
Jurisprudentie
BD0052
Datum uitspraak2008-03-12
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers131755 / HA ZA 07-561
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers131755 / HA ZA 07-561
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vaststellingsovereenkomst:
Overweging ten overvloede art 7:901 niet meebrengt dat leveringsakte geen additionele bepalingen mag bevatten (rov. 4.3)
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 131755 / HA ZA 07-561
Vonnis van 12 maart 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. E.A.M. Claassen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. A.M. Ubink.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juni 2007
- proces-verbaal van comparitie van 27 augustus 2007
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In 1888 is [A] een kwekerij genaamd [eenmanszaak A] begonnen op de veenkoloniale grond van [woonplaats]. [dochter van A] heeft dit bedrijf vanaf 1924 mede verder uitgebouwd, waarbij de tuinen uitgroeiden tot een complex van circa 2½ hectare. Deze tuinen zijn 1976 ondergebracht in de Stichting Tuinen [dochter van A] (hierna: de stichting). Begin 1992 is de kwekerij in het kader van een surseance gesplitst, waarbij de stichting de eigen gronden (die eerst in erfpacht aan haar waren uitgegeven) zelf heeft aangekocht; de verkoop van planten - de winkel - op het bestaande terrein (naast de tuinen van de stichting) is voortgezet door de (de eenmanszaak van) [eiser], onder de naam [eenmanszaak B]. De overige gronden zijn verkocht aan [v.o.f. C] om er een woonwijk op te ontwikkelen.
2.2. Op 4 mei 1994 is inzake de ontwikkeling van het bestemmingsplan ‘[v.o.f. C]’ een nadere overeenkomst gesloten tussen de stichting, [eenmanszaak B] en [v.o.f. C] , waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht. In het bijzonder is terzake in geschil het bepaalde in de artikelen 4, 5 en 9.
2.3. [v.o.f. C] is inmiddels opgeheven en de onroerende zaken die nog haar eigendom waren zijn overgenomen door [gedaagde sub 1] c.s.; laatstgenoemden hebben alle rechten en verplichtingen uit voormelde overeenkomst uit 1994 overgenomen van [v.o.f. C]
3. Het geschil
3.1. [eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] c.s. onverkorte nakoming van gemelde artikelen uit de litigieuze overeenkomst weigert; de ontwerp-akte van levering d.d. 16 juni 1999 afkomstig van notariskantoor Linde te Dedemsvaart (hierna: de ontwerp-akte) bevat namelijk diverse aanvullende voorwaarden. Hij vordert deswegen samengevat - veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot
A. levering om niet van een strook grond, onder verbeurte van een dwangsom;
B. betaling van EUR 8.102,35; en
C. betaling van EUR 2.207,52;
- voormelde bedragen vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde sub 1] c.s. voerten gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Met betrekking tot de strook grond
4.1. [eiser] beroept zich op het bepaalde in artikel 5, waarbij hij verwijst naar de ‘voorgeschiedenis’ van de onderhavige vaststellingsovereenkomst. In het bijzonder maakt hij bezwaar tegen artikel 6 van de ontwerp-akte, waarin hij op straffe van een vergoeding, respectievelijk boete wordt verplicht ervoor zorg te dragen dat de huidige bestemming (als groenstrook) wordt gehandhaafd. [eiser] is niet bereid meer verplichtingen op zich te nemen dan waartoe hij op grond van bedoelde overeenkomst is gehouden.
4.2. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. dient de strook grond als groenstrook (afscheidingsbuffer) in stand te worden gehouden: in de leveringsakte dient daarom tot uitdrukking te worden gebracht dat [eiser] niet direct of indirect wijziging van de groenbestemming mag nastreven. Het betreffende petitum miskent voorts dat is overeengekomen dat - behalve aan [eiser] - ook aan de stichting moet worden geleverd.
