Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0061

Datum uitspraak2007-12-03
Datum gepubliceerd2008-04-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers232573 CV EXPL 07-534
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Onverschuldigde betaling. Vordering tot terugbetaling van een bedrag dat na dreiging is betaald aan gedaagde. Wettelijke rente afgewezen nu de verbintenis ex. art. 6:203 impliceert dat in beginsel een ingebrekestelling noodzakelijk is. Daarvan is i.c. niet gebleken.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Kanton Locatie Hoorn Zaaknr/rolnr.: 232573 CV EXPL 07-534 Uitspraakdatum: 3 december 2007 Vonnis in de zaak van: [eiser], wonende te Bilthoven, [adres] eisende partij verder ook te noemen: [eiser] gemachtigde: mr. N. van den Burg, advocaat te Utrecht tegen [gedaagde], wonende te Medemblik, [adres] gedaagde partij verder ook te noemen: [gedaagde] gemachtigde: mr. N. Muntjewerff, advocaat te Hoorn, alsmede J.H. Kerckhoffs, gerechtsdeurwaarder te Hoorn. Het procesverloop [eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 6 februari 2007. [gedaagde] heeft bij antwoord (met producties) verweer gevoerd. Vervolgens is gediend van repliek en dupliek (met producties). [eiser] heeft zich bij akte nog uitgelaten over de door [gedaagde] bij dupliek overgelegde producties. De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast. Ten slotte is heden uitspraak bepaald. De vordering 1. [eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot primair betaling van een bedrag van € 2.950,00 wegens onverschuldigde betaling alsmede van een bedrag van € 550,00 aan smartegeld met rente vanaf 7 november 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, subsidiair een bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens. 2. [eiser] heeft aan zijn vordering - kort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. [eiser] heeft op 18 december 2002 bij [gedaagde] als plastisch chirurg - [eiser] is verbonden aan het Esthetisch Medisch Centrum Bosch en Duin B.V. (hierna te noemen: het EMC) - een zogeheten onderooglidconstructie uitgevoerd. In de loop van 2004 heeft [gedaagde] [eiser] opnieuw geconsulteerd omdat hij pijnklachten had en opnieuw geopereerd wilde worden hetgeen [eiser] heeft afgeraden. [gedaagde] heeft [eiser] vervolgens meerdere malen bedreigd en [eiser] heeft om die reden het EMC gevraagd het door [gedaagde] voor de operatie betaalde bedrag te restitueren in de hoop dat [gedaagde] hem daarna niet meer lastig zou vallen. Omdat [gedaagde] [eiser] evenwel lastig bleef vallen - waarbij [gedaagde] opnieuw geld eiste - heeft [eiser] aangifte gedaan van bedreiging en afpersing. [gedaagde] is terzake van een en ander door de politierechter bij vonnis van 3 november 2005 veroordeeld. 3. In deze civiele procedure stelt [eiser] zich op het standpunt dat het EMC vanwege de bedreigingen aan het adres van [eiser] onverschuldigd is overgegaan tot restitutie van een bedrag van € 2.950,00. Het EMC heeft haar vordering op [gedaagde] uit onverschuldigde betaling aan [eiser] bij akte van cessie gecedeerd. 4. [eiser] maakt tenslotte ook aanspraak op smartegeld vanwege de aantasting van zijn persoon. Het verweer 5. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal hierna - voor zover vereist - nader worden ingegaan. De standpunten van partijen 6. De standpunten van partijen zijn bekend uit hun schrifturen en worden hier als herhaald en ingelast beschouwd. De beoordeling van het geschil Ten aanzien van de onverschuldigde betaling 7. De kantonrechter neemt de rechtsgeldigheid van de onderhavige cessie als vaststaand aan. Namens [gedaagde] is hiertegen geen verweer gevoerd. 8. Vast staat dat [gedaagde] door de politierechter te Utrecht bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 3 november 2005 ter zake van bedreiging met zware mishandeling en poging tot afpersing van [eiser] is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis. Dit vonnis levert ingevolge artikel 161 RV dwingend bewijs op van het bewezen verklaarde feit. Ingevolge artikel 151 RV houdt dwingend bewijs in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt, zij het dat op de voet van het tweede lid van dit artikel tegenbewijs vrij staat, tenzij de wet het uitsluit. Ten aanzien van vonnissen als bedoeld in artikel 161 RV kent de wet een dergelijke uitsluiting niet. 9. [gedaagde] heeft betwist dat het door EMC aan hem gerestitueerde bedrag van € 2.950,00 onverschuldigd zou zijn betaald. [gedaagde] heeft betoogd dat hem het bedrag is terugbetaald als zijnde een oplossing van het geschil. Van dwang of bedreiging was geen sprake maar de restitutie is hem door het EMC uit coulance aangeboden als financiële genoegdoening. Dienaangaande is namens [gedaagde] een concreet bewijsaanbod gedaan hetgeen als tegenbewijs dient te worden aangemerkt tegen het strafvonnis. Dit kan hem evenwel naar het oordeel van de kantonrechter niet baten aangezien de beweerde feiten en omstandigheden waarop [gedaagde] zich beroept niet kunnen leiden tot de conclusie dat de restitutie van het door [gedaagde] betaalde factuurbedrag uitsluitend de resultante is geweest van een door EMC beoogde minnelijke oplossing van het geschil. