Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0119

Datum uitspraak2008-04-17
Datum gepubliceerd2008-04-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607141-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

zwaar lichamelijk letsel noodweerexces


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.607141-06 Datum: 17 april 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministeri[verdachte]egen [verdachte] [geboortedatum], [woonplaats] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2008. De verdachte is niet in persoon verschenen en is ter terechtzitting verdedigd door mr. G.I. Roos, advocaat te Almere, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, heeft ter terechtzitting gevorderd de vrijspraak van verdachte ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde en de veroordeling van verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De verdachte dient van het primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. t.a.v. primair: Uit de voorhanden zijnde stukken alsmede het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat de opzet van de verdachte – ook niet in voorwaardelijke zin- gericht was op de dood van het slachtoffer [slachtoffer]. t.a.v. subsidiair: Uit de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer], opgemaakt op 15 maart 2006, blijkt dat het slachtoffer diverse steekwondjes heeft opgelopen in zijn rug (circa 1 centimeter diep), onder zijn linkeroksel (circa 2,5 centimeter diep) en onder zijn linkeroog (circa 1,5 centimeter diep), welke door de arts zijn gehecht dan wel verbonden. De rechtbank overweegt dat dit letsel weliswaar aanzienlijk is, maar dat dit niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, aangezien volledig herstel van dergelijke verwondingen binnen een periode van zes weken te verwachten valt en nergens uit blijkt dat dit niet het geval is geweest. t.a.v. meer subsidiair De rechtbank kan op grond van de diverse verklaringen van de getuigen omtrent de gebeurtenissen niet afleiden dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [verdachte], erop gericht om het slachtoffer [slachtoffer] wat aan te doen. Er is niets in het dossier dat erop wijst dat er tussen beide broers, verbaal of non-verbaal, overleg heeft plaatsgevonden omtrent wie op welke manier [slachtoffer] te pakken zou nemen. De rechtbank overweegt dat uit het totale dossier veeleer het beeld naar voren komt van een uit de hand gelopen onenigheid, waarbij de betrokkenen -ieder voor zich- impulsief handelden vanuit de emoties van het moment. De rechtbank zal om die reden verdachte vrijspreken van de bestanddelen ‘medeplegen’ en ‘voorbedachten rade’ in de tenlastelegging. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte disproportioneel heeft gereageerd, omdat het vermeende slachtoffer [slachtoffer] verdachtes broer meermalen had aangevallen en dat het verdachte bekend was dat [slachtoffer] een niet al te beste reputatie had ten aanzien van het gebruik van geweld. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer] blijkt dat verdachte en zijn broer, medeverdachte [verdachte], op een bepaald moment in de onenigheid [slachtoffer] achterna zijn gerend en dat eerst nadat [slachtoffer] is komen te vallen de steekwonden zijn toegebracht door verdachte. Medeverdachte [verdachte] heeft dit verloop van de gebeurtenissen ter terechtzitting bevestigd. De rechtbank overweegt dat er onder deze omstandigheden geen beroep kan worden gedaan op noodweerexces, omdat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding –zo die er al zou zijn geweest- in elk geval niet meer aanwezig was op het moment dat beide broers ervoor kozen [slachtoffer] achterna te gaan. Het feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank acht een werkstraf niet aangewezen gezien de aard en de ernst van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde. De rechtbank acht met name het feit dat de verdachte een steekwapen heeft gehanteerd om een uit de hand gelopen onenigheid te beslechten ernstig en afkeurenswaardig. Wanneer de steken die verdachte in zijn impulsiviteit heeft toegebracht anders zouden zijn uitgevallen, had dit immers wel zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer ten gevolge kunnen hebben. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met een gevangenisstraf voor de duur van een maand kan worden volstaan. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 5 maart 2008; een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 3 januari 2008 uitgebracht door de Justitiële Verslavingszorg. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het meer subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. M.A. Wijnands-Veninga, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2008.