Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0168

Datum uitspraak2008-02-01
Datum gepubliceerd2008-04-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06/6478
Statusgepubliceerd


Indicatie

De werkzaamheden aan het monumentenpand zijn niet zodanig ingrijpend geweest dat gezegd moet worden dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/6478 Uitspraakdatum: 1 februari 2008 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Z, eiser, gemachtigde: A, en de inspecteur van de Belastingdienst te Y, verweerder. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ a. 1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. 1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. 1.4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. 1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2007 te Haarlem. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen B en C. Eiser heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting zijn pleitnota doen toekomen. De rechtbank heeft kopie daarvan aan verweerder gefaxt. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Tussen partijen vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Eiser heeft op 29 april 1998 tezamen met mevrouw D gekocht het registergoed gelegen te Z voor een koopprijs van ƒ e, dat in de akte van levering aangeduid is als “pakhuis met bovenwoning en erf”. 2.2. Op 20 juli 2000 heeft eiser het een/tweede onverdeelde aandeel in het in 2.1. vermelde registergoed gekocht van mevrouw E voor ƒ f. 2.3. Het pand is omstreeks 1602 gebouwd. De oorspronkelijk dragende constructie was een houten skelet waar omheen in latere eeuwen stenen muren zijn opgetrokken. Het pand bestaat uit drie lagen waarvan een kaplaag, welke is voorzien van een verhoogde lijstgevel. Het pand is aangewezen als een beschermd monument en als een beschermd stadsgezicht, beide als bedoeld in (artikel 6 van) de Monumentenwet 1988. 2.4. Het pand vormt voor eiser een eigen woning in de zin van artikel 42a, tweede lid, Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964). 2.5. Vóór de aankoop van het pand door eiser was in het pand een stucadoorsbedrijf gevestigd, dat de benedenverdieping in gebruik had als werkplaats. Nadien stonden op de benedenverdieping caravans gestald. Op de eerste verdieping waren toen twee vertrekken. De kapverdieping had de functie van bergruimte. Het pand was aangesloten op het electriciteitsnet. De kap was niet beschoten. Er was geen vlieringvloer aanwezig. Er was sprake van - tenminste - zwaar achterstallig onderhoud. 2.6. In de jaren 2000 en 2001 heeft eiser restauratiewerkzaamheden laten uitvoeren aan het (casco van het) pand door met name F B.V. voor een bedrag van in totaal ƒ g. Verdere werkzaamheden binnen in het pand, afgezien van het aanleggen van centrale verwarming, heeft eiser in eigen beheer verricht. Deze werkzaamheden hebben aan materiaalkosten naar schatting tenminste ƒ h bedragen. 2.7. Ten behoeve van de restauratie van het pand heeft eiser in het jaar 2000 een rijkssubsidie ontvangen van ƒ 37.367 en in het jaar 2001 een subsidie van de gemeente X van ƒ i. 2.8. Aan de buitenkant van het pand zijn onder meer de volgende zaken verwijderd, c.q. vervangen of vernieuwd: - de goten- en gootbekledingen; - de schoorsteen; - de achtergevel inclusief kozijnen en fundering; - de linkerzijgevel; - de borstwering en muurplaat van de rechterzijgevel; - de aangetaste delen van de kapconstructie, en - de deuren. Aan de binnenkant van het pand zijn onder meer de volgende zaken verwijderd en vernieuwd: - alle bestaande indelingen, wand- en plafondbetimmeringen; - de aangetaste onderdelen van balklagen en verdiepingsvloeren; - de bestaande trappen; - de bestaande schoorstenen; - de bestaande begane grondvloer, en - alle bestaande installaties en riolering. Naast de vervanging van de hiervoor vermelde verwijderde delen, zijn aan het pand onder meer de volgende delen toegevoegd: een dakkapel aan de linker- en achtergevel, twee dubbele deuren met kozijn in de achtergevel, een dakterras op de uitbouw van de buren, een dakraam in de achtergevel, dakisolatie, een trap, een spouwmuur met spouwisolatie, een vliering, centrale verwarming, messing roosters en een meterkast. De begane grond is getransformeerd in een garage. De vloer van de eerste verdieping is verlaagd. De voorgevel heeft bij het totaal van de werkzaamheden zijn authentieke karakter behouden. De originele houten draagconstructie is niet gewijzigd. 