4.3 De rechtbank stelt vast dat de gevorderde levering (uitsluitend) aan [eiser] ([eenmanszaak B]) reeds voor dadelijke afwijzing gereed ligt omdat tussen betr.okkenen in meergenoemd artikel 5 is vastgelegd dat deze strook “aan de Stichting Tuinen [dochter van A] en [eenmanszaak B]” zal worden overgedragen, zoals door [gedaagde sub 1] c.s. bij conclusie na antwoord (herhaald bij conclusie van dupliek) terecht naar voren is gebracht. Dit laat overigens onverlet dat aan het gestipuleerde uitvoering dient te worden gegeven, waaromtrent de rechtbank - ten overvloede- de volgende kanttekeningen plaatst. Anders dan [eiser] wellicht ingang tracht te doen vinden, brengt artikel 7:901 BW niet met zich mee dat de ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst op te maken leveringsakte geen additionele bepalingen zou kunnen bevatten. De met de overdracht van onroerende zaken voorgeschreven notariële tussenkomst beoogt mede het rechtverkeer terzake in deugdelijke banen te leiden: juist de notaris is immers vanwege diens specifieke deskundigheid in staat de door de opstellers van de betreffende (obligatoire) overeenkomst wellicht niet onderkende voetangels en klemmen alsnog onschadelijk te maken. Dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen na langdurige onderhandelingen, waarbij partijen zich door deskundigen hebben laten bijstaan, doet hieraan niet af. Van belang is voorts dat [gedaagde sub 1] c.s. uitdrukkelijk hebben aangegeven dat de tekst van de voorliggende ontwerp-akte wat hen betreft kan worden aangepast, bijvoorbeeld in die zin dat de litigieuze verplichting om de groenstrook in stand te laten - welke verplichting in lijn ligt met hetgeen partijen (het conglomeraat van verplichtingen over en weer uitleggend conform de Haviltex-norm) voor ogen heeft gestaan - eindigt wanneer de gemeente in de toekomst mogelijk overgaat tot wijziging van deze bestemming na daartoe met succes de benodigde stappen te hebben gezet. Wat hiervan zij, de patstelling die thans bestaat, dient te worden doorbroken en het is sterk geïndiceerd dat partijen - bijvoorbeeld onder leiding van genoemd notariskantoor Linde - tot een adequate regeling komen.
Met betrekking tot de afkoopsom onderhoud watergang (EUR 8.102,35)
4.4. Dit bedrag is het aan [eiser] toekomende deel van het bedrag genoemd in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst. De hoogte daarvan staat op zich niet ter discussie, doch [gedaagde sub 1] c.s. beroepen zich op de afspraken gemaakt tussen de gemeente Avereerst (hierna: de gemeente), de stichting en [eenmanszaak B] met betrekking tot de overdracht van de onderhoudsverplichting alsmede de exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en [v.o.f. C] (productie 2A en 2B conclusie van antwoord).Volgens [eiser] zijn [gedaagde sub 1] c.s. met betaling aan de gemeente jegens hem niet gekweten.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent [eiser] daarmee de samenhang die evident bestaat tussen deze beide overeenkomsten onderling alsmede het verband met de aanvankelijke afspraak dienaangaande (met daarin het zelfde bedrag van fl. 30.000,-) als verwoord in gemeld artikel 9. Op grond daarvan komt de rechtbank tot de conclusie dat een en ander bezwaarlijk anders kan worden begrepen dan dat [gedaagde sub 1] c.s. met de betaling aan de gemeente geacht moet worden te zijn bevrijd van deze initiële verplichting. De kwestie van de eventuele verjaring, c.q. de stuiting daarvan, kan dus onbesproken blijven Ook onderhavige vordering zal al met al worden afgewezen.
Met betrekking tot de kosten laatste inboet (EUR 2.207,52)
4.5. Deze kosten zijn gebaseerd op artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst - waarin staat: “[v.o.f. C] staat gedurende 3 jaar borg voor noodzakelijke (curs. rechtbank) herplant (inboeten)” - doch worden in de dagvaarding niet verder onderbouwd. Bij conclusie van repliek wordt terzake verwezen naar de productie 13, zijnde een offerte van Hoveniersbedrijf [D] d.d. 23 mei 2005, zijnde elf(!) jaar na het aangaan van de vaststellingsovereenkomst - en daarbij behorende specificatie, zonder dat daarbij wordt ingegaan op de bij conclusie van antwoord opgeworpen feitelijke en juridische vragen. De rechtbank kan kort zijn: deze vordering is hoe dan ook gedoemd te stranden bij gebrek aan voldoende inzichtelijke onderbouwing.
Met betrekking tot de kosten van deze procedure
4.6 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 300,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 1.356,00 (3,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.656,00
4.7 De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op EUR 1.656,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2008.