Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0336

Datum uitspraak2008-04-18
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801442/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) het door [verzoeker] ingediende verzoek om schadevergoeding afgewezen.


Uitspraak

200801442/2. Datum uitspraak: 18 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) het door [verzoeker] ingediende verzoek om schadevergoeding afgewezen. Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 21 december 2007, beroep ingesteld. De rechtbank Haarlem heeft deze brief ter verdere behandeling doorgezonden aan de Afdeling, waar zij op 27 februari 2008 is ingekomen. Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 april 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. dr. G.L.J.J. Keulers, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D. Westerwal en M.J. Nijssen, werkzaam bij de provincie Noord-Holland, en J.M. Streunding, werkzaam bij de gemeente Den Helder, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Bij besluit van 14 februari 2001, met kenmerk 2001-5318, heeft het college beslist jegens [partij] bestuursdwang toe te passen ter zake van het zonder milieuvergunning opslaan van meer dan 50 m3 bedrijfsafvalstoffen op percelen ten noorden van diens inrichting aan de [locatie 1] en aan de [locatie 2] te [plaats]. Aangezegd is dat, indien [partij] niet binnen drie maanden na verzending van dit besluit alle op deze percelen aanwezige afvalstoffen afvoerde naar een daartoe bevoegde be- of verwerkingsinrichting, alsmede alle materialen ten behoeve van de opslag, overslag en bewerking van afvalstoffen verwijderde, het college zou overgaan tot het afvoeren van de aanwezige afvalstoffen en materialen op kosten van [partij]. Bij besluit van 4 september 2001, voor zover hier van belang, heeft het college het door [partij] tegen het besluit van 14 februari 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering en met herstel van enkele onjuistheden. Vanaf 28 januari 2002 is uitvoering gegeven aan onder meer het besluit van 14 februari 2001. 2.3. Bij brief van 16 juni 2007 heeft [verzoeker] het college verzocht om vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden door vorenbedoelde toepassing van bestuursdwang, die volgens hem in strijd met het recht was. [verzoeker] stelt dat, zonder dat hij hiervoor was gewaarschuwd, ook hem in eigendom toebehorende goederen die op percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats] stonden gestald, zijn geruimd. In het kader van zijn verzoek om voorlopige voorziening verzoekt [verzoeker] om toekenning van een voorschot van 20% van het door hem als schadevergoeding gevorderde bedrag. 2.4. De voorzitter overweegt, met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997, zaak H01.96.0578/Q1 (JB 1997/118 en AB 1997, 229), dat de bestuursrechter slechts bevoegd is tot kennisneming van beroepen tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de beweerdelijk schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. De voorzitter leest in de brief van [verzoeker] van 16 juni 2007 uitsluitend een verzoek om vergoeding van de schade die hij meent te hebben geleden door de ontruiming, zodat de gestelde schadeoorzaak alleen de tenuitvoerlegging van het bestuursdwangbesluit van 14 februari 2001 betreft. In zoverre gaat het om een claim ter zake van feitelijk handelen door de provincie, waarover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. Wanneer zou moeten worden aangenomen dat [verzoeker] in zijn brief van 16 juni 2007 tevens heeft verzocht om vergoeding van schade die hij zou hebben geleden door het bestuursdwangbesluit van 14 februari 2001, overweegt de voorzitter dat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden, zodat in beginsel van de rechtmatigheid van dit besluit moet worden uitgegaan. Vooralsnog is niet gebleken van zodanig klemmende omstandigheden dat in dit geval een uitzondering op dit uitgangspunt gerechtvaardigd is. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding hangende de behandeling van de hoofdzaak betaling door het college van een voorschot op de gevorderde schadevergoeding te gelasten, mede in aanmerking genomen dat de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op korte termijn zal plaatsvinden en geagendeerd staat voor de zitting van de meervoudige kamer van de Afdeling van 10 juni 2008. 2.5. Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Kuipers voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008 271-489.