2.9. Eiser heeft in zijn aangifte voor het jaar 2000 het gedeelte van de met vorenbedoelde werkzaamheden gemoeide kosten die volgens hem zien op onderhoudskosten, in mindering gebracht op zijn inkomsten uit eigen woning. Verweerder heeft de aftrek van dit bedrag niet geaccepteerd. Geschil en standpunten van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of eiser kosten van de restauratiewerkzaamheden op de voet van artikel 42a, zevende lid jo. artikel 35 Wet IB 1964 in aanmerking mag nemen. Indien het antwoord op deze vraag ontkennend wordt beantwoord zijn partijen het ter zitting erover eens geworden dat eiser terzake van onderhoud aan het pand een bedrag van ƒ j (na afschrijving en toepassing van de drempel) in aftrek mag brengen. 3.2. Verweerder betoogt dat de werkzaamheden zo ingrijpend zijn geweest dat het pand naar aard, inrichting en omvang een zodanige wijziging heeft ondergaan dat gezegd kan worden dat sprake is van een radicale vernieuwing, zodat de onderhoudskosten niet in aftrek kunnen worden gebracht. 3.3.Eiser betoogt primair dat geen sprake is van radicale vernieuwing. Subsidiair betoogt eiser dat hij aan het optreden van de belastingdienst (de correspondentie tussen eiser en de inspecteur, het bezoek van de taxateur en de door de taxateur gemaakte uitsplitsing van kosten van onderhoud en van verbetering) het in rechte te beschermen vertrouwen mag ontlenen dat de aftrek onderhoudskosten monumentenpand werd toegestaan. 3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en in de door hen overgelegde pleitnota en op hetgeen zij ter zitting daaraan hebben toegevoegd. 3.5. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van negatief ƒ k. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Beoordeling van het geschil 4.1. Ingevolge artikel 42a, lid 7, jo. artikel 35 Wet IB 1964 worden met betrekking tot een eigen woning die is ingeschreven in het register bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, in afwijking in zoverre van het eerste lid van artikel 42a, andere kosten, lasten en afschrijvingen dan rente van schulden en kosten van geldleningen in aanmerking genomen voor zover die kosten, lasten en afschrijvingen de in dat artikellid aangegeven grenzen te boven gaan. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer HR 24 september 1997, BNB 1997/390 en HR10 maart 1999, BNB 1999/213 ) kunnen ingevolge deze bepaling bij een bestaande eigen (monumenten)woning uitsluitend verbouwingskosten in aanmerking worden genomen voor zover deze strekken tot instandhouding van de woning, dat wil zeggen voor het voorkomen en opheffen van ingetreden achteruitgang en verval en voor herstel in bruikbare staat. Indien bij verbouwingswerkzaamheden zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt, moeten de verbouwingskosten worden gesplitst in - aftrekbare -onderhoudskosten en - niet aftrekbare - kosten van verbetering. Een dergelijke splitsing komt niet meer aan de orde indien het in de verbouwing betrokken pand zo radicaal is vernieuwd dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zo een radicale vernieuwing moet worden bezien wat er in bouwkundig opzicht is geschied. Indien de werkzaamheden dienen om het gebouw, in vergelijking met de toestand waarin het zich vóór de verbouwing bevond, dermate wezenlijk te veranderen, dat het naar inrichting, aard of omvang een ingrijpende wijziging heeft ondergaan, is sprake van radicale vernieuwing. 4.2. Met betrekking tot de vraag of het geheel van de uitgevoerde werkzaamheden zodanig is geweest dat, gelet op wat in bouwkundig opzicht is geschied, in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank als volgt. 4.2.1. Uitgaande van de in 2.8. gegeven opsomming van de aan het monumentenpand verrichte werkzaamheden, de grotendeels daarmee overeenkomende, maar specifieker aangeduide werkzaamheden vermeld in het bestek van werkzaamheden, opgemaakt door Architectenbureau G B.V.op 1 februari 1999 (bijlage 20c bij het beroepschrift) - van welke werkzaamheden eiser ter zitting onbestreden heeft gesteld dat deze (vrijwel) alle zijn uitgevoerd -, de door eiser overgelegde plattegronden van het pand en hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, zijn de wijzigingen zoals die vast zijn komen te staan, gelet op hetgeen de werkzaamheden tezamen in bouwkundig opzicht hebben opgeleverd, naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig ingrijpend geweest dat gezegd moet worden dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. 