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt. 10. Vast staat dat [eiser] en [gedaagde] op 10 december 2006 met elkaar in aanwezigheid van de echtgenote van [gedaagde] en een collega van [eiser], dr. [X.], over het gerezen probleem hebben gesproken. Voorts staat vast dat [gedaagde] een broodmes van huis had meegenomen en dat [gedaagde] dit broodmes tijdens dit gesprek ook tevoorschijn heeft gehaald. Bij conclusie van dupliek (onder punt 21) is namens [gedaagde] dienaangaande het volgende gesteld: "[gedaagde] was destijds overspannen en depressief geraakt en gelet op het feit dat [eiser] de eerste keer gemakkelijk over zijn klachtprobleem heen was gestapt, had hij een groot broodmes van huis meegenomen. Vervolgens heeft de bespreking plaatsgevonden. Op het moment dat [eiser] de deur uit wilde lopen, werd [gedaagde] heel erg boos en heeft hij het broodmes dreigend voor zich gehouden. Hij heeft op dat moment tegen [eiser] gezegd dat hij het pand niet eerder kon verlaten dan nadat ze uitgesproken waren." 11. Onder deze omstandigheden kan bezwaarlijk worden staande gehouden dat [gedaagde] zich niet agressief en intimiderend heeft gedragen. 12. Dat [X.] vervolgens - kennelijk namens het EMC - [gedaagde] heeft toegezegd tot restitutie van het factuurbedrag over te gaan kan - anders dan namens [gedaagde] is betoogd - bezwaarlijk los worden gezien van de voor [eiser] bedreigende situatie aangezien moeilijk valt voor te stellen dat een en ander aan [X.] was ontgaan. 13. Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter als vaststaand aanneemt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat de restitutie van het factuurbedrag aan [gedaagde] is toegezegd, zo niet onder dwang dan toch in ieder geval onder invloed van de aan het adres van [eiser] door [gedaagde] geuite bedreiging. 14. Gelet hierop komt de onderhavige vordering uit onverschuldigde betaling voor toewijzing in aanmerking. 15. Hetgeen partijen over en weer hebben gesteld omtrent de door [eiser] bij [gedaagde] uitgevoerde ooglidconstructie kan daaraan verder niet afdoen. De kantonrechter zal een en ander dan ook verder buiten bespreking laten. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat het Regionaal Tuchtcollege te Utrecht op 10 januari 2006 naar aanleiding van een door [gedaagde] ingediende klacht heeft overwogen geen aanknopingspunten te hebben voor het oordeel dat [eiser] jegens [gedaagde] is tekortgeschoten in de (na)zorg zodat dit college de klacht van [gedaagde] heeft afgewezen. 16. [eiser] heeft over dit bedrag de wettelijke rente vanaf 7 november 2006 gevorderd. Dienaangaande overweegt de kantonrechter dat wettelijke rente gevorderd kan worden over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van een geldsom. Gezien artikel 6:203 BW ontstaat de verbintenis tot terugbetaling op het moment dat de onverschuldigde betaling is verricht, in welke verbintenis de schuldenaar toerekenbaar tekort kan schieten - bijvoorbeeld door niet terug te betalen. Dit impliceert echter dat in beginsel een ingebrekestelling noodzakelijk is om de schuldenaar in verzuim te laten geraken. Van een rechtsgeldige ingebrekestelling is evenwel in het onderhavige geval niet gebleken. Bij brief van 24 oktober 2006 is [gedaagde] weliswaar namens [eiser] gesommeerd tot terugbetaling, doch toen was de vordering nog niet gecedeerd zodat op dat moment [eiser] nog niet als crediteur kon gelden en aan deze sommatie rechtens geen effect toekomt. Namens [gedaagde] is gesteld dat sindsdien geen aanspraak is gemaakt op de wettelijke rente (conclusie van antwoord onder 4.17) hetgeen door [eiser] vervolgens niet meer is weersproken. De kantonrechter zal derhalve de meegevorderde wettelijke rente over voornoemd onverschuldigd betaald bedrag afwijzen. Ten aanzien van het smartegeld 17. Naar het oordeel van de kantonrechter kan [eiser] tevens op de voet van artikel 6:106 lid 1 sub b BW aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade. Daartoe overweegt de kantonrechter dat het handelen van [gedaagde] gezien moet worden als een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] als gevolg waarvan voorstelbaar is dat [eiser] enige tijd een groot gevoel van onveiligheid heeft gekend. Een en ander kan worden aangemerkt als een aantasting van zijn persoon die recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Het gevorderde bedrag van € 550,00 komt de kantonrechter billijk voor. Ook dit bedrag is derhalve toewijsbaar. 18. De wettelijke rente over dit bedrag zal - gelijk namens [eiser] gevorderd - over dit bedrag worden toegewezen vanaf 7 november 2006. Tegen dit onderdeel is namens [gedaagde] geen zelfstandig verweer gevoerd. De proceskosten 19. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten worden belast. 20. De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden afgewezen nu in artikel 237 lid 4 RV voor het verhaal van deze kosten een bijzondere procedure is voorgeschreven. De beslissing De kantonrechter: Veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen - € 2.950,00 uit hoofde van onverschuldigde betaling alsmede - € 550,00 als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 november 2006 tot de dag der algehele voldoening. Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die tot heden voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 720,81 [inclusief BTW indien en voorzover door [gedaagde] verschuldigd], waaronder begrepen een bedrag van € 437,50 voor salaris van de gemachtigde van [eiser] [waarover [gedaagde] geen BTW verschuldigd is]. Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad. Wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 3 december 2007 in het openbaar uitgesproken.