Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0230

Datum uitspraak2008-04-14
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801490/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 22 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum (hierna: het college) het verzoek van [verzoekers] om handhavend op te treden ten aanzien van de inrichting aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.


Uitspraak

200801490/2. Datum uitspraak: 14 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum (hierna: het college) het verzoek van [verzoekers] om handhavend op te treden ten aanzien van de inrichting aan de [locatie] te [plaats] afgewezen. Bij besluit van 7 februari 2008 heeft het college het door [verzoekers] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2008, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2008, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. drs. P.A.M. van Hoef, advocaat te Venray, en het college, vertegenwoordigd door J.F.M. Schepen, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Op 6 december 2006 is het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) in werking getreden. Niet in geschil is dat de inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit valt. Het geding spitst zich toe op de vraag of voorschrift 2.3.1. van de Bijlage behorende bij het Besluit (hierna: de Bijlage) wordt overtreden. 2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat voorschrift 2.3.1 van de Bijlage niet wordt overtreden omdat binnen de inrichting geen opslag van vaste mest plaatsvindt nu de mest eens in de drie dagen wordt afgevoerd. Daarbij neemt het college in aanmerking dat uit de toelichting bij voorschrift 2.2.2. van de Bijlage volgt dat niet kan worden gesproken van opslag van vaste mest wanneer deze opslag gedurende ten hoogste twee weken op eenzelfde locatie plaatsvindt. 2.2.2. Ingevolge voorschrift 2.3.1. van de Bijlage, voor zover hier van belang, vindt de opslag van vaste mest plaats op ten minste 100 meter van een object categorie II. 2.3. Niet in geschil is dat vaste mest binnen de inrichting wordt bewaard op een open kar. De open kar wordt geplaatst in een schuur gelegen op ongeveer 10 meter van de woning van [verzoekers]. Vanwege de lengte van de open kar kan de schuur niet worden afgesloten. Elke drie dagen wordt de vaste mest afgevoerd, waarna de open kar wordt teruggeplaatst in de schuur. De voorzitter is van oordeel dat in deze procedure van voorlopige voorziening niet moet worden vooruitgelopen op de beantwoording door de Afdeling van de vraag of de toelichting bij voorschrift 2.2.2 van de Bijlage relevant is voor de interpretatie van andere bepalingen uit de Bijlage en in het bijzonder voor voorschrift 2.3.1. Deze kwestie dient te worden beslist in de bodemprocedure en bij afweging van de betrokken belangen in het onderhavige geval ziet de voorzitter onvoldoende aanleiding gevolg te geven aan het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Van Leeuwen voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2008 373-570.