
Jurisprudentie
BD0182
Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 07/2928
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 07/2928
Statusgepubliceerd
Indicatie
werkdeel WWB - rechtmatigheid van besteding van uitgaven die verband houden met jaaroverschrijdende activiteiten - verantwoording - t + 1-regel
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/2928
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden,
eiser,
gemachtigden: S. Hitman en E.M. Postma, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden,
en
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder,
gemachtigden: mr. H.P.M. Schenkels en M. Bochalatti, werkzaam bij verweerders ministerie.
Procesverloop
Bij brief van 3 oktober 2007 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet Werk en Bijstand (hierna: de WWB). Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 18 maart 2008. Partijen zijn bij gemachtigden verschenen. Namens eiser is tevens verschenen R.E. Bouman, accountant bij AABS Ernst & Young.
Motivering
Feiten
1.1 Bij brief van 22 juni 2005, de zogenaamde Verzamelbrief juni 2005 (hierna: de Verzamelbrief), heeft verweerder eiser geïnformeerd over een wijziging met betrekking tot het afleggen van verantwoording in het kader van de WWB.
1.2 Bij besluit van 11 juni 2007 heeft verweerder, voor zover hier van belang, op de voet van artikel 70, eerste lid, van de WWB van eiser een bedrag van € 486.127,00 teruggevorderd. Dit bedrag betreft uitgaven die eiser ten laste van het werkdeel WWB 2004 heeft gebracht en waarvan de rechtmatigheid van de besteding noch in 2004, noch in 2005 kan worden vastgesteld. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, na eiser te hebben gehoord, het bezwaar tegen het besluit van 11 juni 2007 ongegrond verklaard.
Geschil
2.1 Verweerder heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de WWB bij verantwoording door gemeenten uitgaat van de zogenaamde kasstelselsystematiek. Daarbij dient de rechtmatigheid van de besteding in het jaar van betaling te worden aangetoond. Als de rechtmatigheid van de besteding in het jaar van betaling niet kan worden verantwoord, is de besteding in beginsel onrechtmatig. In de verzamelbrief is de eis ten aanzien van de verantwoording echter versoepeld wat betreft jaaroverschrijdende activiteiten (langlopende verplichtingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de WWB): de rechtmatigheid van besteding van uitgaven die verband houden met jaaroverschrijdende activiteiten van het jaar t kan uiterlijk ook in het jaar t + 1 worden aangetoond (hierna: de
t + 1-regeling). In dit geval had eiser derhalve uiterlijk in 2005 de rechtmatigheid van zijn bestedingen moeten verantwoorden, hetgeen niet is gebeurd. Verweerder stelt zicht ten slotte op het standpunt dat deze beleidslijn in het voordeel van gemeenten werkt en niet leidt tot inperking van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk.
2.2 Eiser heeft in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat het bestreden besluit onrechtmatig is omdat het is gebaseerd op een beleidsregel, waarbij geen afweging is gemaakt van de bijzondere omstandigheden van het geval. Waar de beleidsregel voor andere gemeenten een versoepeling betreft, is dit voor de gemeente Leeuwarden niet het geval. De
t + 1-regeling vormt een beperking in het kader van de meerjarige contracten (4 jaar) die door eiser met diverse uitvoeringsinstellingen zijn gesloten om re-integratie optimaal te bevorderen. Aan de uitvoeringsinstellingen worden voorschotten verstrekt, die pas verantwoord kunnen worden als er een definitieve betaling plaatsvindt, niet eerder. De bestedingen van het jaar 2004 zijn aan het eind van het jaar 2005 dus nog niet onrechtmatig, hierover kan immers aan het eind van het jaar 2007 nog verantwoording plaatsvinden. In het licht van die meerjarige contracten, kan slechts sprake zijn van onzekerheid. In aanvulling daarop voert eiser aan dat de t + 1-regeling te laat is bekendgemaakt, op zijn vroegst in de Verzamelbrief, en daardoor niet werkt voor de reeds gestarte uitvoering met de meerjarige contracten in 2004.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, verstrekt Onze Minister jaarlijks ten laste van 's Rijks kas aan het college een uitkering voor de kosten van voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, niet zijnde uitvoeringskosten.
Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, wordt de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel teruggevorderd, indien uit het verslag, bedoeld in artikel 77, eerste lid, blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, niet volledig of onrechtmatig is besteed.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, dient het college jaarlijks bij Onze Minister een verslag in over de uitvoering van deze wet. Het verslag omvat mede een opgave van de door het college gemaakte kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, en is voorzien van een verklaring van de accountant, belast met de in artikel 213 van de Gemeentewet voorgeschreven controle omtrent de getrouwheid van de verstrekte gegevens en de rechtmatigheid van de uitvoering van de wet, alsmede van een oordeel van de gemeenteraad over de uitvoering van de wet.
