Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0241

Datum uitspraak2008-04-15
Datum gepubliceerd2008-04-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802584/1, 200802584/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mvv-procedure / hoger beroep / staatssecretaris van Justitie / niet-ontvankelijk
De uitspraak van de rechtbank van 18 maart 2008 heeft betrekking op beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van de minister in de mvv-procedure. Tegen die uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie hoger beroep ingesteld. Hij kan niet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, aangezien hij de bij de rechtbank bestreden besluiten niet heeft genomen. Evenmin kan hij als belanghebbende in de zin van deze bepaling worden beschouwd.


Uitspraak

200802584/1 en 200802584/2. Datum uitspraak: 15 april 2008 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/35315, 07/35316 en 07/35317 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 18 maart 2008 in de gedingen tussen: [de vreemdelingen] en de minister van Buitenlandse Zaken. 1. Procesverloop Bij besluiten van 1 mei 2007 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) de door [de vreemdelingen] (hierna: de vreemdelingen) gemaakte bezwaren tegen het niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen ongegrond verklaard. Bij besluit van 24 juli 2007 heeft de minister deze besluiten ingetrokken. Bij uitspraak van 13 augustus 2007 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), de door de vreemdeling ingestelde beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op de door hen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en bepaald dat de minister binnen vier weken na verzending van de uitspraak op de bezwaren dient te beslissen. Bij onderscheiden besluiten van 12 september 2007 heeft de minister de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 maart 2008, verzonden op 19 maart 2008, heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de minister binnen een termijn van drie weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten op de bezwaren neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 april 2008, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft de staatssecretaris van Justitie de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht en tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van die wet, tenzij tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven of het gerechtshof. 2.2. De uitspraak van de rechtbank van 18 maart 2008 heeft betrekking op beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van de minister in de mvv-procedure. Tegen die uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie hoger beroep ingesteld. Hij kan niet worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, aangezien hij de bij de rechtbank bestreden besluiten niet heeft genomen. Evenmin kan hij als belanghebbende in de zin van deze bepaling worden beschouwd. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. 2.4. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk; II. wijst het verzoek af; III. bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) een griffierecht van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) wordt geheven. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink voorzitter w.g. Van Loo ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2008 418. Verzonden: 15 april 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak