Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0273

Datum uitspraak2008-04-16
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 06/4215 WWB
Statusgepubliceerd
SectorPresident


Indicatie

Bijstand, inlichtingenplicht, tegeldemaking onroerende zaken, deviezenstop.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 06/4215 WWB uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 16 april 2008 inzake A en B, wonende te Utrecht, eisers, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder. Inleiding 1.1 Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 oktober 2006, waarbij verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluiten van 17 mei 2006, 6 juni 2006 en 27 juni 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder de aan eisers verleende uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand (WWB) respectievelijk opgeschort per 1 mei 2006, ingetrokken per 22 maart 2000 en teruggevorderd over de periode 22 maart 2000 tot en met 30 april 2006, en te beëindigen per 1 mei 2006. De terugvordering betreft een bedrag van € 86.198,64 en is gedeeltelijk bruto. 1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 17 januari 2008, waar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. S. Bharatsingh. Namens verweerder is verschenen (-), werkzaam bij de gemeente Utrecht. 1.3 Bij brief van 13 maart 2008 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat de uitspraaktermijn met zes weken wordt verlengd. 1.4 Bij aangetekende brief van 20 maart 2008 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat het onderzoek wordt heropend wegens het vervangen van één van de leden van de meervoudige kamer door een andere rechter op grond van omstandigheden die niet de zaak zelf betreffen. Hierbij heeft de rechtbank aangegeven dat op basis van het aanwezige dossier zonder nadere zitting tot een uitspraak kan worden gekomen. De rechtbank heeft voorts aangegeven dat, indien partijen niet binnen twee weken anders meedelen, de rechtbank ervan uitgaat dat partijen toestemming hebben gegeven voor verdere afdoening van de zaak zonder nadere behandeling ter zitting. 1.5 De rechtbank heeft vervolgens op 4 april 2008 het onderzoek gesloten. Feiten 2.1 Eisers voeren een gezamenlijke huishouding. Aan eisers is bijstand verstrekt. Naar aanleiding van een fraudemelding heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers beschikken over grote stukken grond, onroerende zaken en meerdere bankrekeningen in Suriname. Daarvan hebben eisers geen melding gemaakt. Verweerder heeft vervolgens de aan eisers verleende WWB-uitkering opgeschort, ingetrokken, beëindigd en teruggevorderd. Standpunten van partijen 2.2 Eisers hebben in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat hen niets bekend is over het bezit van grond in Suriname. Door verweerder is niet duidelijk gevraagd naar bezit van percelen. Op de ontvangen stukken ontbreekt de handtekening van eiseres. Verweerder heeft niet aangegeven wat de precieze waarde van de betrokken percelen is. Verweerder heeft onvoldoende voortvarend opgetreden en heeft na een anonieme melding op 20 september 2001 pas op 17 mei 2006 de uitkering van eisers geblokkeerd, waarmee verweerder in strijd heeft gehandeld met het 'speedy trial"-beginsel van artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden. 2.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers de inlichtingenplicht van de artikelen 65 van de Algemene Bijstandswet (Abw) en 17 WWB hebben geschonden. Het is eisers duidelijk geweest dat de onroerende zaken hadden moeten worden gemeld. De door eisers aangevoerde onwetendheid met het bezit van de bedoelde onroerende zaken is geen reden om de opschorting, intrekking en terugvordering achterwege te laten. Dat bedoelde onroerende zaken in eigendom aan anderen toebehoren is niet onderbouwd. Er zijn geen dringende redenen om van terugvordering af te zien. Toepasselijk recht 2.4 Met ingang van 1 januari 2004 is de WWB in werking getreden en is de Algemene bijstandswet (Abw) ingetrokken. Het bestreden besluit, alsook het primaire besluit, is genomen na 1 januari 2004 en heeft gedeeltelijk betrekking op een periode gelegen vóór die datum. Gelet hierop heeft het volgende wettelijk kader te gelden. 2.5 Op grond van het Inwerkingtredingsbesluit (Besluit van 10 oktober 2003, Stb. 2003, nr. 386) zijn de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Invoeringswet Wet Werk en Bijstand (IWWB) met ingang van 1 januari 2004 in werking getreden. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de IWWB is de Algemene bijstandswet (Abw) gelijktijdig ingetrokken. In uitzondering daarop is een aantal artikelen van de WWB met ingang van 1 januari 2005 in werking getreden dan wel op een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen tijdstip in het jaar 2004 (de gefaseerde invoering). Bij Besluit van 21 januari 2005, Stb. 2005, nr. 35, is het tijdstip waarop enkele artikelen van de Abw zijn vervallen, nader vastgesteld op 1 februari 2005. 