3.2 Tussen partijen is het bestaan van de kasstelselsystematiek en de toepassing daarvan door het Rijk in het kader van de WWB als zodanig niet in geschil. Partijen twisten thans over de vraag hoe invulling moet worden gegeven aan jaaroverschrijdende verantwoording van de rechtmatigheid van bestedingen.
3.3 De rechtbank stelt voorop dat uit de bepalingen van de WWB volgt, dat zowel de toekenning van het budget door de minister aan de gemeenten, als de verantwoording daarover door de gemeenten aan de minister jaarlijks plaatsvindt. Dit betekent dat een gemeente jaarlijks verantwoording aflegt over het in jaar t bestede geld, gerelateerd aan het voor dat jaar ontvangen budget. Hieruit volgt dat, indien de rechtmatigheid van de besteding in het jaar van betaling niet kan worden verantwoord, de besteding onrechtmatig is en de minister de gelden van de gemeente kan terugvorderen. Hieronder valt ook de situatie dat de onzekerheid of een besteding rechtmatig is gedaan langer bestaat dan wettelijk is toegestaan.
Op grond van de wettelijke systematiek had eiser derhalve in het jaar 2004 (het jaar van betaling) verantwoording moeten afleggen over de rechtmatigheid van zijn bestedingen in het jaar 2004.
3.4 Door verweerder is de wettelijke systematiek versoepeld door invoering van de
t + 1-regeling: de rechtmatigheid van besteding van uitgaven, die verband houden met jaaroverschrijdende activiteiten van het jaar t mogen uiterlijk in het jaar t + 1 worden aangetoond. Dit nieuwe beleid is kenbaar gemaakt in de Verzamelbrief die onder meer aan eiser is toegezonden. Eiser wist derhalve dat uiterlijk aan het eind van het jaar 2005 verantwoording had moeten worden afgelegd over de rechtmatigheid van de bestedingen in het jaar 2004. Dit is echter niet gebeurd. Eiser stelt zich daarbij op het standpunt dat met uitvoeringsinstellingen meerjarige contracten worden afgesloten waarbij voorschotten worden verstrekt. Deze voorschotten kunnen pas worden verantwoord als definitieve betaling plaatsvindt, in dit geval pas in het jaar 2007. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat de verantwoording aan verweerder aan het eind van het jaar 2005 had moeten worden afgelegd. De t + 1-regeling mag dan weliswaar geen, dan wel onvoldoende oplossing bieden voor de uitvoeringspraktijk van de gemeente Leeuwarden, niet gezegd kan worden dat verweerder verder diende te gaan dan bij de t + 1-regeling is geschied. Hetgeen bij of krachtens de WWB is bepaald, is voor de gemeente leidend. De gemeentelijke uitvoeringspraktijk dient zich hieraan aan te passen. Het afsluiten van meerjarige contracten met diverse uitvoeringsinstellingen schept het risico dat de rechtmatigheid van de besteding in het jaar van betaling, of uiterlijk een jaar later, niet kan worden aangetoond. Dat eiser desondanks voor een dergelijk beleid heeft gekozen, is een gemeentelijke keuze en de gevolgen daarvan behoren dan ook in redelijkheid voor eisers verantwoording te komen.
3.5 De stelling van eiser dat de t + 1-regeling te laat is bekendgemaakt, op zijn vroegst pas in de Verzamelbrief, en daardoor niet werkt voor de reeds gestarte uitvoering met de meerjarige contracten in het jaar 2004, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Zoals hiervoor reeds is overwogen zijn de wettelijke bepalingen van de WWB uitgangspunt. Eiser had derhalve bij het afsluiten van de contracten in het jaar 2004 als richtsnoer moeten nemen dat verantwoording van de rechtmatigheid van de bestedingen in het jaar 2004 in het jaar van betaling, derhalve het jaar 2004, had moeten plaatsvinden.
3.6 Gezien het vorenoverwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder op goede gronden gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid, zoals is neergelegd in artikel 70, eerste lid, van de WWB, om de uitkering ter hoogte van het onrechtmatig bestede deel terug te vorderen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
3.7 Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling acht de rechtbank geen termen aanwezig.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 23 april 2008, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. E. de Witt
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: