
Jurisprudentie
BD0070
Datum uitspraak2008-04-16
Datum gepubliceerd2008-04-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4066 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4066 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Urenbeperking? Eerst in hoger beroep afdoende motivering.
Uitspraak
06/4066 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 juni 2006, 05/1684 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.A.M.H. Fiori, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
II. OVERWEGINGEN
Op 4 maart 2008 heeft de Raad een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van die datum ontvangen. Deze rapportage dient in dit geding buiten beschouwing te blijven omdat zij - gelet op artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - niet tijdig is ingediend. De Raad heeft geen aanleiding gezien het onderzoek te schorsen of te heropenen.
Appellante werkte voorheen als productiemedewerker en is op 25 oktober 2000 uitgevallen. Zij heeft een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 11 maart 2005 heeft het Uwv de uitkering met ingang van 12 mei 2005 herzien naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 21 september 2005 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard.
Partijen houdt verdeeld de vraag of appellante slechts in staat is tot werk met een urenbeperking. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord en de medische grondslag toereikend geacht.
Het bestreden besluit is gebaseerd op het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en inlichtingen van de behandelend reumatoloog H. van der Tempel ingewonnen. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen maar geen duidelijke harde medische aanwijzingen gezien om een urenbeperking te stellen. Bezwaarverzekeringsarts R.J. Vervloet heeft de bevindingen van de - in opdracht van appellante uitgevoerde - expertise van reumatoloog B.A. Masek in de beoordeling betrokken en heeft zich met de conclusies van de verzekeringsarts verenigd.
Bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp heeft in zijn rapportage van 16 januari 2008 nader onderbouwd waarom niet aan de criteria van de Standaard Verminderde Arbeidsduur is voldaan. In reactie daarop heeft de door appellante ingeschakelde medisch adviseur A. Zwaveling gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts te gemakkelijk voorbijgaat aan het oordeel van Masek dat appellante ten hoogste 6 uur per dag kan werken en bovendien na 4 uur werken één à anderhalf uur moet pauzeren.
De Raad overweegt dat, anders dan Zwaveling heeft betoogd, door de bezwaarverzekeringsarts niet is miskend dat het oordeel van Masek zowel op het anamnestisch vastgestelde klachtenpatroon als op ernstige beperkingen van het bewegingsapparaat berust. In het rapport van Masek is geconcludeerd dat, hoewel de sacroiliïtis klinisch en radiologisch is bewezen, een overtuigend gedeelte van de klachten van appellante tendomyogeen en enthesopatisch is. Bij verwoording van de beperkingen heeft Masek in verband met de pijnen in de sacroiliacale gewrichten (SI-gewrichten) beperkingen aangenomen voor lopen op oneffen terrein, traplopen en klimmen. De overige beperkingen - waaronder bukken, torderen, nekgebruik, reiken, bovenhands werken en tillen - heeft Masek niet in verband gebracht met de sacroiliïtis maar met de tendomyogene klachten, waarbij hij heeft aangetekend dat dit deel van de klachten subjectief van aard is en dat daarbij verschillende factoren een rol spelen, zoals chronische pijn, niet kunnen slapen, vermoeidheid, disfunctioneren en de belasting bij de verzorging en opvoeding van een tweeling. Met de bezwaarverzekeringsarts constateert de Raad dat in het rapport van Masek uit de mond van appellante de noodzaak van een rustperiode overdag niet is opgetekend. De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de vaststelling van de bezwaarverzekeringsarts die erop neerkomt dat een (groot) deel van de klachten niet op ziekte is terug te voeren. Het standpunt van Zwaveling dat Masek de volgens hem benodigde bedrust overdag juist aan het geobjectiveerbare deel van de klachten zou hebben gekoppeld, komt niet overeen met de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en vindt naar het oordeel van de Raad geen steun in het rapport van Masek.
Masek heeft de door hem voorgestane urenbeperking gebaseerd op zijn inschatting dat appellante - met intervallen van 30 tot 45 minuten - zitten, staan en lopen moet afwisselen en dat zij één maal per vier uur gedurende 60 minuten bedrust moet houden. In de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Vervloet is overwogen dat deze inschatting grotendeels in een achturige werkdag kan worden gerealiseerd. Terecht is naar het oordeel van de Raad ter zitting door het Uwv betoogd dat de volgens Masek benodigde bedrust en afwisseling van zitten, staan en lopen is op te vangen binnen een achturige werkdag met pauze.
De argumentatie van Zwaveling leidt verder niet tot twijfel aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat een urenbeperking op energetische gronden niet aangewezen is. Daarbij overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts de diagnose zonder meer uit het rapport van Masek heeft overgenomen. De enkele verwijzing naar de door
Van der Tempel geconstateerde inflammatoire rugklachten, die als zodanig ook door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn onderkend, is onvoldoende om de genoemde conclusie van de bezwaarverzekeringsarts ondeugdelijk te achten. De Raad heeft voorts geen aanleiding gezien te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts dat een urenbeperking niet is aangewezen wegens verminderde beschikbaarheid dan wel - in weerwil van hetgeen appellante heeft gesteld - op preventieve gronden. Naar het oordeel van de Raad berust de weigering om een urenbeperking aan te nemen op zorgvuldig onderzoek en een deugdelijke motivering en is ook overigens sprake van een toereikende medische grondslag.
De rechtbank heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit toereikend geacht. Appellante heeft onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Almelo van 13 januari 2006 (LJN: AU9709, AU9706) gesteld dat ten onrechte is nagelaten de met een “G” gemarkeerde signaleringen van een toelichting te voorzien. Deze grief slaagt. De ingevolge de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (onder meer LJN: AY9971) vereiste toelichtingen op de signaleringen - ten teken dat sprake is van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid - zijn eerst gegeven bij rapportages van 30 augustus 2006 en 3 februari 2007. Dit is door het Uwv ter zitting erkend. Het standpunt van appellante dat ook anderszins nog sprake is van een onvoldoende inzichtelijke motivering van de geschiktheid van de functies, verwerpt de Raad onder verwijzing naar de genoemde uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006. Op basis van de gegeven toelichtingen is naar het oordeel van de Raad aannemelijk dat appellante per 12 mei 2005 in staat is de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen. Nu een toereikende onderbouwing van de arbeidskundige grondslag evenwel eerst in hoger beroep heeft plaatsgevonden, zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep, op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 365,54 aan kosten van een deskundigenverslag in hoger beroep, in totaal € 1.331,54.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.331,54, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Lochs.
JL