts betekent dit dat bouwvergunning moet worden verleend indien een dergelijke weigeringsgrond ontbreekt. 11. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Heeze-Leende moet indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. 12. Ingevolge artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en derde lid: a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien. Oordeel van de voorzieningenrechter 13. Bij uitspraak van 22 januari 2008 heeft de voorzieningenrechter als volgt overwogen: “Het geschil spitst zich toe op de vraag of er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om te voorzien in de parkeerbehoefte van het bouwplan. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Heeze-Leende moet indien de omvang van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Goudappel Coffeng heeft in opdracht van verweerder op 11 juni 2007 een rapport uitgebracht over de parkeerbehoefte. Uit dit rapport blijkt dat gelet op de parkeerbehoefte van het educatief centrum, inclusief de nieuwbouw van basisschool Merlebos, minimaal 16 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Aangezien er op het terrein 19 parkeerplaatsen aanwezig zijn, is naar voorlopig oordeel in zoverre voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Door Goudappel Coffeng is voorts berekend dat voor het zogenoemde ‘kiss & ride’ in totaal 49 plaatsen benodigd zijn. Uit het bestreden besluit blijkt niet op welke wijze in het voor het onderhavige bouwplan hiervoor noodzakelijke aantal plaatsen is voorzien. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat voor ‘kiss & ride’ gebruik gemaakt kan worden van de straat De Ambachten en de parkeerplaats bij Sportcentrum de Pompenmaker. Voorshands bestaat twijfel of het op deze wijze invulling geven aan de ‘kiss & ride’ plaatsen in overeenstemming is met voornoemd artikel van de bouwverordening, dat -kort gezegd- voorschrijft dat de voor het bouwplan benodigde parkeervoorzieningen moeten worden aangelegd op het terrein van het te realiseren gebouw. Door verweerder is voorts niet inzichtelijk gemaakt dat de in de straat De Ambachten voorziene ‘kiss & ride’ plaatsen op verkeersveilige wijze kunnen worden gerealiseerd. Nu verzoekers dit gemotiveerd hebben betwist, kan verweerders standpunt voorshands niet worden gevolgd, zonder dat dit met een advies ter zake van de verkeersveiligheid nader is onderbouwd.” (rechtsoverweging 12). 14. Wat betreft het aantal parkeerplaatsen (ten behoeve van personeel) heeft verweerder ter zitting nader toegelicht dat de zogenoemde parkeerkuil eigendom is van de gemeente. Aan de hand van zich in het dossier bevindende overzichtsfoto’s en tekeningen stelt de voorzieningenrechter vast dat deze parkeerplaats is gelegen direct grenzend aan en tussen het onderhavige bouwplan en de basisschool De Merlebos, zodat deze parkeerplaats kan worden aangemerkt als behorende tot het terrein van het bouwplan van het educatief centrum. Verzoekers hebben in de bezwaarfase aangevoerd dat de bewoners van De Spinner ook gebruik maken van deze parkeerkuil, ter zitting hebben zij gesteld middels koopakte een recht te hebben op deze parkeerplaatsen. Verweerder heeft ontkend hiervan op de hoogte te zijn. Nu verzoekers hun stellingen niet nader met stukken hebben onderbouwd, moet het er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor worden gehouden dat de bewoners van De Spinner weliswaar gebruik maken van de parkeerruimte, maar dat daarmee nog niet vaststaat dat deze parkeerruimte niet tot het terrein van het educatief centrum behoort. 15. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder op goede gronden het rapport van Goudappel Coffeng van 11 juni 2007 aan zijn besluit ten grondslag kunnen leggen. In het rapport wordt uitgegaan van de landelijke kencijfers en wordt aldus berekend dat er in de huidige fase minimaal 16 parkeerplaatsen nodig zijn. Niet gesteld noch gebleken is dat het rapport voor wat betreft de parkeerplaatsen op onjuiste wijze tot stand is gekomen, zodat de voorzieningenrechter voor wat betreft dit onderdeel tot de conclusie komt dat er in voldoende mate parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig zijn. 16. De functies van een educatief centrum brengen eveneens met zich mee dat er voorzieningen dienen te worden getroffen voor halende en brengende ouders/verzorgers. Naar aanleiding van genoemde uitspraak van 22 januari 2008 heeft het bureau Goudappel Coffeng in opdracht van verweerder een nadere rapportage d.d. 29 januari 2008 opgesteld waarin wordt beargumenteerd dat het realiseren van de geplande kiss&ride plaatsen op een verkeersveilige manier op De Ambachten kan worden ingepast. Bij het onderhavige bouwplan kan gelet op het bij deze voorzieningen behorende aantal leerlingen (namelijk: 303) worden volstaan met 22 kiss&ride plaatsen. Voorts komt het bureau tot de conclusie dat het wegprofiel van De Ambachten van zeven meter breed voldoende ruimte biedt om een enkele strook langs het trottoir te bestemmen als kiss&ride voorziening. Bij besluit van 1 april 2008 heeft verweerder nog een viertal verkeersmaatregelen genomen. 17. