Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0324

Datum uitspraak2008-04-17
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802111/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 13 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hattem (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TinQ B.V. gelegen aan de Ampèrestraat 5 te Harderwijk een last onder dwangsom opgelegd wegens het in werking hebben van een tankstation in strijd met onder meer artikel 2.24 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.


Uitspraak

200802111/1. Datum uitspraak: 17 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TinQ B.V., gevestigd te Harderwijk, verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van Hattem, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 13 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hattem (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TinQ B.V. gelegen aan de Ampèrestraat 5 te Harderwijk een last onder dwangsom opgelegd wegens het in werking hebben van een tankstation in strijd met onder meer artikel 2.24 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Tegen dit besluit heeft TinQ B.V. bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2008, heeft TinQ B.V. de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 maart 2008, waar TinQ B.V., vertegenwoordigd door ing. M. Boers, en het college, vertegenwoordigd door M. de Keijzer en R.G.W. Christenhusz, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2.24, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, voor zover hier van belang, stelt degene die een inrichting drijft waarin vloeibare brandstof of afgewerkte olie in een ondergrondse tank wordt opgeslagen door verzekering of anderszins financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid die voortvloeit uit verontreiniging van de bodem als gevolg van dat opslaan of het drijven van het tankstation. 2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat geen financiële zekerheid voor de ondergrondse tanks is gesteld, zodat artikel 2.24 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen wordt overtreden. Het college was derhalve bevoegd om ter zake handhavend op te treden. 2.3. TinQ B.V. betoogt dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om van het handhavend optreden af te zien. Zij voert daartoe aan dat zij zich in een overmachtsituatie bevindt. Om tot herstel van de financiële zekerheid te komen, dient zij te beschikken over gegevens omtrent de chemische bodemkwaliteit waarvoor zij afhankelijk is van derden. Zij kan echter door toedoen van deze derden niet over de desbetreffende gegevens beschikken, omdat het ingezette bodemsaneringtraject, waaruit deze gegevens moeten voortkomen, volgens haar nog niet heeft geleid tot een acceptabel eindresultaat. 2.3.1. Gezien het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.3.2. Dat door toedoen van derden TinQ B.V. vooralsnog niet tot het herstel van de financiële zekerheid heeft kunnen komen, dient in eerste instantie voor haar rekening en risico te komen. Een zodanige overmachtsituatie dat handhavend optreden onevenredig moet worden geacht, doet zich dan ook niet voor. Ook overigens bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het college had moeten afzien van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Het college heeft terecht de last onder dwangsom opgelegd. 2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat. De voorzitter    w.g. Drouen is verhinderd de uitspraak   ambtenaar van Staat te ondertekenen. Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2008 375.