2.6 Het bestreden besluit (en ook het primaire besluit) inzake de herziening van het recht op bijstand zijn genomen ná 1 januari 2004 en hebben gedeeltelijk betrekking op een periode gelegen vóór die datum. In het bijzonder gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 april 2005, onder meer gepubliceerd in JWWB 2005/224, stelt de rechtbank vast dat verweerder het onderhavige besluit tot herziening en terugvordering van bijstandsuitkering terecht heeft doen rusten op de artikelen 54 en 58 van de WWB, waaraan verweerder de bevoegdheid ontleent om tot herziening en tot terugvordering over te gaan. 2.7 Op grond van de vaste jurisprudentie van de CRvB dienen voorts, indien bij verandering van wetgeving geen specifieke bepalingen van overgangsrecht zijn gegeven, de rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel te worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de rechten en verplichtingen betrekking hebben. Dit betekent dat wanneer een vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving gelegen datum of tijdvak (opnieuw) wordt beoordeeld, daarbij de oude bepalingen inzake rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel van toepassing blijven. 2.8 De in dit geding van toepassing zijnde wetsartikelen zijn aldus de volgende. 2.9 Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Abw heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege. 2.10 Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald. 2.11 Artikel 54, derde lid, WWB bepaalt dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en ter zake van weigering van bijstand, het college een dergelijk besluit kan herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand dan wel indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. 2.12 Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, WWB bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. 2.13 Artikel 59 WWB luidt als volgt: 1. Onverminderd artikel 58 kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd. 2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd. Beoordeling van het geschil 2.14 In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder de uitkering van eisers heeft kunnen blokkeren, intrekken en terugvorderen. 2.15 Niet in geschil is dat op naam van eiser elf percelen grond in Suriname zijn geregistreerd en op naam van eiseres twee percelen. De tenaamstelling rechtvaardigd naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat deze percelen eisers in eigendom toebehoren. Dat, zoals eisers stellen feitelijk het eigendom aan anderen dan eisers toebehoort is door hen onvoldoende met objectieve gegevens onderbouwd en hieraan kan dan ook voor de toepassing van de Abw/WWB worden voorbijgegaan. Ten aanzien van de betreffende percelen, en met name de daarmee gemoeide geldstromen, is door eisers aanvankelijk geen enkele informatie verstrekt en ook thans zijn niet die gegevens beschikbaar die een volledig inzicht in de hun financiële situatie geven. 2.16 Eiseres heeft in beroep gesteld dat zij niet wist van de tenaamstelling van de genoemde onroerende zaken. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder andere in JWWB 2003/106) blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de inlichtingenplicht op beide in gezinsbijstand begrepen partners rust en één van beide partners zich niet met vrucht kan beroepen op onbekendheid met activiteiten van de andere partner. 2.17 Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers, gelet op het vorenstaande hun inlichtingenverplichting als bedoeld in de artikelen 65 Abw en 17 WWB geschonden. Hierdoor kon het recht op bijstand vanaf 22 maart 2000 niet langer worden vastgesteld en was verweerder bevoegd het recht op uitkering in te trekken vanaf laatstvermelde datum. In hetgeen zijdens eisers is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. 2.18 Dat eisers vanwege een deviezenstop niet over de door een eventuele verkoop van de onroerende zaken vrijkomende financiële middelen kunnen beschikken geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. In geschil is immers niet het al dan niet kunnen beschikken over eventuele opbrengsten uit de verkoop van de betreffende onroerende zaken, maar de schending van de inlichtingenplicht. 2.19 Eisers hebben gesteld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door na de melding van het bezit van onroerende zaken in 2001 pas in 2006 besluiten zijn genomen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat verweerder naar aanleiding van de melding een diepgaand onderzoek heeft verricht dat naar zijn aard niet snel kon worden afgerond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder binnen redelijke termijn na de definitieve uitkomst van het onderzoek de uitkering geblokkeerd. De rechtbank merkt nog op dat verweerder bevoegd was de uitbetaling van de uitkering te blokkeren per 1 mei 2006 nu in de situatie van eisers kon worden vermoed dat er geen recht op bijstand was en voorts de inlichtingenverplichting was geschonden. 2.20 Met het voorgaande is ook gegeven dat over de periode van 22 maart 2000 tot en met 30 april 2006 is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef, en onder a, van de WWB, zodat verweerder bevoegd was tot terugvordering van de gedurende die periode gemaakte kosten van bijstand. In hetgeen door eisers is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. 2.21 Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank beslist als volgt. Beslissing De rechtbank Utrecht, verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter, voorzitter, en mr. F.M.D. Aardema en mr. K.J. Veenstra, leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2008. De griffier: De rechter: mr. P. Bruins-Langedijk mr. H. Gorter afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.