Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0224

Datum uitspraak2008-04-17
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.610084-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

noodweer noodweerexces


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.610084-07 Datum: 17 april 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [woonplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht. De officier van justitie, mr. P.E.F. Poppe, heeft ter terechtzitting gevorderd de vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 4. primair en 5. primair ten laste gelegde en de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1., 2., 3. primair, 4. subsidiair en 5. subsidiair ten laste gelegde tot: - een jeugddetentie voor de duur van 7 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde jeugdreclasseringstoezicht, ook indien dit een behandeling inhoudt bij De Waag of een soortgelijke instelling; - alsmede toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde [benadeelde partij] tot een bedrag van € 3.200,-- respectievelijk € 1.720,-- en ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij] niet ontvankelijk verklaring van het overige deel van de vordering; - ten aanzien van genoemde benadeelde partijen toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt nadere omschrijving tenlastelegging) BEWIJS De verdachte dient van het onder 3. primair en subsidiair, onder 4. primair en onder 5. primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Ten aanzien van het onder 3. primair en subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat de plaats waar het paspoort en rijbewijs op naam van [betrokkene] zijn gevonden, namelijk in de woning van de verdachte onder de bank, weliswaar aanleiding geeft tot de verdenking dat de verdachte zich bezig heeft gehouden met heling- of verduisteringspraktijken, maar dat dit enkele feit niet tot een bewezenverklaring daarvan kan leiden. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1., 2., 4. subsidiair en 5. subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie nadere omschrijving tenlastelegging) Van het onder 1., 2., 4. subsidiair en 5. subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezen verklaarde levert op: Feit 1 Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2 Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 van deze wet. Feit 4 subsidiair Schuldheling, strafbaar gesteld bij artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht. Feit 5 subsidiair Opzetheling, strafbaar gesteld bij artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het latere slachtoffer [slachtoffer] als eerste boos werd, met attributen begon te gooien en achter verdachte is aangerend. Verdachte heeft ter afwending van de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding slechts één trap gegeven. Voor het geval dit niet als noodweer kan worden aangemerkt is de handelwijze van verdachte aan te merken als een schrikreactie op het feit dat hij op een dergelijke manier werd aangevallen door de buurman, vlak voor zijn eigen huis. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces en overweegt daartoe het volgende. Uit de aangifte en de verklaringen die zich in het dossier bevinden blijkt op geen enkele wijze dat de verdachte geen alternatieven heeft gehad om een confrontatie met de heer [slachtoffer] te vermijden. Het feit dat verdachte zich in een grote groep van andere jongeren bevond die zich ophield voor de deur van de heer [slachtoffer] en er beeldopnames werden gemaakt van [slachtoffer]s reactie op hun verzoek om de voetbal terug te krijgen, duidt veeleer op een opzoeken van de confrontatie met de heer [slachtoffer], welke situatie voor de heer [slachtoffer] zeer bedreigend was. Onder dergelijke omstandigheden, waarbij de heer [slachtoffer] herhaaldelijk en vergeefs had gevraagd hem met rust te laten, kan verdachte zich niet beroepen op een noodzaak tot verdediging bij een escalatie van deze situatie, nu hij er zelf voor heeft gekozen bij deze groep te blijven staan. Gelet op het voorgaande, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat er voor de verdachte geen noodzaak tot verdediging aanwezig is geweest, kan ook een beroep op noodweerexces waarbij de noodzaak tot verdediging eveneens een vereiste is, niet slagen. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank neemt de conclusie over uit de persoonsrapportage opgemaakt d.d. 1 april 2008 door drs. S. Wijga, vast gerechtelijk deskundige en psycholoog en maakt deze tot de hare voor zover die conclusie inhoudt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde, sprake was van een enigszins verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 5 maart 2008; - de verdachte betreffende voorlichtingsrapportages d.d. 9 januari 2008, 31 augustus 2007 en 23 januari 2007 uitgebracht door de Raad voor de Kinderbescherming; - de verdachte betreffende voorlichtingsrapportages d.d. 30 november 2007, 17 oktober 2007, 9 oktober 2007 en 12 september 2007 uitgebracht door Bureau Jeugdzorg. Benadeelde partij t.a.v. 4. subsidiair respectievelijk 5. subsidiair: De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [benadeelde partij] zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partijen in hun respectieve vorderingen niet ontvankelijk zijn en dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 3. primair en subsidiair, onder 4. primair en onder 5. primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1., 2., 4. subsidiair en 5. subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en leveren de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het 1., 2., 4. subsidiair en 5. subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 28 weken. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering worden gebracht. Van de jeugddetentie zal een gedeelte, groot 16 weken, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting (Jeugd)Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, - ook indien dit inhoudt een behandeling of training gedurende de proeftijd - met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. t.a.v. 4. subsidiair respectievelijk 5. subsidiair: De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [benadeelde partij] in hun respectieve vorderingen niet ontvankelijk zijn en dat zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. Aldus gewezen door mr. M.A. Wijnands-Veninga, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2008. Mr. Neppelenbroek voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.