4.2.2. De rechtbank acht door eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat het pand, anders dan verweerder heeft aangevoerd, vóór de aanvang van de werkzaamheden twee functies had, namelijk niet alleen die van opslag (op de begane grond) maar ook wonen op de eerste verdieping en kapverdieping. Dat de bovenverdieping een woonfunctie had, leidt de rechtbank af uit de omschrijving in de akte van levering en de plattegronden waaruit een indeling als woonruimte waaronder een keukenblok op de eerste verdieping blijkt, zoals eiser die ter zitting heeft toegelicht. Bovendien was er een elektriciteitsaansluiting en uit het bestek blijkt dat bestaande installaties en riolering zijn vernieuwd. Daarvan uitgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de functie van het pand, in de zin van objectieve gebruiksmogelijkheid, door deze werkzaamheden is gewijzigd. Immers, na de uitgevoerde werkzaamheden hebben de eerste verdieping en kapverdieping hun woonfunctie behouden, en heeft ook de begane grond, naar eiser onbestreden heeft gesteld, in zekere zin de functie van opslag behouden doordat deze nu dient als garage en opslagruimte. De omstandigheid dat de opslagruimte op de begane grond vóór aanvang van de werkzaamheden in gebruik was bij een bedrijf, terwijl deze na voltooiing van de werkzaamheden bij eiser als particulier in gebruik is, maakt dit niet wezenlijk anders. Dat de woning de laatste jaren voorafgaande aan de werkzaamheden niet als zodanig was gebruikt en de facto nagenoeg onbewoonbaar was, zoals eiser heeft erkend, maakt dit evenmin anders. 4.2.3. Voorts kan niet worden gezegd dat het pand en de woning daarin naar inrichting of omvang ingrijpend zijn gewijzigd. Belangrijke functies van en onderdelen in het pand - de woonkamer en de slaapkamer op de eerste verdieping - hebben nagenoeg geheel hun plaats in het pand behouden. In dit verband neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft ingetrokken zijn eerdere stelling dat verschillende onderdelen van de woning zijn verplaatst en dat ter zitting gebleken is dat, anders dan verweerder eerder had aangenomen, niet een nieuwe uitbouw aan de achterzijde van het pand is gerealiseerd. Het aanbrengen van dakkapellen wettigt evenmin de conclusie dat het pand qua omvang ingrijpend is gewijzigd. 4.2.4. Bovendien is het houten skelet van het pand onaangetast gebleven. Een monumentenpand met aanzienlijk achterstallig onderhoud is opgeknapt, deels opnieuw (beter) bruikbaar gemaakt voor de bestaande functies en qua aankleding en comfort aangepast aan de eisen van de tijd. Dat in de verschillende ruimten aanpassingen hebben plaatsgevonden die tegemoetkomen aan de persoonlijke wensen van de eigenaar/bewoner, zoals verlaging van de balklaag en vloer van de eerste etage en de plaatsing van twee dakkapellen, doet aan het voorgaande niet af. Verweerders argument dat de hoogte van kosten van de werkzaamheden mede gelet op de aanschafprijs van het pand duiden op radicale vernieuwing volgt de rechtbank niet. Niet de omvang van de kosten, maar hetgeen in bouwkundig opzicht is geschied is immers doorslaggevend. 4.3. Het voorgaande betekent dat de in de verbouwingskosten begrepen onderhoudskosten door eiser in aftrek kunnen worden gebracht. Niet meer in geschil is dat alsdan een bedrag in guldens van ƒ g voor onderhoudskosten in mindering dient te worden gebracht op het belastbaar inkomen zoals verweerder dat in de aanslag heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen reden af te wijken van dit eensluidende standpunt van partijen. 4.4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en kan de uitspraak op bezwaar niet in stand blijven. Het subsidiaire standpunt van eiser, wat daar ook van zij, behoeft geen bespreking. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak; - vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van negatief ƒ l en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan eiser terugbetaalt het door deze ter zake van het instellen van het beroep gestorte griffierecht van € 38,-, en - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 1 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. A.A. Fase, rechters, in tegenwoordigheid van J. de Jong, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.