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de in het rapport van Goudappel Coffeng genoemde kiss & ride plaatsen parkeerplaatsen zijn in de zin van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening. Verweerder heeft bij gebreke van een definitie van “parkeren” in de bouwverordening aansluiting gezocht bij het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV). Ingevolge artikel 1, aanhef, onder ac, van het RVV wordt onder parkeren verstaan: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat bij de berekening van het aantal kiss&ride plaatsen Goudappel Coffeng is uitgegaan van de Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering, hoofdstuk 4 Halen en brengen bij scholen, van het CROW. Daarbij wordt in de rekenmethode aangegeven dat “het halen en brengen van kinderen vraag genereert naar parkeerruimte bij basisscholen en kinderdagverblijven, al is het per auto maar voor een korte periode.” Bij de rekenmethode wordt volgens genoemde parkeernormering een gemiddelde parkeerduur ingecalculeerd voor de onderbouw en de peuterspeelzaal van 10 tot 20 minuten, voor de bovenbouw van 2,5 tot 10 minuten, voor het kinderdagverblijf en de BSO van 15 tot 60 minuten. 18. In tegenstelling tot verweerder komt de voorzieningenrechter op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat er bij kiss&ride plaatsen wel degelijk sprake is van parkeren (hoe kort ook) in de zin van het RVV, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening er voor deze parkeervoorziening in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht op het bij het gebouw behorende terrein. Verweerders stelling dat de kiss&ride plaatsen buiten de bouwvergunning vallen houdt derhalve geen stand en nu verweerder in het bestreden besluit niet heeft onderzocht in welke mate kiss &ride plaatsen op eigen terrein kunnen worden voorzien, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar nader dienen te bezien of de kiss&ride plaatsen in voldoende mate op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd, dan wel of bijzondere omstandigheden tot een ontheffing van het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening kunnen leiden. 19. Vervolgens hebben verzoekers gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat de uitkomst van 22 kiss&ride plaatsen in het tweede rapport van Goudappel Coffeng niet strookt met de uitgangspunten van de berekening in het eerste rapport. In het eerste rapport is men namelijk uitgegaan van het maximale aantal klaslokalen, hetgeen volgens verzoekers doorrekenend uitkomt op een benodigd aantal van 28, terwijl in het tweede rapport het feitelijk aantal leerlingen als uitgangspunt is genomen. Volgens verzoekers is in het tweede rapport niet onderbouwd waarom de kengetallen uit het eerste rapport door Goudappel Coffeng zijn losgelaten. 20. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter treft ook deze stelling doel en heeft verweerder geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor een verschil van 6 benodigde kiss&ride plaatsen. Verweerder zal zich in het nieuw te nemen besluit tevens moeten uitlaten over het benodigd aantal kiss&ride plaatsen. 21. Gelet op de maatschappelijke belangen die zijn gemoeid het de herbouw van de basisschool ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding thans reeds over te gaan tot schorsing van de bouwvergunning. Verkeersdrukte tijdens de piekuren bij basisscholen en soortgelijke voorzieningen als thans in het educatief centrum worden gerealiseerd is een gegeven van algemene bekendheid. Het belang in de onderhavige zaak is gelegen in een voor alle partijen aanvaardbare en zo veilig mogelijke oplossing. Op grond van het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter tot de bevinding gekomen dat het parkeerprobleem in de onderhavige zaak niet onoplosbaar is. Tevens vraagt het maatschappelijk belang om een definitieve oplossing uiterlijk op de dag dat het educatief centrum in gebruik wordt genomen. Daarom zal de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toewijzen in die zin dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. 22. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 295,05 aan verletkosten (voor verzoeker [verzoeker 1] € 157,05 en voor verzoeker [verzoeker 2] € 138,00). Voorts zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de reiskosten die verzoekers redelijkerwijs met de behandeling van hun verzoek en beroep hebben moeten maken. Deze kosten zijn vast te stellen op een bedrag van € 10,10. 23. Tevens bestaat aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat door de gemeente Heeze en Leende aan verzoekers het terzake van het verzoek en beroep door hen gestorte griffierecht ten bedrage van in totaal € 290,00 dient te worden vergoed. 24. Beslist wordt als volgt. Beslissing De voorzieningenrechter, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit van 18 februari 2008 voor zover dit ziet op niet-ontvankelijk verklaring en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het in zoverre vernietigde gedeelte van het besluit; - vernietigt het bestreden besluit voor het overige en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; - wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in dier voege dat verweerder wordt gelast binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen; - gelast de gemeente Heeze en Leende aan verzoekers te vergoeden het door hen gestorte griffierecht ad € 290,00; - veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 305,15; - wijst de gemeente Heeze en Leende aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. E.G.M. Seelen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2008. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: